Etaamb.openjustice.be
Wet van 21 juli 2021
gepubliceerd op 10 augustus 2021

Wet houdende omzetting van Richtlijn 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn "audiovisuele mediadiensten") in het licht van een veranderende marktsituatie (1)

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2021021623
pub.
10/08/2021
prom.
21/07/2021
ELI
eli/wet/2021/07/21/2021021623/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

21 JULI 2021. - Wet houdende omzetting van Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn "audiovisuele mediadiensten") in het licht van een veranderende marktsituatie (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Zij vormt de omzetting van Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn "audiovisuele mediadiensten") in het licht van een veranderende marktsituatie.

Zij voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad

Art. 2.In artikel 2 van de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met de woorden ", gewijzigd door Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn "audiovisuele mediadiensten") in het licht van een veranderende marktsituatie";2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie.".

Art. 3.In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : "3° "nationale regelgevende instantie": één of meer lichamen die door een lidstaat van de Europese Unie zijn belast met één van de regelgevende taken die in Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie worden toegewezen of met taken die in de richtlijn "audiovisuele mediadiensten" worden toegewezen;"; 2° de bepaling onder 4° /1 wordt ingevoegd, luidende : "4° /1 "contactcomité": het contactcomité ingesteld door artikel 29 van de richtlijn "audiovisuele mediadiensten";"; 3° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt: "5° "audiovisuele mediadienst": a) een dienst waarvan het hoofddoel van de eigenlijke dienst of een losstaand gedeelte daarvan bestaat uit de levering van programma's voor het algemene publiek, onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten, ter informatie, vermaak of educatie door middel van elektronische-communicatienetwerken;een dergelijke audiovisuele mediadienst is hetzij een televisie-uitzending in de zin van de bepaling onder 10°, hetzij een audiovisuele mediadienst op aanvraag in de zin van de bepaling onder 6° ; b) audiovisuele commerciële communicatie;"; 4° in de bepaling onder 6°, worden tussen de woorden "een door een aanbieder van audiovisuele mediadiensten aangeboden" en de woorden "audiovisuele mediadienst" de woorden "niet-lineaire" ingevoegd; 5° de bepaling onder 6° /1 wordt ingevoegd, luidende : "6° /1 "videoplatformdienst": een dienst waarvan het hoofddoel van de eigenlijke dienst of een daarvan losstaand gedeelte of een essentiële functie van de dienst bestaat in het aanbieden van programma's, door gebruikers gegenereerde video's, of beide, aan het algemene publiek, waarvoor de aanbieder van het videoplatform geen redactionele verantwoordelijkheid draagt, ter informatie, vermaak of educatie via elektronische-communicatienetwerken en waarvan de organisatie wordt bepaald door de aanbieder van het videoplatform, onder meer met automatische middelen of algoritmen, met name door weergeven, taggen en rangschikken;"; 6° de bepaling onder 7° /1 wordt ingevoegd, luidende : "7° /1 "redactionele beslissing": een beslissing die op regelmatige basis wordt genomen met het oog op de uitoefening van redactionele verantwoordelijkheid en verband houdt met het dagelijkse beheer van de audiovisuele mediadienst;"; 7° de bepaling onder 9° /1 wordt ingevoegd, luidende : "9° /1 "aanbieder van videoplatforms": de natuurlijke of rechtspersoon die een videoplatformdienst aanbiedt;"; 8° in de bepaling onder 10°, wordt tussen de woorden "een door een aanbieder van audiovisuele mediadiensten aangeboden" en de woorden "audiovisuele mediadienst" het woord "lineaire" ingevoegd;9° in de bepaling onder 11° worden de woorden "die een afzonderlijk element van een door een aanbieder van audiovisuele mediadiensten opgestelde schema of catalogus vormt en waarvan de vorm en de inhoud vergelijkbaar zijn met die van televisie-uitzendingen" vervangen door de woorden "die ongeacht de duur ervan een afzonderlijk element vormt van een door een aanbieder van mediadiensten opgesteld schema of een door een aanbieder van mediadiensten opgestelde catalogus, met inbegrip van bioscoopfilms, videoclips, sportevenementen, komische series, documentaires, kinderprogramma's en origineel drama"; 10° de bepaling onder 11° /1 wordt ingevoegd, luidende : "11° /1 "door gebruikers gegenereerde video": een reeks bewegende beelden, al dan niet met geluid, die ongeacht de duur ervan een afzonderlijk element vormt, die door een gebruiker is gecreëerd en door die gebruiker of een andere gebruiker naar een videoplatform is geüpload;"; 11° in de bepaling onder 12° worden de woorden "of een door een gebruiker gegenereerde video" ingevoegd tussen de woorden "vergezellen of maken deel uit een programma" en de woorden ", tegen betaling";12° in de bepaling onder 14° worden de woorden "of met de vervaardiging van audiovisuele producties, aan de financiering van audiovisuele mediadiensten" vervangen door de woorden ", of videoplatformdiensten, of met de vervaardiging van audiovisuele werken, aan de financiering van audiovisuele mediadiensten, videoplatformdiensten, door gebruikers gegenereerde video's";13° in de bepaling onder 15° worden de woorden "of in een door een gebruiker gegenereerde video" ingevoegd tussen de woorden "een programma" en de woorden ", tegen betaling"; 14° de bepaling onder 17° wordt vervangen als volgt : "17° "televisiereclame": de door een publieke of particuliere onderneming of natuurlijke persoon, tegen betaling of soortgelijke vergoeding dan wel ten behoeve van zelfpromotie uitgezonden boodschap - in welke vorm dan ook - in verband met de uitoefening van een commerciële, industriële, ambachtelijke activiteit of van een beroep, ter bevordering van de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;"; 15° in de bepaling onder 20° worden de woorden "of van een aanbieder van videoplatforms" ingevoegd tussen de woorden "audiovisuele mediadiensten" en de woorden "en die tot doel heeft";16° de bepaling onder 22° wordt aangevuld met de woorden "of een videoplatformdienst of die video's creëert of uploadt naar een videoplatform"; 17° de bepaling onder 22° /1 wordt ingevoegd, luidende : "22° /1 "eindgebruiker": een gebruiker die geen openbaar elektronische-communicatienetwerk of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten aanbiedt;"; 18° in de bepalingen onder 24° en 25° worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 24° wordt vervangen als volgt : "24° "consument": een natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst, een audiovisuele mediadienst of een videoplatformdienst voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden;"; b) in de bepaling onder 25° worden de woorden "bijhorende faciliteit" vervangen door het woord "videoplatformdienst"; 19° de bepaling onder 27° wordt vervangen als volgt: "27° "elektronische-communicatiedienst": een gewoonlijk tegen vergoeding via elektronische-communicatienetwerken aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen gebruikt voor de verstrekking van audiovisuele mediadiensten of van videoplatformdiensten, met uitzondering van de diensten waarbij met behulp van elektronische-communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of inhoudelijk wordt gecontroleerd;"; 20° in de bepaling onder 31°, op het einde van de zin, worden de woorden "toegang tot virtuele netwerkdiensten" opgeheven;21° het artikel wordt aangevuld met een 44° luidende : "44° "gesloten distributieplatform": een distributieplatform voor audiovisuele mediadiensten waarvoor een aanbieder van audiovisuele mediadiensten een voorafgaand akkoord moet hebben van de voor het platform verantwoordelijke dienstenverdeler om er toegang toe te krijgen.Ingeval de aanbieder van audiovisuele mediadiensten zijn eigen dienstenverdeler is, worden de audiovisuele mediadiensten die hij verstrekt en verdeelt beschouwd als zijnde verstrekt via een gesloten distributieplatform indien de toegang tot het elektronische-communicatienetwerk een voorafgaand akkoord van de onderneming of het verkrijgen van een capaciteit op radionetwerken vergt;".

