Etaamb.openjustice.be
Wet van 26 mei 2016
gepubliceerd op 20 mei 2022

Wet houdende instemming met het Samenwerkingsverdrag tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Koninkrijk Marokko inzake de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme, opgemaakt te Brussel op 18 februari 2014 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2016015132
pub.
20/05/2022
prom.
26/05/2016
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

26 MEI 2016. - Wet houdende instemming met het Samenwerkingsverdrag tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Koninkrijk Marokko inzake de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme, opgemaakt te Brussel op 18 februari 2014 (1)(2)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2.Het Samenwerkingsverdrag tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Koninkrijk Marokko inzake de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme, opgemaakt te Brussel op 18 februari 2014, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 26 mei 2016.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Justitie, K. GEENS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota's (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be): Stukken: 54-1646 integraal verslag: 25/02/2016 (2) Datum inwerkingtreding : 01/06/2022

SAMENWERKINGSVERDRAG TUSSEN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIE EN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK MAROKKO INZAKE DE BESTRIJDING VAN DE GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT EN HET TERRORISME DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIE EN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK MAROKKO hierna genoemd de "Verdragsluitende Partijen", ZICH baserend op de bezorgdheid om de vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen beide Staten te bevorderen; GELEID door de wens om deze samenwerking op te voeren in het kader van de internationale overeenkomsten die onderschreven zijn door de twee Staten inzake de eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden, inzonderheid de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948 en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten opgemaakt te New York op 19 december 1966;

GEZIEN de Marokkaanse Partij aanzienlijke vooruitgang geboekt heeft in het proces van graduele toenadering van haar wetgeving tot het communautaire acquis;

OVERWEGENDE dat de georganiseerde criminaliteit een ernstige bedreiging vormt voor de sociaal-economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Staten en dat de recente ontwikkelingen van de internationale georganiseerde criminaliteit, inzonderheid het witwassen van geld, een gevaarlijke destabiliserende factor van de samenlevingen zijn;

OVERWEGENDE dat de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, zoals gedefinieerd in het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 30 maart 1961, het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 21 februari 1971, het Protocol van 25 maart 1972 houdende wijziging van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961 en het Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 20 december 1988, een bedreiging betekent voor de gezondheid en de veiligheid van de burgers;

OVERWEGENDE dat de twee Verdragsluitende Partijen bezorgd zijn om het illegaal binnenkomen en verlaten van hun grondgebied en de illegale migratie te bestrijden, alsook bezorgd zijn om de georganiseerde netwerken die bij dergelijke illegale handelingen betrokken zijn of die er voordeel uit halen, te ontmantelen;

OVERWEGENDE dat de strijd tegen de mensenhandel en het seksueel misbruik van kinderen, zoals onder meer bedoeld in artikel 34 van het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van het kind van 20 november 1989, een bezorgdheid is van de Verdragsluitende Partijen;

OVERWEGENDE dat de recente ontwikkelingen op vlak van terrorisme een ernstige bedreiging voor de veiligheid inhouden en een versterking van de bilaterale samenwerking noodzaken met respect voor de nationale wetgeving;

BEZIELD door de wil om de bilaterale samenwerking op te voeren in de gebieden die tot hun bevoegdheid behoren;

HEBBEN besloten, overeenkomstig het nationale recht van elke Verdragsluitende Partij, dit Verdrag te sluiten: ARTIKEL 1 1. Elke Verdragsluitende Partij verbindt zich ertoe om, conform het nationale recht en volgens de regels en voorwaarden bepaald door dit Verdrag, aan de andere Verdragsluitende Partij de ruimst mogelijke samenwerking te bieden in de gevallen dat de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit of het terrorisme een samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen noodzakelijk maakt. De Verdragsluitende Partijen verstaan voor de toepassing van dit Verdrag onder georganiseerde criminaliteit, elk misdrijf gepleegd door een criminele organisatie omschreven als een gestructureerde vereniging, van meer dan twee personen, die duurt in de tijd, die in overleg optreedt teneinde misdrijven te plegen die worden gestraft met een vrijheidsstraf of met een vrijheidsberovende veiligheidsmaatregel met een maximum van ten minste vier jaar of met een zwaardere straf, waarbij bedoelde misdrijven een doel op zichzelf zijn, dan wel een middel om een vermogensvoordeel te verkrijgen en, in voorkomend geval, de werking van de openbare overheden op onrechtmatige wijze te beïnvloeden.

