gepubliceerd op 12 januari 2022
Wet houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie
23 DECEMBER 2021. - Wet houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt: Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Hoofdstuk 2. - Wijziging van de wet van 28 maart 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/03/2021 pub. 09/04/2021 numac 2021201597 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet houdende toekenning van een recht op klein verlet voor werknemers met het oog op het toegediend krijgen van een vaccin ter bescherming tegen het coronavirus COVID-19 sluiten houdende toekenning van een recht op klein verlet voor werknemers met het oog op het toegediend krijgen van een vaccin ter bescherming tegen het coronavirus COVID-19, teneinde het recht op klein verlet ook toe te kennen voor de begeleiding van een minderjarig kind naar een vaccinatieplaats
Art. 2.In artikel 3 van de wet van 28 maart 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/03/2021 pub. 09/04/2021 numac 2021201597 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet houdende toekenning van een recht op klein verlet voor werknemers met het oog op het toegediend krijgen van een vaccin ter bescherming tegen het coronavirus COVID-19 sluiten houdende toekenning van een recht op klein verlet voor werknemers met het oog op het toegediend krijgen van een vaccin ter bescherming tegen het coronavirus COVID-19, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zinnen: "De werknemer heeft dit recht eveneens om een minderjarig kind, dat met hem samenwoont, te begeleiden gedurende de tijd die nodig is om dit kind te laten vaccineren tegen het coronavirus COVID-19.Wanneer de werknemer samenwoont met de andere ouder van het kind, kan dit recht voor éénzelfde periode slechts door één van hen worden uitgeoefend. De werknemer heeft eveneens het recht een meerderjarige persoon met een handicap of onder voogdij te begeleiden, ongeacht of het om zijn eigen kind gaat dan wel om iemand over wie hij het wettelijk voogdijschap uitoefent, en wel gedurende de tijd die nodig is om die persoon tegen het COVID-19-coronavirus te laten vaccineren.
Dat recht kan echter uitsluitend worden uitgeoefend door een van de ouders of door een van de voogden. De werknemer heeft eveneens het recht een meerderjarige persoon met een handicap of onder voogdij te begeleiden, ongeacht of het om zijn eigen kind gaat dan wel om iemand over wie hij het wettelijk voogdijschap uitoefent, en wel gedurende de tijd die nodig is om die persoon tegen het COVID-19-coronavirus te laten vaccineren. Dat recht kan echter uitsluitend worden uitgeoefend door een van de ouders of door een van de voogden."; 2° in het derde lid worden de woorden "vanaf het tijdstip of tijdsslot van de vaccinatie voor hem bekend is" vervangen door de woorden "vanaf het moment waarop hij kennis heeft van het tijdstip of tijdsslot van de vaccinatie voor hem, voor het in het eerste lid bedoelde kind of voor de persoon met een beperking of over wie men de voogdij heeft zoals bedoeld in het eerste lid, of voor de persoon met een beperking of over wie men de voogdij heeft zoals bedoeld in het eerste lid."; 3° in het vierde lid worden de woorden ", het in het eerste lid bedoelde kind of de persoon met een beperking of over wie men de voogdij heeft zoals bedoeld in het eerste lid of de persoon met een beperking of over wie men de voogdij heeft zoals bedoeld in het eerste lid" ingevoegd tussen de woorden "wanneer de werknemer" en de woorden "aanwezig dient te zijn".
Art. 3.In artikel 4 van dezelfde wet de woorden "31 december 2021" vervangen door de woorden "30 juni 2022" en de woorden "30 juni 2022" vervangen door de woorden "31 december 2022".
Hoofdstuk 3. - Specifieke maatregelen voor de sector van de dienstencheques
Art. 4.§ 1. Onverminderd de verplichtingen inzake preventie, veiligheid en bescherming op het werk, voorzien de werkgevers die werknemers tewerkstellen met een arbeidsovereenkomst dienstencheques zoals bedoeld in hoofdstuk II van de wet van 20 juli 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/2001 pub. 24/07/2001 numac 2001009636 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van artikel 186bis van het Gerechtelijk Wetboek sluiten tot bevordering van buurtdiensten en -banen, hun werknemers minstens van volgende materialen: 1° hetzij, per week, wegwerpmondmaskers waarvan het aantal minstens gelijk is aan het aantal werkplaatsen waar de werknemer gedurende één dag tewerkgesteld wordt, verhoogd met het aantal extra wegwerpmondmaskers per prestatie van meer dan 4 uur op dezelfde werkplaats;hetzij een set herbruikbare mondmaskers, waarvan het aantal minstens gelijk is aan het aantal werkplaatsen waar de werknemer per week werkzaam is, verhoogd met het aantal extra herbruikbare mondmaskers per prestatie van meer dan 4 uur op dezelfde werkplaats. Herbruikbare mondmaskers worden ten minste om de 15 weken vernieuwd of, op verzoek van de werknemer, in geval van slijtage of verslechtering; 2° desinfecterende gel of een gelijkaardig product om de handen te kunnen ontsmetten voor, tijdens en na de verschillende prestaties. § 2. Wanneer de werknemer vaststelt dat hij het werk niet in veilige omstandigheden kan aanvatten of verderzetten omdat de preventiemaatregelen bedoeld in artikel 2, § 2, van het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken niet worden toegepast, verwittigt hij zijn werkgever hiervan onmiddellijk en heeft hij het recht om zijn prestaties op te schorten zolang de situatie aanhoudt. Indien de situatie op korte termijn niet opgelost kan worden, heeft de werknemer, met het akkoord van zijn werkgever, het recht om de arbeidsplaats te verlaten. De werknemer heeft in elk geval het recht om de werkplaats te verlaten indien de situatie langer dan de helft van de voorziene prestatietijd duurt.