Art. 4.In hoofdstuk 1 van dezelfde wet, wordt een artikel 3/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 3/1.Binnen hun bevoegdheden, bevorderen de federale autoriteiten de inachtneming van de gedragscodes van de Europese Unie die binnen het toepassingsgebied van deze wet vallen, en in het bijzonder de artikelen 14, 17/1, 29/1 tot 29/3, 29/5 en 29/6." Indien een federale overheid regels oplegt die uitvoeriger of strikter zijn dan die welke aanbevolen worden door de gedragscodes van de Europese Unie, stelt zij de Europese Commissie onverwijld daarvan op de hoogte.".

Art. 5.In artikel 4, § 2, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de Franse tekst worden de woorden "siège principal" telkens vervangen door de woorden "siège social";b) in de bepalingen onder 1° en 2° worden de woorden "zijn programmeringsbesluiten" telkens vervangen door de woorden "de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten";c) de woorden "activiteiten van televisieomroep" worden telkens vervangen door de woorden "programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadiensten";d) in de bepaling onder 2° worden de woorden "bij de activiteiten betrokken personeel" vervangen door de woorden "bij de programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadiensten betrokken personeel";e) de woorden "in de staat waarin hij het eerst is beginnen uit te zenden" worden vervangen door de woorden "in de staat waar hij het eerst met zijn activiteiten is begonnen";f) in de bepaling onder 3° worden de woorden "zijn programmeringsbesluiten" vervangen door de woorden "de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten";2° in het derde lid worden de woorden "van de Europese Gemeenschap" opgeheven.

Art. 6.Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "

Art. 5.§ 1. Wanneer het Instituut van oordeel is dat een aanbieder van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid valt van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ondertekend heeft een audiovisuele mediadienst aanbiedt die volledig of hoofdzakelijk op het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad is gericht zonder naleving van de bepalingen van deze wet, stelt het de instelling die ten aanzien van die aanbieder bevoegd is schriftelijk in kennis van een met redenen omkleed verzoek: 1° om zich over de in verband met deze paragraaf vastgestelde problemen te buigen;en 2° om van deze aanbieder te eisen dat hij aan de bepalingen van deze wet voldoet. § 2. Het Instituut werkt loyaal en vlot samen met de instellingen die ten aanzien van die aanbieder bevoegd zijn om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen onder meer op basis van: 1° de informatie gegeven door deze instellingen;en 2° in voorkomend geval, de eventuele redenen waarom het in paragraaf 1 bedoelde verzoek niet ingewilligd kan worden. § 3. Niet vroeger dan twee maanden na de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving, bij gebrek aan bevredigende resultaten om de vastgestelde problemen aan te pakken en indien het beschikt over informatie die bewijst dat de betrokken aanbieder van mediadiensten zich in de bevoegde staat heeft gevestigd om de striktere regels te omzeilen, welke op hem van toepassing zouden zijn indien hij onder de federale bevoegdheid zou vallen, kan het Instituut alle passende maatregelen tegen de betrokken aanbieder van audiovisuele mediadiensten nemen nadat: 1° het een schriftelijke kennisgeving heeft gedaan aan de betrokken aanbieder, aan de bevoegde instelling in de staat die ten aanzien van die aanbieder bevoegd is, en aan de Europese Commissie, van zijn voornemen om die maatregelen te nemen, met opgave van de redenen waarop het zijn beoordeling heeft gebaseerd;2° het de betrokken aanbieder de mogelijkheid heeft gegeven om uiterlijk binnen vijftien dagen na de kennisgeving bedoeld in de bepaling onder 1°, zijn standpunt met betrekking tot de vermeende omzeiling en de maatregelen die het Instituut voornemens is te nemen, schriftelijk eraan kenbaar te maken;3° een besluit van de Europese Commissie is genomen binnen drie maanden na de kennisgeving bedoeld in de bepaling onder 1°, dat de door het Instituut voorgenomen maatregelen verenigbaar zijn met het recht van de Europese Unie. Op verzoek van de Europese Commissie verstrekt het Instituut alle informatie die nodig is om het in het eerste lid, 3° bedoelde besluit te nemen.

Aan de hand van de informatie bedoeld in het eerste lid kan de omzeiling van striktere regels redelijkerwijs worden vastgesteld, zonder dat moet worden bewezen dat de aanbieder van audiovisuele mediadiensten regels beoogt te omzeilen.