De Verdragsluitende Partijen verstaan voor de toepassing van dit Verdrag onder terrorisme, de terroristische misdrijven zoals gedefinieerd in het nationaal recht.

Naast de kennisgeving zoals bedoeld in de eerste paragraaf van artikel 15 stellen de Verdragsluitende Partijen elkaar in een aparte verklaring in kennis van de terroristische misdrijven die, conform de derde paragraaf van dit artikel, op grond van het nationaal recht van elke Partij als dusdanig beschouwd worden. Deze verklaring kan op elk moment gewijzigd worden middels een kennisgeving aan de andere Partij. 2. Met het oog hierop werken de Verdragsluitende Partijen samen op het stuk van de voorkoming, vervolging en bestrijding van de volgende misdrijven, te weten: - misdrijven en delicten tegen personen; - sluikhandel in verdovende middelen, psychotrope stoffen en precursoren; - sluikhandel in stoffen met dierlijke productiestimulerende werking die schadelijk voor de menselijke gezondheid zijn, alsook de ermee samenhangende misdrijven; - illegale immigratie; - proxenetisme en mensenhandel; - seksueel misbruik van kinderen en productie, verspreiding of bezit van pornografisch materiaal dat betrekking heeft op kinderen; - afpersing van geld; - diefstal en illegale handel van wapens, munitie, explosieven, radioactieve-, nucleaire- en biologische substanties, producten voor dubbel gebruik en andere gevaarlijke stoffen; - vervalsingen en namaak van betaalmiddelen en waardepapieren, evenals de verspreiding en het gebruik ervan; - sluikhandel in valse of vervalste documenten; - economische en financiële misdrijven; - inbreuken op goederen, waaronder diefstal, sluikhandel in kunstwerken en historische voorwerpen; - diefstal en illegale handel van motorvoertuigen; - witwassen van geld en illegale financiële transacties; - misdrijven die gelieerd zijn aan cybercriminaliteit; - terroristische misdrijven, met inbegrip van de financiering van terrorisme. 3. De lijst bedoeld in de vorige paragraaf kan worden gewijzigd door middel van overeenkomsten tussen de bevoegde Ministers van de Verdragsluitende Partijen. ARTIKEL 2 De samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen heeft tevens betrekking op opsporing met het oog op lokalisatie: - van verdwenen personen en hulp bij de identificatie van lijken; - van gestolen, verdwenen of verduisterde voorwerpen.

ARTIKEL 3 De Verdragsluitende Partijen werken samen op de in de artikelen 1 en 2 bedoelde gebieden en zulks op de volgende wijze: - uitwisseling van gegevens met betrekking tot de gebieden van samenwerking die tot dit Verdrag behoren; - logistieke, technische en wetenschappelijke bijstand, deskundigenonderzoeken en levering van gespecialiseerd technisch materiaal; - uitwisseling van ervaringen en goede praktijken; - samenwerking betreffende de beroepsopleiding; - hulp bij de voorbereiding van de uitvoering van verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken, in voorkomend geval daaronder begrepen de gecontroleerde levering.

De uitvoeringsmodaliteiten met betrekking tot deze middelen worden geregeld door overeenkomsten tussen de bevoegde Ministers van de Verdragsluitende Partijen.

ARTIKEL 4 De Verdragsluitende Partijen verlenen elkaar bijstand en voorzien in een nauwe en voortdurende samenwerking. Zij wisselen inzonderheid alle relevante en belangrijke gegevens uit.

