Etaamb.openjustice.be
Wet van 27 februari 2003
gepubliceerd op 30 juli 2003

Wet houdende instemming met het Europees Verdrag betreffende de niet-toepasselijkheid van verjaring terzake van misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1974

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2003015049
pub.
30/07/2003
prom.
27/02/2003
ELI
eli/wet/2003/02/27/2003015049/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 FEBRUARI 2003. - Wet houdende instemming met het Europees Verdrag betreffende de niet-toepasselijkheid van verjaring terzake van misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1974 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Europees Verdrag betreffende de niet-toepasselijkheid van verjaring terzake van misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1974, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 27 februari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Gezien en met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Zitting 2001-2002. Senaat.

Documenten : Ontwerp van wet ingediend op 27 september 2002, nr. 2-1283/1.

Zitting 2002-2003.

Documenten : Verslag namens de commissie nr. 2-1283/2.

Parlementaire handelingen : Bespreking, vergadering van 28 november 2002.

Stemming, vergadering van 28 november 2002.

Kamer.

Documenten : Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 50-2160/1.

Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 50-2160/2.

Parlementaire handelingen.

Bespreking, vergadering van 13 december 2002.

Stemming, vergadering van 13 december 2002.

EUROPEES VERDRAG BETREFFENDE DE NIET-TOEPASSELIJKHEID VAN VERJARING TERZAKE VAN MISDRIJVEN TEGEN DE MENSELIJKHEID EN OORLOGSMISDRIJVEN De Lidstaten van de Raad van Europa die dit Verdrag hebben ondertekend, De noodzaak overwegend om zowel in tijd van oorlog als in vredestijd de menselijke waardigheid te beschermen;

Overwegend dat misdrijven tegen de menselijkheid en de ernstigste schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog een ernstige aantasting van de menselijke waardigheid vormen;

Om die reden verlangend te verzekeren dat de bestraffing van die misdrijven niet wordt verhinderd door verjaring ten aanzien van hetzij het recht van vervolging, hetzij het recht van tenuitvoerlegging van de straf;

Het wezenlijke belang overwegend dat is gelegen in het bevorderen van een gemeenschappelijk strafrechtelijk beleid op dit gebied, gegeven het feit dat het doel van de Raad van Europa is de totstandbrenging van een grotere eenheid tussen zijn leden, zijn als volgt overeengekomen : Artikel 1 Iedere Verdragsluitende Staat verbindt zich ertoe de noodzakelijke maatregelen te nemen om te verzekeren, dat het recht van vervolging van de volgende strafbare feiten of van tenuitvoerlegging van terzake opgelegde straffen niet verjaart, voor zover deze krachtens zijn nationale wetgeving strafbaar zijn : 1. de misdrijven tegen de menselijkheid, omschreven in het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, dat op 9 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aanvaard;2. a) de inbreuken, vermeld in artikel 50 van het Verdrag van Genève van 1949 voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, in artikel 51 van het Verdrag van Genève van 1949 voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee, in artikel 130 van het Verdrag van Genève van 1949 betreffende de behandeling van krijgsgevangenen en in artikel 147 van het Verdrag van Genève van 1949 betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, b) alle vergelijkbare schendingen van de wetten van de oorlog die ten tijde van de inwerkingtreding van dit Verdrag van kracht zijn en van de gebruiken van de oorlog die te dien tijde bestaan, voor zover die niet reeds door de bovenvermelde bepalingen van de Verdragen van Genève worden bestreken, indien de desbetreffende schending buitengewoon ernstig is, gelet op hetzij de feitelijke omstandigheden en de mate van opzet, hetzij de omvang van de voorzienbare gevolgen daarvan;3. alle andere schendingen van de wetten of gebruiken van het volkenrecht, zoals dat in de toekomst tot stand zal komen, die door de betrokken Verdragsluitende Staat blijkens een overeenkomstig artikel 6 afgelegde verklaring worden beschouwd als van soortgelijke aard als die bedoeld in het eerste en het tweede lid van dit artikel. Artikel 2 1. Dit Verdrag is van toepassing op strafbare feiten begaan na de inwerkingtreding daarvan voor de desbetreffende Verdragsluitende Staat.2. Het is tevens van toepassing op misdrijven begaan vóór een zodanige inwerkingtreding, in de gevallen waarin de verjaringstermijn op dat moment nog niet is verlopen. Artikel 3 1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de lid-Staten van de Raad van Europa.Het dient te worden bekrachtigd of aanvaard. De akten van bekrachtiging of aanvaarding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. 2. Het Verdrag treedt in werking drie maanden na de datum van nederlegging van de derde akte van bekrachtiging of aanvaarding.3. Voor elke ondertekenende Staat die het daarna bekrachtigt of aanvaardt, treedt het Verdrag in werking drie maanden na de datum van neerlegging van zijn akte van bekrachtiging of aanvaarding. Artikel 4 1. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa iedere Staat die geen lid is van de Raad uitnodigen toe te treden tot dit Verdrag, mits de resolutie betreffende deze uitnodiging unaniem is goedgekeurd door de Leden van de Raad die het Verdrag hebben bekrachtigd.2. Toetreding geschiedt door neerlegging bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa van een akte van toetreding die van kracht wordt drie maanden na de datum van neerlegging. Artikel 5 1. Een Staat kan bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen waarop dit Verdrag van toepassing is.2. Een Staat kan bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding, of op elk later tijdstip door middel van een verklaring, gericht tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot ieder ander in de verklaring aangewezen grondgebied, voor welks internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is of voor het welk hij bevoegd is verbintenissen aan te gaan.3. Verklaringen afgelegd krachtens het voorgaande lid kunnen, wat betreft een grondgebied dat is aangewezen in deze verklaring, onder de in artikel 7 van dit Verdrag genoemde voorwaarden worden ingetrokken. Artikel 6 1. Een Verdragsluitende Staat kan op ieder tijdstip door middel van een verklaring gericht tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, dit Verdrag uitbreiden tot de schendingen, bedoeld in artikel 1, derde lid, van dit Verdrag.2. Verklaringen afgelegd krachtens het voorgaande lid kunnen onder de in artikel 7 van dit Verdrag genoemde voorwaarden worden ingetrokken. Artikel 7 1. Dit Verdrag blijft voor onbepaalde tijd van kracht.2. Een Verdragsluitende Staat kan dit Verdrag wat hem betreft opzeggen door een kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa te zenden.3. De opzegging wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal. Artikel 8 De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft aan de lid-Staten van de Raad en aan iedere Staat die is toegetreden tot dit Verdrag kennis van : a) ondertekeningen;b) nederlegging van akten van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding;c) data van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig artikel 3;d) verklaringen ontvangen krachtens het bepaalde in artikel 5 of 6;e) kennisgevingen ontvangen ingevolge het bepaalde in artikel 7 en de datum waarop de opzegging van kracht wordt. Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te Straatsburg, op 25 januari 1974, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk gezaghebbend, in een enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen aan alle Staten die het Verdrag hebben ondertekend of daartoe zijn toegetreden.

Verdrag betreffende de niet-toepasselijkheid van verjaring terzake van misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1974 LIJST MET DE GEBONDEN STATEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld België heeft de volgende verklaring neergelegd : « De Regering van het Koninkrijk België verklaart dat artikel 2 van het Verdrag iedere regel van internationaal recht die België bindt en ieder Belgische wet die bepalingen met een ruimere draagwijdte bevat of kan bevatten onverlet laat. »

^