De maatregelen bedoeld in het eerste lid zijn objectief noodzakelijk, worden op niet-discriminerende wijze toegepast en staan in verhouding tot de beoogde doelstellingen. § 4. Wanneer een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ondertekend heeft, zijn mogelijkheid heeft benut om meer uitvoerige of striktere regels van algemeen belang aan te nemen en hij aan het Instituut een met redenen omkleed verzoek richt om maatregelen aan te nemen ten aanzien van een aanbieder van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid valt van de federale overheid en de genoemde regels van algemeen belang niet naleeft, vraagt het Instituut aan de betreffende aanbieder om zich daarnaar te schikken.

Het Instituut brengt de verzoekende staat regelmatig op de hoogte van de genomen maatregelen om gevolg te geven aan het in het eerste lid bedoelde verzoek. Binnen twee maanden na de ontvangst van dit verzoek stelt het Instituut de verzoekende staat en de Europese Commissie op de hoogte van de geboekte resultaten en legt het, indien er geen oplossing kan worden gevonden, de redenen daarvoor uit. § 5. Het Instituut kan te allen tijde het contactcomité verzoeken de in dit artikel bedoelde situaties te onderzoeken.".

Art. 7.In artikel 6 van dezelfde wet worden de woorden "artikelen 18 en 28" vervangen door de woorden "artikelen 6/1 en 6/2".

Art. 8.In dezelfde wet wordt een artikel 6/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 6/1.§ 1. Het Instituut kan maatregelen nemen om tijdelijk de in artikel 6 bedoelde vrijheid te beperken van de aanbieder van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid van een andere staat valt, wanneer deze aanbieder: 1° een duidelijke, belangrijke en ernstige inbreuk pleegt op: a) artikel 17, 1° ;b) artikel 17, 2° ;c) artikel 17/1;of 2° een audiovisuele mediadienst levert die afbreuk doet aan of een belangrijk en ernstig risico vertoont dat afbreuk zal worden gedaan aan: a) de volksgezondheid;b) de openbare veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de nationale veiligheid en defensie. § 2. Voor de aanneming van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen gelden de volgende voorwaarden: 1° onverminderd het tweede lid, heeft de in paragraaf 1 beoogde aanbieder tijdens de voorafgaande twaalf maanden al minstens tweemaal gedrag vertoond zoals beschreven in paragraaf 1;2° het Instituut heeft de in paragraaf 1 beoogde aanbieder, de Europese Commissie en de staat die ten aanzien van die aanbieder bevoegd is, schriftelijk in kennis gesteld van de vermeende inbreuken en van de evenredige maatregelen die het voornemens is te treffen indien een dergelijke inbreuk opnieuw zou plaatsvinden;3° het Instituut heeft de in paragraaf 1 beoogde aanbieder de mogelijkheid gegeven zijn standpunt inzake de vermeende inbreuken kenbaar te maken;4° overleg met de staat die ten aanzien van de in paragraaf 1 beoogde aanbieder bevoegd is en met de Europese Commissie, heeft binnen een maand na de ontvangst door de Europese Commissie van de in de bepaling onder 2° bedoelde kennisgeving niet tot een minnelijke schikking geleid. In de gevallen bedoeld in paragraaf 1, 1°, b), en in paragraaf 1, 2°, b), volstaat het dat tijdens de voorafgaande twaalf maanden dit gedrag minstens eenmaal is vertoond en geldt de in het eerste lid, 4°, bedoelde voorwaarde niet. § 3. Op verzoek van de Europese Commissie, binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving van de door het Instituut genomen maatregelen, maakt het Instituut onverwijld een einde aan de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen. § 4. Op verzoek van de Europese Commissie verstrekt het Instituut binnen hoogstens een maand alle informatie die nodig is om een besluit te nemen op grond van paragraaf 3.".

Art. 9.In dezelfde wet wordt een artikel 6/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 6/2.In dringende gevallen neemt het Instituut niet later dan een maand na de vermeende inbreuk, alle nodige maatregelen aan en voert deze uit, indien een in artikel 6 bedoelde aanbieder een inbreuk pleegt als bedoeld in artikel 6/1, § 1, 1°, b) en 2°, b).

De maatregelen bedoeld in het eerste lid, alsook de rechtvaardiging ervan ten aanzien van de dringendheid, worden meegedeeld binnen drie werkdagen aan de in het eerste lid beoogde aanbieder, na die de gelegenheid te hebben geboden om zijn standpunt mee te delen, aan de Europese Commissie alsook aan de bevoegde instellingen van de staat waaronder deze aanbieder valt.

Op verzoek van de Europese Commissie maakt het Instituut onmiddellijk een einde aan de in het eerste lid bedoelde maatregelen.".

Art. 10.In dezelfde wet wordt een artikel 6/3 ingevoegd, luidende : "

Art. 6/3.Wanneer het Instituut en de nationale regelgevende instantie van een andere staat bij de toepassing van de artikelen 5, 6/1 of 6/2 geen overeenstemming bereiken over welke staat bevoegd is, licht het Instituut de Europese Commissie onverwijld in over deze kwestie.".

Art. 11.In artikel 7 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 2° worden de woorden "of de" vervangen door de woorden "en van de";b) de bepalingen onder 2° /1 tot 2° /3 worden ingevoegd, luidende : "2° /1 het adres van de plaats waar de redactionele beslissingen worden genomen voor de aangegeven audiovisuele mediadienst;2° /2 het adres van de plaats waar het merendeel van het personeel dat betrokken is bij de programmagerelateerde activiteiten van de aangegeven audiovisuele mediadienst werkzaam is; 2° /3 het adres van de plaats waar de aanbieder zijn activiteiten begon;"; c) in de bepaling onder 6° worden de woorden "de termijn waarbinnen" vervangen door de woorden "de datum waarop";2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidend : " § 3.Het Instituut maakt en handhaaft een actuele lijst met de aanbieders van audiovisuele mediadiensten en vermeldt op welke van de in artikel 4, § 2, bedoelde criteria zijn bevoegdheid is gebaseerd.

