Etaamb.openjustice.be
Wet van 22 mei 2006
gepubliceerd op 07 juli 2006

Wet tot wijziging van sommige bepalingen van de wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, alsmede van een bepaling van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2006009530
pub.
07/07/2006
prom.
22/05/2006
ELI
eli/wet/2006/05/22/2006009530/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 MEI 2006. - Wet tot wijziging van sommige bepalingen van de wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, alsmede van een bepaling van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.In artikel 10, 1°bis, van de wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 5 augustus 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « of een in België erkende vluchteling en die er zijn gewone verblijfplaats heeft, in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het Aanvullend Protocol, » ingevoegd tussen de woorden « Belgisch onderdaan is » en de woorden « of een persoon »;2° het tweede lid is opgeheven en vervangen door het volgende lid : « De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt.»; 3° het vierde en vijfde lid zijn vervangen door de volgende leden : « Indien de federale procureur van oordeel is dat een of meer van de voorwaarden bedoeld in het derde lid, 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, doet hij voor de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is.Enkel de federale procureur wordt gehoord.

Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de voorwaarden bedoeld in het derde lid,1°, 2° en 3°, vervuld zijn, wijst hij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt op welke feiten het onderzoek betrekking heeft. Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.

De federale procureur heeft het recht cassatieberoep in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.

In het geval bedoeld in het derde lid 3°, stelt de federale procureur de Minister van Justitie in kennis van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, indien tegen dit arrest geen rechtsmiddelen meer openstaan. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002, brengt de Minister van Justitie het Internationaal Strafgerechtshof van de feiten op de hoogte.

In het geval bedoeld in het derde lid 4°, seponeert de federale procureur de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de minister van Justitie. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002, brengt de Minister van Justitie het Internationaal Strafgerechtshof van de feiten op de hoogte. »

Art. 3.In artikel 12bis van dezelfde Titel, ingevoegd bij de wet van 17 april 1986, vervangen bij de wet van 18 juli 2001 en gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 2003 en 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid is opgeheven en vervangen door het volgende lid : « De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt.»; 2° het vierde en vijfde lid worden vervangen door de volgende leden : « Indien de federale procureur van oordeel is dat één of meer van de voorwaarden bedoeld in het derde lid 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, doet hij voor de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is.Enkel de federale procureur wordt gehoord.

Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de voorwaarden bedoeld in het derde lid 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, wijst deze de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft. Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.

De federale procureur heeft het recht cassatieberoep in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.

In het geval bedoeld in het derde lid, 3°, stelt de federale procureur de Minister van Justitie in kennis van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, indien tegen dit arrest geen rechtsmiddelen meer openstaan. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002 en onder de materiële bevoegdheid van het Internationaal Strafgerechtshof ressorteren, brengt de Minister van Justitie het Internationaal Strafgerechtshof van de feiten op de hoogte.

In het geval bedoeld in het derde lid, 4°, seponeert de federale procureur de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Minister van Justitie. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002 en onder de materiële bevoegdheid van het Internationaal Strafgerechtshof ressorteren, brengt de Minister van Justitie het Internationaal Strafgerechtshof van de feiten op de hoogte. »

Art. 4.In artikel 29, § 3, tweede lid, van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht worden de woorden « of een in België erkende vluchteling en die er zijn gewone verblijfplaats heeft in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het Aanvullend Protocol » ingevoegd tussen de woorden « één Belgische klager » en de woorden « was op het ogenblik van het instellen van de strafvordering ».

Art. 5.Deze wet treedt in werking op 31 maart 2006.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 22 mei 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2005-2006. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken. - Wetsontwerp, 51-2305 - Nr. 1. - Amendementen, 51-2305- Nr. 2. - Verslag, 51-2305 - Nr.3. - Amendementen, 51-2305 - Nr. 4.Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 51-2305 - Nr. 5.

Integraal Verslag. - 20 april 2006.

Senaat.

Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 3-1666 - Nr. 1. - Verslag, 3-1666 - Nr. 2. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, 3-1666 - Nr. 3.

Handelingen van de Senaat. - 11 mei 2006.

^