gepubliceerd op 28 juli 2017
Wet betreffende de milieubescherming en de regulering van de activiteiten op Antarctica onder de rechtsbevoegdheid van België
21 JULI 2017. - Wet betreffende de milieubescherming en de regulering van de activiteiten op Antarctica onder de rechtsbevoegdheid van België (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art. 2.Deze wet heeft als doel de bepalingen van de internationale verdragen waarbij België partij is en die betrekking hebben op Antarctica, de bescherming van het Antarctisch milieu en de begeleiding van de activiteiten die daar worden uitgevoerd, in Belgisch recht uit te voeren.
Zij draagt bij tot de alomvattende bescherming van het Antarctisch milieu en de daarvan afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen alsook tot de instandhouding van Antarctica als natuurreservaat, ten dienste van de vrede en de wetenschap. HOOFDSTUK 2. - Definities
Art. 3.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder: 1° "Verdrag inzake Antarctica": het Verdrag inzake Antarctica, ondertekend te Washington op 1 december 1959 en in werking getreden voor België op 23 juni 1961;2° "gebied van het Verdrag inzake Antarctica": het gebied waarop de bepalingen van het Verdrag inzake Antarctica overeenkomstig artikel VI van toepassing zijn;3° "Protocol": Het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, het Aanhangsel en de Bijlagen I, II, III, IV, ondertekend te Madrid op 4 oktober 1991 en Bijlage V, gedaan te Bonn op 7 tot 18 oktober 1991, en in werking getreden voor België op 14 januari 1998;4° "activiteit": elke menselijke activiteit verricht in het gebied van het Verdrag inzake Antarctica, ongeacht het doeleinde of de aard ervan, of die nu ondernomen wordt door personen die aanwezig zijn op de plaats van de activiteit dan wel op afstand aangestuurd wordt;5° "de verantwoordelijke voor de activiteit": elke natuurlijke of rechtspersoon die het gezag heeft over de verwezenlijking van de voornaamste handelingen en operaties die een activiteit vormen;6° "milieueffectrapportage": de verschillende milieueffectevaluaties, zowel eerste als uitgebreide, bedoeld in Bijlage I bij het Protocol;7° "schip": elk vaartuig of schip dat in het mariene milieu opereert, waaronder begrepen draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen, vaartuigen in drijvende toestand en vaste of drijvende platforms;8° "Staatsschip": elk schip, in de zin van deze wet, bedoeld in artikel 3 van de wet van 28 november 1928 ten doel hebbende de Belgische wetgeving overeen te brengen met het internationaal verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regelen betreffende de immuniteiten van Staatsschepen;9° "milieubedreigende noodsituatie": elk door een ongeval veroorzaakt voorval dat leidt tot of onmiddellijk dreigt te leiden tot aanmerkelijke en schadelijke gevolgen voor het Antarctisch milieu of de daarvan afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen;10° "infrastructuur", elke vaste of mobiele installatie, gebouwd of geplaatst op de grond of op het ijsplaat voor de opvang van personen, de opslag van goederen of waar activiteiten kunnen worden verricht;11° "voertuig", elk mechanisch vervoermiddel waarmee personen of goederen kunnen worden vervoerd, met uitzondering van zeeschepen en luchtvaartuigen, zoals gedefinieerd in artikel 1, tweede lid, van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart;12° "constructie": elke assemblage van elementen, materialen of onderdelen, met het oog op het optrekken van een infrastructuur of de vervaardiging van een voertuig;13° "plaatsing": elk invoeren, neerzetten, ontvangen, stationeren of ter beschikking stellen van een infrastructuur of een voertuig;14° "minister": het lid van de regering dat bevoegd is voor Leefmilieu;15° "minister van Buitenlandse Zaken": het lid van de regering dat bevoegd is voor Buitenlandse Zaken;16° "minister van Wetenschapsbeleid": het lid van de regering dat bevoegd is voor Wetenschapsbeleid. TITEL 2. - Bescherming van het milieu HOOFDSTUK 1. - Verbod van activiteiten betreffende minerale rijkdommen
Art. 4.§ 1. Elke activiteit die de prospectie, de exploratie of de ontginning van minerale rijkdommen tot doel heeft is verboden. § 2. Het in § 1 bedoelde verbod is eveneens van toepassing op activiteiten die worden uitgevoerd door natuurlijke personen van Belgische nationaliteit of rechtspersonen volgens Belgisch recht, inclusief wanneer deze activiteiten onrechtstreeks worden verwezenlijkt door toedoen van een rechtspersoon volgens buitenlands recht waarin zij belangen hebben of waarmee ze bij overeenkomst verbonden zijn. § 3. Het in § 1 bedoelde verbod is niet van toepassing op wetenschappelijk onderzoek dat overeenkomstig hoofdstuk 2 werd toegestaan. HOOFDSTUK 2. - Vergunningen Afdeling 1. - Beginselen en procedure
Art. 5.§ 1. Elke activiteit (a) hetzij die wordt georganiseerd in België of vanuit België, (b) hetzij die wordt uitgevoerd in of aan boord van of door middel van een infrastructuur of een voertuig gebouwd of geplaatst in het kader van een activiteit bedoeld onder punt (a), maakt het voorwerp uit van een voorafgaande schriftelijke vergunning. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij de minister door de verantwoordelijke voor de activiteit. § 2. Elke wijziging van een in dit artikel bedoelde activiteit maakt het voorwerp van een nieuwe vergunning uit. § 3. Wanneer meerdere natuurlijke of rechtspersonen, gezamenlijk een activiteit wensen te plannen, kan een vergunning hiervoor worden afgegeven aan de door deze personen aangewezen verantwoordelijke. § 4. De minister kan, na overleg met de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Wetenschapsbeleid, beslissen dat voor een in § 1 bedoelde activiteit geen vergunning vereist is indien en voor zover de activiteit door een ander Verdragsluitende Partij bij het Protocol werd toegestaan en met name wetenschappelijke activiteiten voortvloeiende uit samenwerkingsverbanden die in het kader van gouvernementele onderzoeksprogramma's werden aangegaan.