Het Instituut verstrekt die lijst, met inbegrip van de eventuele actualiseringen daarvan, aan de Europese Commissie.".

Art. 12.In dezelfde wet wordt een artikel 7/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 7/1.Aanbieders van audiovisuele mediadiensten waarvan de audiovisuele mediadienst verdeeld wordt via een gesloten distributieplatform moeten onafhankelijk zijn van politieke partijen of organisaties die werkgevers of werknemers vertegenwoordigen.".

Art. 13.In artikel 8 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 3° wordt aangevuld met de woorden "of hun website";2° in de bepaling onder 4° worden de woorden "onder de bevoegdheid van het Instituut valt" vervangen door de woorden "onder de bevoegdheid valt van België en van het Instituut als nationale regelgevende instantie".

Art. 14.Artikel 11 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "

Art. 11.Audiovisuele mediadiensten die verstrekt worden door de aanbieders van mediadiensten mogen zonder de uitdrukkelijke toestemming van deze aanbieders, niet gewijzigd worden of geen overlay krijgen voor commerciële doeleinden.

Het eerste lid is niet van toepassing: 1° op overlays waartoe de ontvanger van de dienst voor privégebruik het initiatief heeft genomen of de toestemming heeft verleend, zoals overlays die voortvloeien uit diensten voor individuele communicatie;2° op besturingselementen van gebruikersinterfaces die nodig zijn om het apparaat te bedienen of tussen de programma's te navigeren, zoals volumebalkjes, zoekfuncties, navigatiemenu's of lijsten van kanalen, en voor zover dit geen impact heeft op de aanbevelingen van programma's die de gebruiker te zien krijgt;3° op legitieme overlays zoals waarschuwingen, informatie van algemeen belang, ondertiteling of commerciële communicatie die door de betrokken aanbieder van audiovisuele mediadiensten wordt aangeboden; 4° op datacompressietechnieken die de omvang van een gegevensbestand verkleinen en andere technieken die een dienst aan de distributiewijze aanpassen, zoals resolutie en codering, zonder de inhoud te wijzigen.".

Art. 15.Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "

Art. 12.§ 1. De audiovisuele mediadiensten worden door middel van evenredige maatregelen voortdurend en in toenemende mate toegankelijker gemaakt voor personen met een visuele of auditieve handicap.

Noodinformatie, met inbegrip van openbare mededelingen en aankondigingen bij natuurrampen, die via audiovisuele mediadiensten beschikbaar wordt gesteld aan het publiek, wordt verstrekt op een wijze die toegankelijk is voor personen met een visuele of auditieve handicap. § 2. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten delen aan het Instituut een actieplan mee in verband met het voortdurend en in toenemende mate toegankelijker maken van hun diensten voor personen met een visuele of auditieve handicap.

De aanbieders van audiovisuele mediadiensten brengen uiterlijk op 1 september 2022 en vervolgens om de drie jaar, verslag uit aan het Instituut over de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen.

Uiterlijk op 19 december 2022 en vervolgens om de drie jaar, brengt het Instituut verslag uit aan de Europese Commissie over de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen. § 3. Een enkel, gemakkelijk toegankelijk, ook voor personen met een visuele of auditieve handicap, en openbaar beschikbaar onlinecontactpunt wordt opgericht om informatie te verstrekken en klachten te ontvangen betreffende toegankelijkheidskwesties als bedoeld in dit artikel.".

Art. 16.Artikel 13 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 17.In artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 4° worden de woorden "leeftijd of seksuele geaardheid bevatten of bevorderen" vervangen door de woorden "een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bevatten, noch een dergelijke discriminatie bevorderen met name bedoeld in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, en in de wet van 22 mei 2014 ter bestrijding van seksisme in de openbare ruimte en tot aanpassing van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen teneinde de daad van discriminatie te bestraffen";b) in de bepaling onder 7° wordt het woord ", geestelijke" ingevoegd tussen de woorden "geen lichamelijke" en de woorden "of zedelijke"; 2° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 2° aangevuld met de woorden ", alsook voor elektronische sigaretten en navulverpakkingen;"; 3° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3.Audiovisuele commerciële communicatie voor alcoholische dranken in audiovisuele mediadiensten op aanvraag, uitgezonderd sponsoring en productplaatsing, voldoet aan de criteria van artikel 25.".

Art. 18.In artikel 15, § 2, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 2° wordt aangevuld met de woorden "alsmede van elektronische sigaretten en navulverpakkingen";2° het woord "ondernemingen" wordt telkens vervangen door het woord "bedrijven".

Art. 19.In artikel 16 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.Productplaatsing is toegestaan in alle audiovisuele mediadiensten, behalve in nieuws- en actualiteitenprogramma's, programma's over consumentenzaken, religieuze programma's en kinderprogramma's."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.Programma's mogen in geen geval productplaatsing bevatten: 1° voor sigaretten en andere tabaksproducten, alsmede elektronische sigaretten en navulverpakkingen, of productplaatsing van bedrijven waarvan de voornaamste activiteit bestaat in de vervaardiging of verkoop van die producten; 2° voor specifieke geneesmiddelen en medische behandelingen die in België alleen op voorschrift verkrijgbaar zijn."; 3° in paragraaf 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1° worden de woorden "de programmering ervan" vervangen door de woorden "de programmering ervan in een schema, in het geval van televisie-uitzendingen, of de opneming ervan in een catalogus, in het geval van audiovisuele mediadiensten op aanvraag";b) in de bepaling onder 4° worden de volgende wijzigingen aangebracht : i) de woorden "de aanwezigheid onderaan op het scherm van een rond, grijsgekleurd pictogram met daarin een "PP" in het wit, gedurende tien seconden" worden vervangen door de woorden "optische middelen"; ii) de bepaling wordt aangevuld met de woorden "of door een aan deze aanbieder verbonden maatschappij".

Art. 20.In hoofdstuk 2 van dezelfde wet, wordt het opschrift "Afdeling 2. Specifieke bepalingen voor televisieomroeporganisaties" opgeheven.