ARTIKEL 5 1. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe dat de diensten bevoegd voor de materies bedoeld in dit Verdrag, met eerbiediging van het nationale recht en binnen de perken van hun bevoegdheden, elkaar bijstand verlenen met het oog op de voorkoming en de opsporing van strafbare feiten bedoeld in artikel één, op voorwaarde dat het nationale recht van de aangezochte Verdragsluitende Partij het verzoek of de uitvoering ervan niet voorbehoudt aan de gerechtelijke overheden.2. In bijzondere gevallen kan elke Verdragsluitende Partij, overeenkomstig het nationale recht en zonder daartoe strekkend verzoek, aan de betrokken Verdragsluitende Partij gegevens meedelen die voor laatstgenoemde belangrijk kunnen zijn met het oog op het verlenen van bijstand voor de voorkoming en bestrijding van misdrijven zoals bedoeld in artikel 1 van dit Verdrag of ter voorkoming van bedreigingen voor de openbare orde en veiligheid. ARTIKEL 6 Een gegeven verstrekt door een Verdragsluitende Partij kan enkel als bewijsmiddel voor de ten laste gelegde feiten worden gebruikt als het is verzonden overeenkomstig de internationale regels inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken.

ARTIKEL 7 1. De verzoeken om bijstand en de antwoorden erop moeten worden uitgewisseld tussen de centrale organen die, door elke Verdragsluitende Partij, worden belast met de samenwerking bepaald in dit Verdrag. Indien het onmogelijk is om het verzoek tijdig in te dienen via voornoemde weg kan het, bij wijze van uitzondering en enkel in dringende gevallen, door de diensten van de verzoekende Verdragsluitende Partij, bevoegd voor de materies bedoeld in dit Verdrag, rechtstreeks worden toegezonden aan de diensten van de aangezochte Verdragsluitende Partij, bevoegd voor de materies bedoeld in dit Verdrag, en kunnen laatstgenoemden daarop rechtstreeks antwoorden. In deze uitzonderlijke gevallen moet de verzoekende dienst het centrale orgaan dat in de aangezochte Verdragsluitende Partij bevoegd is voor de internationale samenwerking zo spoedig mogelijk op de hoogte brengen van het rechtstreekse verzoek en het dringende karakter met redenen omkleden.