Art. 6.§ 1. De verantwoordelijke voor de activiteit staaft zijn vergunningsaanvraag met een beschrijving van alle voorgenomen activiteiten en licht de aard, het doel en de duur ervan toe, en kleedt toereikend met redenen om of deze activiteiten een mogelijke impact hebben op het milieu in het gebied van het Verdrag inzake Antarctica en op de daarvan afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen.
In het kader van de vergunningsaanvraag, kan de minister om alle andere relevante informatie dan de informatie die wordt meegedeeld door de verantwoordelijke voor de activiteit, onder meer wat betreft de aard, de wijze of het doel van de activiteit, vragen. § 2. Uitgaande van de krachtens § 1 verstrekte gegevens en voor zover deze toereikend zijn, bepaalt de minister, mede gelet op het voorzorgsbeginsel, of het effect dat de activiteit kan hebben voor het milieu in het gebied van het Verdrag inzake Antarctica en voor de daarvan afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen: (1) minder dan een gering of tijdelijk effect is;(2) een gering of tijdelijk effect is;of (3) meer dan een gering of tijdelijk effect is. § 3. Na de minister van Buitenlandse Zaken ervan in kennis te hebben gesteld, deelt de minister zijn beslissing mee aan de aanvrager van de vergunning en geeft hij aan welke werkwijze in voorkomend geval moet worden gevolgd.
Art. 7.§ 1. Wanneer de impact van de activiteiten als minder dan gering of tijdelijk wordt beschouwd, conform artikel 6, § 2, geeft de minister de vergunning binnen een termijn van 60 dagen vanaf de indiening van de vergunningsaanvraag af. § 2. Wanneer de impact als gering of tijdelijk, of als meer dan gering of tijdelijk wordt beschouwd, licht de minister de aanvrager in over de noodzaak om een milieueffectrapportage door te voeren en om hem deze te bezorgen.
Uitgaande van deze evaluatie en na eventuele consultatie van de minister van Buitenlandse Zaken en, desgevallend, van de andere betrokken leden van de regering, beslist de minister of de vergunning wordt afgegeven.
De beslissing van de minister vindt plaats binnen een termijn 120 dagen, vanaf de mededeling door de aanvrager van de in het eerste lid bedoelde milieueffectrapportage.
Art. 8.Aan de vergunning kunnen verplichtingen en voorwaarden worden verbonden. De geldigheidsduur is nauwkeurig vastgesteld. Zolang de vergunning geldig is, kunnen bijkomende verplichtingen worden opgelegd.
De vergunning kan worden gewijzigd, geschorst of ingetrokken, conform artikel 16, tweede lid.
De Koning bepaalt bijkomende voorwaarden voor de afgifte van de vergunning en legt bijkomende voorschriften vast voor de indiening en het onderzoek van de vergunningsaanvragen.
Art. 9.In afwijking van artikel 5, § 1, is er geen vergunning vereist voor noodgevallen in de zin van artikel 7 van Bijlage I bij het Protocol waarvoor een activiteit is vereist die onverwijld dient te worden ondernomen. Afdeling 2. - Instandhouding van de fauna en flora
Art. 10.§ 1. Er mogen geen niet-inheemse dier- of plantensoorten in het gebied van het Verdrag van Antarctica, worden binnengebracht, tenzij een vergunning dit toelaat.