Art. 21.Artikel 17 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "

Art. 17.De aanbieders van audiovisuele mediadiensten verstrekken geen audiovisuele mediadiensten die: 1° aanzetten tot geweld of haat jegens een groep personen of een lid van een groep, op grond van nationaliteit, geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid;of die in strijd zijn met de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, met de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, of met de wet van 22 mei 2014 ter bestrijding van seksisme in de openbare ruimte en tot aanpassing van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen teneinde de daad van discriminatie te bestraffen; 2° publiekelijk het plegen van een terroristisch misdrijf in de zin van artikel 137 van het Strafwetboek uitlokken".

Art. 22.In hoofdstuk 2, afdeling 1, van dezelfde wet wordt een artikel 17/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 17/1.§ 1. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten verstrekken geen audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's of scènes, met name trailers, de lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling van minderjarigen kunnen aantasten, behalve: 1° indien voor de televisie-uitzendingen gewaarborgd wordt, met name door de selectie van de tijd van uitzending van het programma of door een voorwaardelijke toegang, dat de minderjarigen in het zendgebied dit programma normalerwijze niet zullen zien of horen en voor zover dat programma geïdentificeerd wordt door de aanwezigheid van visuele symbolen in de elektronische programmagids, indien een dergelijke gids bestaat, en dat wanneer er geen voorwaardelijke toegang is, de uitzending van dit programma voorafgegaan wordt door een akoestische waarschuwing of het programma geïdentificeerd wordt door de aanwezigheid van een visueel symbool gedurende de volledige uitzending;2° indien voor de audiovisuele mediadiensten op aanvraag gewaarborgd wordt, met name door een voorwaardelijke toegang, dat de minderjarigen in het zendgebied dit programma normalerwijze niet zullen zien of horen en voor zover dat programma geïdentificeerd wordt door de aanwezigheid van visuele symbolen in de elektronische programmagids. De visuele symbolen en de akoestische waarschuwing waarvan sprake in de bepalingen onder 1° en 2° geven informatie over de potentieel schadelijke aard van de inhoud van het programma.

Pornografie en nodeloos geweld worden beschouwd als de meest schadelijke inhoud. § 2. Persoonsgegevens van minderjarigen die eventueel door aanbieders van audiovisuele mediadiensten op grond van de in paragraaf 1 beoogde maatregelen worden verzameld of op andere wijze gegenereerd, mogen niet worden verwerkt voor commerciële doeleinden, zoals direct marketing, profilering en op gedrag gerichte reclame.".

Art. 23.Artikel 18 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "

Art. 18.§ 1. Voor zover mogelijk reserveren de televisieomroeporganisaties het grootste gedeelte van hun niet aan informatie, sport, spel, televisiereclame, teletekst en telewinkelen gewijde zendtijd voor Europese producties. § 2. Voor zover mogelijk reserveren de televisieomroeporganisaties ten minste 10 % van hun niet aan informatie, sport, spel, televisiereclame, teletekst en telewinkelen gewijde zendtijd voor Europese producties die zijn vervaardigd door van de televisieomroeporganisaties onafhankelijke producenten. § 3. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag nemen een aandeel van minstens 30 % aan Europese producties in hun catalogus op en leggen er bijzondere nadruk op. § 4. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten leggen jaarlijks aan het Instituut een verslag voor over de mate waarin de doelstellingen bedoeld in de paragrafen 1 tot 3 zijn bereikt, alsook, in voorkomend geval, een omstandige motivering waarom de doelstellingen niet zijn bereikt, alsmede de maatregelen die genomen zijn of overwogen worden om ze te bereiken.

Het Instituut brengt uiterlijk op 19 december 2021 en vervolgens om de twee jaar verslag uit aan de Commissie over de toepassing van de paragrafen 1 tot 3. § 5. Dit artikel is niet van toepassing op: 1° lineaire audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's voor lokaal publiek bestemd zijn, voor zover die geen deel uitmaken van een nationaal net;2° lineaire audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's worden uitgezonden in een andere taal dan deze van de lidstaten van de Europese Unie;3° lineaire audiovisuele mediadiensten die uitsluitend gewijd zijn aan hetzij televisiereclame of telewinkelen, hetzij aan zelfpromotie;4° aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag met een lage omzet of een klein publiek, volgens de criteria die worden vastgesteld door de Koning;5° audiovisuele mediadiensten op aanvraag waarvan de aard of het onderwerp deze verplichtingen of eisen onuitvoerbaar of ongerechtvaardigd maakt. Als de programma's bedoeld in het eerste lid, in de bepaling onder 2°, echter eveneens uitgezonden worden in een taal van de Europese Unie, zijn de paragrafen 1 en 2 enkel van toepassing op de zendtijd in deze taal.".

Art. 24.In hoofdstuk 2 van dezelfde wet wordt na artikel 18 een afdeling 2 ingevoegd, luidende "Afdeling 2. Specifieke bepalingen voor televisieomroeporganisaties".

Art. 25.In artikel 19 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden "gevolgd kunnen worden" vervangen door de woorden "door de televisieomroeporganisaties gevolgd worden";2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "niet op de kosteloze televisie" vervangen door de woorden "niet via een kosteloze televisieomroepdienst";3° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "Een televisiezender wordt geacht kosteloos te zijn wanneer die kan worden ontvangen door het publiek in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad zonder onderworpen te zijn" vervangen door de woorden "Een televisieomroepdienst wordt geacht kosteloos te zijn wanneer die kan worden ontvangen door het publiek in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad zonder onderworpen te zijn".

Art. 26.Artikel 21 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 27.In artikel 22 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : " § 3.Het aandeel zendtijd voor televisiereclame- en telewinkelspots, mag tussen 6 en 18 uur niet meer dan 20 % van dat tijdvak bedragen.