Art. 5.In artikel 238, eerste lid, van het Sociaal Strafwetboek wordt de eerste zin aangevuld met de volgende woorden: "of artikel 2/1 van de wet van ... houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie.
Art. 6.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt en houdt op uitwerking te hebben op 31 januari 2022.
De Koning kan de datum van uitwerkingtreding uitstellen via een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Hoofdstuk 4. - Inwerkingtreding van hoofdstuk 2
Art. 7.Het hoofdstuk 2 van deze wet treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Hoofdstuk 5. - Tijdelijke werkloosheid overmacht corona voor werknemers in de gevallen waarin het onmogelijk is voor hun kind om naar het kinderdagverblijf, de school, of het centrum voor opvang voor personen met een handicap te gaan
Art. 8.De werknemer heeft het recht om, zonder loonbehoud, van het werk afwezig te zijn: 1° wanneer een minderjarig kind dat met hem samenwoont hetzij niet naar zijn kinderdagverblijf kan gaan, hetzij niet naar school kan gaan, omdat het kinderdagverblijf, de klas of de school waarvan het deel uitmaakt wordt gesloten als gevolg van een maatregel om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, of omdat het minderjarig kind verplicht afstandsonderwijs moet volgen of omdat het kind omwille van een andere reden in quarantaine of in isolatie moet om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken;2° wanneer hij een gehandicapt kind ten laste heeft, ongeacht de leeftijd van dat kind, en dat kind niet naar een centrum voor opvang van gehandicapte personen kan gaan, of de intramurale of extramurale dienstverlening of behandeling georganiseerd of erkend door de Gemeenschappen niet langer kan genieten, als gevolg van een maatregel om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken. De werknemer heeft dit recht gedurende de gehele periode waarop het attest of de aanbeveling voorzien in het vierde lid betrekking heeft.
Wanneer de werknemer samenwoont met de andere ouder van het kind, kan dit recht voor éénzelfde periode slechts door één van hen worden uitgeoefend.
De werknemer die gebruik maakt van dit recht dient zijn werkgever daarvan onmiddellijk op de hoogte te brengen. De werknemer dient onverwijld aan de werkgever een medisch certificaat tot bevestiging van quarantaine of isolatie van het kind, een aanbeveling tot quarantaine of isolatie afgegeven door de bevoegde instantie of een attest van het kinderdagverblijf, van de school of het centrum voor opvang van gehandicapte personen te overhandigen, dat de sluiting bevestigt van de betrokken instelling of de klas als gevolg van een maatregel om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken.
In dit attest staat de periode vermeld waarin de sluiting van toepassing is.
De werknemer heeft, voor de periode waarin hij gebruik maakt van het recht dat hem door dit artikel wordt toegekend, ten laste van de RVA recht op tijdelijke werkloosheid wegens overmacht die het gevolg is van de COVID-19-epidemie en de eraan gekoppelde dagelijkse toeslag ten laste van de RVA, voor zover hij aan alle toelaatbaarheids- en vergoedbaarheidsvoorwaarden voldoet die daartoe in de werkloosheidsreglementering worden gesteld.
Art. 9.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2021 en treedt buiten werking op 31 maart 2022.
De Koning kan de datum van buitenwerkingtreding uitstellen.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 23 december 2021.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be): Stukken: Doc 55 2342/ (2021/2022) 001: Wetsontwerp 002 tot 004: Amendementen 005: Verslag 006: Tekst aangenomen door de Commissie Sociale Zaken, Werk en Pensioenen. 007: Tekst aangenomen door de plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Integraal verslag: 22 december 2021.