Een verzoek is dringend indien de naleving van de formele administratieve procedure bij de centrale organen de preventieve actie of opsporingsactie kan hinderen of schaden. 2. De aanwijzing van de centrale organen belast met de internationale samenwerking wordt geregeld door overeenkomsten tussen de bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen. ARTIKEL 8 De verzoekende bevoegde dienst, bedoeld in artikel 7, of het verzoekende centrale orgaan moet de graad van vertrouwelijkheid waarborgen die de aangezochte bevoegde dienst, bedoeld in artikel 7, of het aangezochte centrale orgaan van de andere Verdragsluitende Partij aan de gegevens heeft toegekend. Er wordt gebruikt gemaakt van de graden van beveiliging van INTERPOL. ARTIKEL 9 1. De samenwerking bedoeld in dit Verdrag kan verlopen via een contact door de bemiddeling van voor een bepaalde of onbepaalde tijd te benoemen verbindingsofficieren.2. Het detacheren van verbindingsofficieren strekt ertoe bijstand te verlenen: a.in de vorm van gegevensuitwisseling zowel ter voorkoming als ter bestrijding van de criminaliteit; b. ter zake van de uitvoering van verzoeken om rechtshulp in strafzaken;c. voor de uitoefening van de taken van de overheden belast met de controle aan de buitengrenzen en de immigratie;d. voor de uitoefening van de taken van de overheden belast met het voorkomen van de bedreigingen voor de openbare orde.3. De taak van de verbindingsofficieren bestaat erin advies en bijstand te verlenen.Zij zijn niet bevoegd om autonoom politiemaatregelen uit te voeren. Ze verstrekken gegevens en voeren hun taken uit in het kader van de instructies die hun werden gegeven door de Verdragsluitende Partij van herkomst en door de Verdragsluitende Partij aan welke zij zijn gedetacheerd. Ze brengen op regelmatige tijdstippen verslag uit bij het centrale orgaan van de Verdragsluitende Partij waaraan zij zijn gedetacheerd. 4. De bevoegde Ministers van de Verdragsluitende Partijen kunnen overeenkomen dat de verbindingsofficieren van de ene Verdragsluitende Partij gedetacheerd aan derde Staten, op verzoek of op eigen initiatief, gegevens verstrekken aan de andere Verdragsluitende partij, en, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, opdrachten vervullen voor de andere Verdragsluitende Partij. ARTIKEL 10 1. Krachtens dit Verdrag, is elke bewerking of geheel van bewerkingen, die al dan niet wordt uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procédés en die wordt toegepast op iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of rechtstreeks of onrechtstreeks identificeerbare natuurlijke persoon, onderworpen aan het respectieve nationale recht van de Verdragsluitende Partijen. Wat de bescherming van persoonsgegevens in toepassing van dit Verdrag betreft, garanderen de Verdragsluitende Partijen een niveau van bescherming van de persoonsgegevens die de bepalingen respecteert van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsook van het Aanvullend Protocol van 8 november 2001 betreffende de toezichthoudende autoriteiten en het grensoverschrijdend verkeer van gegevens. 2. In toepassing van dit Verdrag moeten de volgende bepalingen worden nageleefd: a.de ontvangende Verdragsluitende Partij mag de bovenvermelde gegevens enkel gebruiken voor de doeleinden waarvoor zij krachtens dit Verdrag mogen worden verstrekt; b. de bovenvermelde gegevens mogen enkel worden gebruikt door de gerechtelijke overheden, diensten en instanties die een taak of functie bekleden in het kader van de doeleinden omschreven in dit Verdrag, meer bepaald in de artikelen 1 en 2.De Verdragsluitende Partijen bezorgen elkaar de lijst van de gebruikende overheden, diensten en instanties; c. de Verdragsluitende Partij die de bovenvermelde gegevens verstrekt, moet erop toezien dat zij nauwkeurig en volledig zijn.Zij moet tevens waarborgen dat die gegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is. Indien zij zelf of ten gevolge van een vraag van de geregistreerde persoon vaststelt dat de verstrekte gegevens onjuist waren of niet hadden mogen worden verstrekt, stelt zij de ontvangende Verdragsluitende Partij daarvan onverwijld in kennis; laatstgenoemde moet de gegevens verbeteren of vernietigen; d. een Verdragsluitende Partij mag niet aanvoeren dat de andere Verdragsluitende Partij onjuiste gegevens heeft verstrekt om zich te onttrekken van de aansprakelijkheid die haar krachtens het nationale recht is opgelegd;e. de Verdragsluitende Partijen garanderen de toepassing van technische en organisatorische maatregelen om de gegevens te beschermen tegen incidentele of niet-geautoriseerde vernietiging, tegen incidenteel verlies, alsook tegen niet-geautoriseerde wijziging, toegang of andere vormen van verwerking;f. het verstrekken en de ontvangst van bovenvermelde gegevens moeten worden geregistreerd.De Verdragsluitende Partijen sturen elkaar de lijst van de overheden of diensten die gemachtigd zijn om de registratie te raadplegen; g. de toegang tot de bovenvermelde gegevens ressorteert onder het nationale recht van de Verdragsluitende Partij tot welke de geregistreerde persoon zich richt.De Verdragsluitende Partij waarvan de gegevens niet afkomstig zijn, kan enkel informatie betreffende deze gegevens meedelen als zij vooraf de instemming heeft gekregen van de Verdragsluitende Partij welke de gegevens heeft verstrekt; h. de ontvangende Verdragsluitende Partij mag de bovenvermelde gegevens enkel gebruiken voor de doeleinden bepaald door de verstrekkende Verdragsluitende Partij en onder de voorwaarden opgelegd door die Verdragsluitende Partij;3. Wat de verstrekking betreft, zijn bovendien de volgende bepalingen van toepassing: a.de overdracht van bovenvermelde gegevens kan enkel plaatsvinden in het kader van lopende onderzoeken en dossiers en op basis van behoorlijk aangehaalde redenen; b. de mededeling van bovenvermelde gegevens aan andere instanties kan, onder de voorwaarden bepaald in dit Verdrag, enkel geschieden met de voorafgaande instemming van de verstrekkende Verdragsluitende Partij;c. de ontvangende Verdragsluitende Partij licht desgevraagd de verstrekkende Verdragsluitende Partij in over het gebruik van de verstrekte gegevens en van de resultaten behaald op grond van de verstrekte gegevens.4. Elke Verdragsluitende Partij wijst een controleautoriteit aan die, overeenkomstig het nationale recht, op haar grondgebied onafhankelijke controle uitoefent op de verwerking van persoonsgegevens op grond van dit Verdrag.De controleautoriteiten zijn eveneens bevoegd om de toepassings- en interpretatieproblemen van dit Verdrag met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens te onderzoeken. Deze controleautoriteiten kunnen overeenkomen om samen te werken in het kader van de opdrachten die hen door dit Verdrag worden opgelegd.