Het aandeel zendtijd voor televisiereclame- en telewinkelspots mag tussen 18 en 24 uur niet meer dan 20 % van dat tijdvak bedragen."; 2° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : " § 4.Paragraaf 3 is niet van toepassing op: 1° boodschappen van de televisieomroeporganisatie in verband met haar eigen programma's en rechtstreeks daarvan afgeleide ondersteunende producten, of samen met de programma's en audiovisuele mediadiensten van andere entiteiten die deel uitmaken van dezelfde televisieomroepgroep;2° sponsorboodschappen;3° productplaatsing; 4° neutrale frames ingevoegd tussen de redactionele inhoud en televisiereclame- of telewinkelspots en tussen elke spot."; 3° in paragraaf 5 wordt voor het eerste lid een lid toegevoegd, luidende : "Afzonderlijke televisiereclame- en telewinkelspots zijn toegestaan tijdens sportevenementen."; 4° in paragraaf 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "de artikelen 21 en 23, § 3," worden vervangen door de woorden "artikel 23, § 3,";b) de woorden "televisiezenders die uitsluitend gewijd zijn" worden vervangen door de woorden "televisieomroepdiensten die uitsluitend gewijd zijn";c) de woorden "alsmede op televisiezenders die uitsluitend aan zelfpromotie gewijd zijn" worden vervangen door de woorden "alsmede op televisieomroepdiensten die uitsluitend aan zelfpromotie gewijd zijn".

Art. 28.In artikel 23 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de paragrafen 2 en 3 worden vervangen als volgt : " § 2.Uitzendingen van televisiefilms (met uitsluiting van series, feuilletons en documentaires), cinematografische producties, en nieuwsprogramma's mogen één keer per geprogrammeerd tijdvak van dertig minuten worden onderbroken voor televisiereclame, telewinkelen of beide. § 3. Telewinkelen mag de uitzending van kinderprogramma's niet onderbreken.

Wat betreft de uitzending van blokken van televisiereclame tijdens de programma's voor kinderen is één enkele onderbreking per geprogrammeerd tijdvak van dertig minuten toegestaan en enkel voor de programma's voor kinderen die langer duren dan dertig minuten."; 2° het artikel wordt aangevuld met de paragraaf 4 luidende : " § 4.Uitzendingen van religieuze erediensten mogen niet worden onderbroken voor televisiereclame of telewinkelen.".

Art. 29.In hoofdstuk 2 van dezelfde wet, wordt afdeling 3, die de artikelen 27 tot 29 bevat, opgeheven.

Art. 30.In dezelfde wet wordt na artikel 26 een hoofdstuk 2/1 ingevoegd, luidende "Hoofdstuk 2/1. Videoplatformdiensten".

Art. 31.In hoofdstuk 2/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 27 ingevoegd, luidende : "

Art. 27.§ 1. Voor de toepassing van deze wet vallen onder de bevoegdheid van de Federale Staat de aanbieders van videoplatformdiensten die overeenkomstig de criteria die zijn vastgesteld in paragraaf 2, onder de bevoegdheid van België vallen, voor zover de plaats van vestiging zich in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bevindt, en voor zover ze geen instellingen vormen waarvan de activiteit moet worden beschouwd als uitsluitend behorende tot de ene of de andere gemeenschap. § 2. Een aanbieder van videoplatformdiensten die in België gevestigd is in de zin van artikel I.18.4° van het Wetboek van economisch recht, valt onder de bevoegdheid van België.

Wanneer een aanbieder van videoplatformdiensten niet in België gevestigd is krachtens het eerste lid wordt hij geacht in België gevestigd te zijn, indien : 1° zijn moederonderneming of een van zijn dochterondernemingen daar gevestigd is;of 2° hij deel uitmaakt van een groep die een andere onderneming heeft die daar is gevestigd. Indien de moederonderneming, de dochteronderneming of de andere ondernemingen van de groep van de aanbieder van videoplatformdiensten allemaal in verschillende lidstaten van de Europese Unie of in verschillende staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, wordt de aanbieder van videoplatformdiensten voor de toepassing van het tweede lid geacht te zijn gevestigd in de staat waarin de moederonderneming van de aanbieder is gevestigd of, bij gebreke van een dergelijke vestiging, in de staat waarin de dochteronderneming is gevestigd of, bij gebreke van een dergelijke vestiging, in de staat waarin de andere onderneming van de groep is gevestigd.

Indien er meerdere dochterondernemingen zijn die allemaal in verschillende lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd of in verschillende staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt de aanbieder van videoplatformdiensten voor de toepassing van het derde lid geacht te zijn gevestigd in de staat waarin een van de dochterondernemingen voor het eerst met haar activiteiten is begonnen, mits die aanbieder een duurzame en reële band met de economie van die staat onderhoudt.

Indien meerdere andere ondernemingen deel uitmaken van de groep en deze allemaal in verschillende lidstaten van de Europese Unie of in verschillende staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, wordt de aanbieder van videoplatforms voor de toepassing van het derde lid geacht te zijn gevestigd in de staat waarin een van deze ondernemingen voor het eerst met haar activiteiten is begonnen, mits die aanbieder een duurzame en reële band met de economie van die staat onderhoudt. § 3. Wanneer het Instituut en de nationale regelgevende instantie van een andere staat geen overeenstemming bereiken over welke staat bevoegd is, licht het Instituut de Europese Commissie onverwijld in over deze kwestie. § 4. Voor dit artikel wordt verstaan onder: 1° "moederonderneming": een onderneming die zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen;2° "dochteronderneming": een onderneming waarover een moederonderneming zeggenschap heeft, met inbegrip van elke dochteronderneming van een uiteindelijke moederonderneming; 3° "groep": een moederonderneming, al haar dochterondernemingen en alle andere ondernemingen die er op organisatorisch gebied economische en juridische banden mee hebben.".

Art. 32.In hoofdstuk 2/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 28 ingevoegd, luidende : "

Art. 28.§ 1. De in artikel 27 bedoelde aanbieders van videoplatformdiensten worden bij het Instituut geregistreerd voor elke videoplatformdienst die ze beogen te verstrekken. Daartoe richten ze een voorafgaande aangifte aan het Instituut via ter post aangetekend schrijven. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde aangifte omvat: 1° de naam van de aangever en van elke videoplatformdienst die moet worden geregistreerd;2° het adres van het hoofdkantoor en van de bedrijfszetel van de aanbieder van videoplatformdiensten, en als hij niet gevestigd is in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, het adres van de bedrijfszetel van de moederonderneming, van de dochteronderneming of van een onderneming van dezelfde groep in de zin van artikel 27, § 4;3° de organisatie van de groep bedoeld in de bepaling onder 2°, met inbegrip van de plaats en datum van begin van de activiteit van elke onderneming die er deel van uitmaakt;4° de beschrijving van de videoplatformdienst;5° de datum waarop de videoplatformdienst toegankelijk is;6° de beschrijving van de maatregelen waarvan sprake in de artikelen 29/1 tot 29/3. Geplande wijzigingen die betrekking hebben op de in het eerste lid opgesomde voorwaarden, worden schriftelijk aan het Instituut meegedeeld alvorens ze worden doorgevoerd. § 3. Het Instituut maakt en handhaaft een lijst met de aanbieders van videoplatformdiensten die de in artikel 27, § 2, gedefinieerde criteria vermeldt waarop de bevoegdheid van België gebaseerd is.

Het Instituut verstrekt de in het eerste lid bedoelde lijst, met inbegrip van de eventuele actualiseringen ervan, aan de Europese Commissie.".

Art. 33.In hoofdstuk 2/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 29 ingevoegd, luidende : "

Art. 29.De artikelen XII.3 tot XII.5 en XII.17 tot XII.20 van het Wetboek van economisch recht zijn van toepassing op de in artikel 27, § 2, tweede lid, bedoelde aanbieders van videoplatformdiensten.".

Art. 34.In hoofdstuk 2/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 29/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 29/1.§ 1. Onverminderd de artikelen XII.17 tot XII.20 van het Wetboek van economisch recht nemen aanbieders van videoplatformdiensten passende maatregelen om minderjarigen te beschermen tegen programma's, door gebruikers gegenereerde video's en audiovisuele commerciële communicatie die hun lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling kunnen aantasten, waarbij erop wordt toegezien dat deze inhoud aan de gebruiker uitsluitend zodanig beschikbaar wordt gesteld dat minderjarigen deze normaliter niet te horen of te zien krijgen.

Pornografie en nodeloos geweld worden beschouwd als de meest schadelijke inhoud. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen omvatten: 1° het opnemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst en de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde voorschriften;2° het tot stand brengen en gebruiken van transparante en gebruiksvriendelijke mechanismen waarmee gebruikers van een videoplatform de in paragraaf 1 bedoelde op dat videoplatform aangeboden inhoud bij diens aanbieder kunnen rapporteren of markeren en waarmee de aanbieder van het videoplatform aan deze gebruiker kan uitleggen welk gevolg er is gegeven aan diens rapportage of markering;3° het tot stand brengen en gebruiken van systemen voor leeftijdscontrole van gebruikers en in voorkomend geval, het instellen van ouderlijk toezicht;4° het tot stand brengen en gebruiken van transparante, gebruiksvriendelijke en doeltreffende procedures voor de behandeling en afhandeling van klachten ingediend bij de aanbieder van videoplatformdiensten omtrent de uitvoering van de in de bepalingen onder 2°, 3° en 6° genoemde maatregelen;5° het voorzien in doeltreffende maatregelen en instrumenten op het gebied van mediageletterdheid en de bekendheid van gebruikers daarmee vergroten;6° het tot stand brengen en gebruiken van gemakkelijk te bedienen systemen waarmee de gebruikers van videoplatforms een beoordeling van de in paragraaf 1 bedoelde inhoud kunnen geven. Persoonsgegevens van minderjarigen die door aanbieders van videoplatformdiensten op grond van de in het eerste lid, 3°, beoogde maatregelen worden verzameld of op andere wijze gegenereerd, worden niet verwerkt voor commerciële doeleinden, zoals direct marketing, profilering en op gedrag gerichte reclame.".

Art. 35.In hoofdstuk 2/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 29/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 29/2.§ 1. Onverminderd de artikelen XII.17 tot XII.20 van het Wetboek van economisch recht nemen de aanbieders van videoplatformdiensten passende maatregelen om het algemene publiek te beschermen tegen programma's, door gebruikers gegenereerde video's en audiovisuele commerciële communicatie die de inhoud bevatten: 1° die gelijkstaat aan het aanzetten als bedoeld in artikel 17, 1° ;2° waarvan de verspreiding gelijkstaat aan: a) het publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf in de zin van artikel 137 van het Strafwetboek;b) strafbare feiten met betrekking tot kinderpornografie in de zin van artikel 383bis van het Strafwetboek;c) strafbare feiten op het gebied van racisme en vreemdelingenhaat als bedoeld in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen omvatten: 1° het opnemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst en de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde voorschriften;2° het tot stand brengen en gebruiken van transparante en gebruiksvriendelijke mechanismen waarmee gebruikers van een videoplatform de in paragraaf 1 bedoelde op dat videoplatform aangeboden inhoud bij diens aanbieder kunnen rapporteren of markeren en waarmee de aanbieder van het videoplatform aan deze gebruiker kan uitleggen welk gevolg er is gegeven aan diens rapportage of markering;3° het tot stand brengen en gebruiken van transparante, gebruiksvriendelijke en doeltreffende procedures voor de behandeling en afhandeling van klachten ingediend bij de aanbieder van videoplatformdiensten omtrent de uitvoering van de in de bepaling onder 2° en 5° genoemde maatregelen;4° het voorzien in doeltreffende maatregelen en instrumenten op het gebied van mediageletterdheid en de bekendheid van gebruikers daarmee vergroten; 5° het tot stand brengen en gebruiken van gemakkelijk te bedienen systemen waarmee de gebruikers van videoplatforms een beoordeling van de in paragraaf 1 bedoelde inhoud kunnen geven.".

Art. 36.In hoofdstuk 2/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 29/3 ingevoegd, luidende : "

Art. 29/3.De aanbieders van videoplatformdiensten informeren de gebruikers duidelijk indien programma's en door gebruikers gegenereerde video's audiovisuele commerciële communicatie bevatten, mits die communicatie overeenkomstig het derde lid, 2°, wordt aangegeven of de aanbieder van dat feit op de hoogte is.