ARTIKEL 11 Indien persoonsgegevens worden verstrekt door toedoen van de verbindingsofficier bedoeld in artikel 9, zijn de bepalingen van dit Verdrag eveneens van toepassing.

ARTIKEL 12 § 1. Elke Verdragsluitende Partij weigert bijstand indien het verlenen van bijstand de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere essentiële staatsbelangen zou kunnen bedreigen of indien blijkt dat de bijstand strijdig is met de op haar grondgebied vigerende wettelijke bepalingen. § 2. Elke Verdragsluitende Partij weigert eveneens bijstand indien het verlenen van bijstand betrekking heeft op misdrijven van het type bedoeld in artikel 2,1° van het Verdrag van 7 juli 1997 tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko inzake rechtshulp in strafzaken.

ARTIKEL 13 De Verdragsluitende Partijen richten een gemengde commissie op, samengesteld uit vertegenwoordigers van beide Verdragsluitende Partijen. Zij stellen elkaar in kennis van de samenstelling van deze commissie alsook van de diensten die aangewezen zijn voor de uitvoering van dit Verdrag.

De commissie heeft als taak de samenwerking bedoeld in dit Verdrag te vergemakkelijken en te evalueren, met inbegrip van de toepassing van de regels inzake gegevensbescherming. Zij komt eenmaal om de twee jaar samen, en zo nodig, op vraag van één van de Verdragsluitende Partijen.

De samenkomsten vinden beurtelings plaats hebben in België en in Marokko.

De commissie kan, als dit noodzakelijk is, gespecialiseerde, permanente of tijdelijke werkgroepen oprichten.

ARTIKEL 14 De gemengde commissie, ingesteld bij artikel 13, heeft als taak de regeling van de geschillen die bij de interpretatie of de toepassing van dit Verdrag zouden ontstaan, te vergemakkelijken.

Elk geschil dat niet kan worden opgelost door de gemengde commissie wordt via de diplomatieke kanalen behandeld.

ARTIKEL 15 De Verdragsluitende Partijen geven elkaar schriftelijk en langs diplomatieke weg kennis van de afhandeling van de grondwettelijke formaliteiten vereist voor de inwerkingtreding van dit Verdrag.

Het Verdrag treedt in werking op een datum die in gemeen overleg zal worden vastgesteld, maar die niet eerder mag zijn dan de laatste van de wederzijdse kennisgevingen vermeld in de eerste alinea van dit artikel en van de kennisgeving door de Marokkaanse Partij van het voltooien van de procedures van toetreding tot de instrumenten die voorzien zijn in artikel 10 van dit Verdrag.

Dit Verdrag wordt gesloten voor onbeperkte duur. Elke Verdragsluitende Partij kan het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving die langs diplomatieke weg aan de andere Verdragsluitende Partij wordt gericht. De opzegging treedt in werking 6 maanden na haar verzending.

ARTIKEL 16 Elke Verdragsluitende Partij kan aan de andere verdragsluitende Partij voorstellen doen toekomen die een wijziging van dit Verdrag beogen. De wijzigingen van dit Verdrag worden door de Verdragsluitende Partijen in gemeen overleg besloten.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

OPGEMAAKT te Brussel, op 18 februari 2014, in twee oorspronkelijke exemplaren, elk in de Arabische, de Franse en de Nederlandse taal. De drie teksten zijnde gelijkelijk authentiek.

^