De aanbieders van videoplatformdiensten voldoen aan de in artikel 14, §§ 1 en 2, bedoelde voorschriften met betrekking tot audiovisuele commerciële communicatie die zij in de handel brengen, verkopen of organiseren.

Wanneer de audiovisuele commerciële communicatie niet in de handel gebracht, verkocht of georganiseerd wordt door aanbieders van videoplatformdiensten nemen zij de volgende maatregelen om te voldoen aan artikel 14, §§ 1 en 2, bedoelde voorschriften: 1° het opnemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst en de toepassing van de in artikel 14, §§ 1 en 2, bedoelde voorschriften; 2° het beschikbaar stellen aan gebruikers die door hen gegenereerde video's uploaden naar de videoplatformdienst, van een systeem waarmee ze kunnen verklaren of die video's commerciële communicatie bevatten, voor zover zij dat weten of redelijkerwijze zouden kunnen weten.".

Art. 37.In hoofdstuk 2/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 29/4 ingevoegd, luidende : "

Art. 29/4.De artikelen 29 tot 29/3 zijn van toepassing onverminderd de artikelen XII.17 tot XII.20 van het Wetboek van economisch recht.".

Art. 38.In hoofdstuk 2/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 29/5 ingevoegd, luidende : "

Art. 29/5.Voor de toepassing van de artikelen 29/1 tot 29/3 worden de passende maatregelen bepaald aan de hand van de aard van de desbetreffende inhoud, de schade die deze inhoud kan berokkenen, de kenmerken van de te beschermen categorie personen alsmede de in het geding zijnde rechten en gerechtvaardigde belangen, waaronder die van de aanbieders van videoplatforms en de gebruikers die de inhoud hebben gecreëerd of geüpload, alsmede het algemeen belang.

Die maatregelen zijn uitvoerbaar en proportioneel, rekening houdend met de omvang van de videoplatformdienst en de aard van de verleende dienst.

Die maatregelen leiden niet tot eventuele controlemaatregelen vooraf of filtering bij het uploaden van inhoud.

Het Instituut beoordeelt de geschiktheid van de maatregelen bedoeld in de artikelen 29/1 tot 29/3.".

Art. 39.In hoofdstuk 2/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 29/6 ingevoegd, luidende : "

Art. 29/6.De aanbieders van videoplatformdiensten stellen een intern mechanisme voor de beslechting van geschillen met hun gebruikers in wat betreft de toepassing van de artikelen 29/1 tot 29/3. Door middel van dat mechanisme is het mogelijk geschillen op onpartijdige wijze te beslechten en het ontneemt de gebruiker niet de gewone beroepsmogelijkheden.".

Art. 40.In hoofdstuk 3 van dezelfde wet wordt een artikel 31/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 31/1.Bij de beëindiging van hun contract hebben de eindgebruikers de mogelijkheid om de digitaletelevisieapparatuur terug te geven aan diegene die deze aan hen heeft verstrekt, tenzij deze laatste aantoont dat de digitaletelevisieapparatuur volledig interoperabel is met de digitaletelevisiediensten van andere aanbieders, onder wie ook de aanbieder naar wie de eindgebruiker is overgestapt.

De in het eerste lid bedoelde procedure van teruggave is kosteloos en gemakkelijk voor de eindgebruikers.

Digitaletelevisieapparatuur die voldoet aan de geharmoniseerde normen waarvan de kenmerken zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, of aan delen daarvan, wordt geacht overeen te komen met de in het eerste lid bedoelde vereiste van interoperabiliteit, waarop die normen of delen daarvan betrekking hebben.".

Art. 41.In hoofdstuk 3 van dezelfde wet wordt een artikel 31/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 31/2.Het Instituut kan de dienstenverdelers bevelen de maatregelen die zijn genomen krachtens de artikelen 5, 6/1 en 6/2 effectief te maken.".

Art. 42.In dezelfde wet wordt na artikel 32 een hoofdstuk 3/1 ingevoegd, luidende "Hoofdstuk 3/1. Bijbehorende faciliteiten".

Art. 43.In hoofdstuk 3/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 42, wordt een artikel 32/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 32/1.Een autoradio-ontvanger die wordt ingebouwd in een nieuw voertuig van categorie M dat in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad op de markt wordt aangeboden voor verkoop of verhuur, bevat een ontvanger die ten minste radiodiensten kan ontvangen en reproduceren die via digitale terrestrische radio-uitzendingen worden uitgezonden.

Autoradio-ontvangers die voldoen aan geharmoniseerde normen waarvan de kenmerken zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, of die voldoen aan delen daarvan, worden geacht te voldoen aan de in het eerste lid bedoelde vereiste waarop die normen of delen daarvan betrekking hebben.".

Art. 44.In hoofdstuk 3/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 42, wordt een artikel 32/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 32/2.Alle aanbieders van diensten voor voorwaardelijke toegang van wie de activiteiten niet uitsluitend zijn verbonden aan de Franse Gemeenschap of aan de Vlaamse Gemeenschap bieden op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden technische diensten aan met behulp waarvan de aanbieders van audiovisuele mediadiensten of de dienstenverdelers decoders kunnen beheren, waarmee gemachtigde kijkers hun lineaire audiovisuele diensten kunnen ontvangen.

Wanneer de aanbieder van diensten voor voorwaardelijke toegang andere activiteiten uitoefent, voert hij een gescheiden boekhouding voor de in het eerste lid bedoelde activiteiten.".

Art. 45.In artikel 38, § 2, van dezelfde wet wordt de eerste zin vervangen als volgt : "Bij de uitvoering van de taken die krachtens dit hoofdstuk op het Instituut rusten, houdt het Instituut zoveel mogelijk rekening met de aanbevelingen die de Europese Commissie formuleert in Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie.".

Art. 46.In artikel 50, § 3, van dezelfde wet wordt het tweede lid vervangen als volgt : "De verplichting om specifieke technische normen of specificaties te volgen, moet in overeenstemming zijn met de normen en specificaties die vastgesteld zijn in Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie.".

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 21 juli 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Telecommunicatie, P. DE SUTTER Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be): Stukken: 55-2014 (2020/2021) Integraal Verslag : 15 juli 2021.

^