Dit verbod geldt niet voor de invoer van voedsel in het gebied van het Verdrag inzake Antarctica, mits hiertoe geen levende dieren worden ingevoerd en mits alle delen en alle producten van dieren en planten onder door de Koning vastgelegde voorwaarden worden bewaard en verwijderd. § 2. Het onttrekken en het schadelijk optreden in de zin van de punten (g) en (h) van artikel 1 van Bijlage II bij het Protocol, zijn verboden, tenzij er een vergunning voor werd afgegeven. § 3. De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor de afgifte van de in §§ 1 en 2 bedoelde vergunningen. § 4. De in §§ 1 en 2 bedoelde bepalingen zijn niet van toepassing op noodgevallen in de zin van artikel 2 van Bijlage II bij het Protocol waarvoor een activiteit is vereist die onverwijld dient te worden ondernomen. Afdeling 3. - Afvalverwijdering en afvalbeheer
Art. 11.§ 1. De bepalingen vervat in Bijlage III bij het Protocol zijn van toepassing op alle activiteiten. § 2. De in § 1 bedoelde bepalingen zijn niet van toepassing op noodgevallen in de zin van artikel 12 van Bijlage III bij het Protocol waarvoor een activiteit is vereist die onverwijld dient te worden ondernomen. Afdeling 4. - Voorkoming van mariene verontreiniging
Art. 12.§ 1. Dit artikel is van toepassing op schepen die de Belgische vlag voeren en op buitenlandse schepen die zich bezig houden met expedities die door België in het gebied van het Verdrag inzake Antarctica worden georganiseerd, terwijl ze dienst doen in Antarctica. § 2. De verplichtingen als bedoeld in Bijlage IV bij het Protocol, zijn van toepassing op de in § 1 bedoelde schepen. § 3. Zijn verboden, behalve in geval van overwintering, alle lozingen in zee van onbehandeld sanitair afval, in de zin van Bijlage IV van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, ondertekend te Londen op 2 november 1973, gewijzigd bij het Protocol ondertekend te Londen op 16 februari 1978 binnen 12 zeemijlen van het land of van ijsplaten.
Buiten de in het eerste lid gedefinieerde afstand mag in een verzameltank opgeslagen sanitair afval niet ineens worden geloosd, doch in een matig debiet en, in de mate van het mogelijke, terwijl het schip zijn vaarroute vervolgt met een snelheid van ten minste vier knopen.
Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing op schepen waarvoor een certificaat is afgegeven voor het vervoer van ten hoogste tien personen. § 4. De in §§ 1 en 2 vermelde verplichtingen zijn niet van toepassing op Staatschepen indien en voor zover ze de werkzaamheden of de operationele kwaliteiten van deze schepen aantasten. § 5. De in §§ 1, 2 en 3 vermelde verplichtingen, zijn niet van toepassing in noodgevallen die verband houden met de veiligheid van schip en opvarenden, of om mensenlevens op zee te redden en waarvoor een onmiddellijke interventie vereist is. Afdeling 5. - Beschermde gebieden
Art. 13.§ 1. Overeenkomstig de bepalingen van Bijlage V bij het Protocol is de toegang tot de gebieden aangewezen als "speciaal beschermd Antarctisch gebied" of "speciaal beheerde Antarctische gebied" verboden, tenzij er een vergunning voor werd afgegeven. § 2. De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor de afgifte van de in § 1 bedoelde vergunning. § 3. De plaatsen en monumenten die zijn gerangschikt overeenkomstig artikel 8 van de bedoelde Bijlage V, mogen niet worden beschadigd, verplaatst of vernietigd. § 4. De minister zorgt voor de jaarlijkse bekendmaking van de lijst van de beschermde gebieden en gerangschikte plaatsen en monumenten op de wijze en volgens de nadere regels die hij bepaalt. § 5. De in § 1 bedoelde bepalingen zijn niet van toepassing in noodgevallen in de zin van artikel 11 van Bijlage V bij het Protocol waarvoor een activiteit is vereist die onverwijld dient te worden ondernomen. Afdeling 6. - Milieubedreigende noodsituatie
Art. 14.§ 1. De verantwoordelijke voor de activiteit onderneemt onmiddellijk snelle doeltreffende bestrijdingsacties in een milieubedreigende noodsituatie die het gevolg is van zijn activiteiten.
Hij brengt de persoon die door de minister krachtens artikel 23, § 2, is aangewezen onverwijld hiervan op de hoogte. § 2. Indien de verantwoordelijke voor de activiteit geen in § 1 bedoelde acties onderneemt, kan de minister alle acties en maatregelen ondernemen die hij zinvol acht als reactie op deze milieubedreigende noodsituatie, onder meer door injunctie aan de verantwoordelijke voor de activiteit.
Voor zover dit deze acties niet bemoeilijkt, worden deze acties in overleg met de verantwoordelijke voor de gebrekkige activiteit genomen.
Zolang de voor het leefmilieu kritieke situatie duurt, is deze de verantwoordelijke voor de activiteit gehouden aan een totale en betrouwbare informatieplicht ten aanzien van de minister.
De verantwoordelijke voor de activiteit draagt bovendien de reële kosten van de acties die door de minister genomen zijn. Afdeling 7. - Aansprakelijkheid
Art. 15.§ 1. Niettegenstaande de terugbetaling van de in artikel 14, § 2, vierde lid, bedoelde kosten dient de verantwoordelijke voor de activiteit, indien er schade, waarvoor de Staat verantwoordelijk wordt gehouden, voortvloeit uit een activiteit die conform deze wet en de vergunning die door de minister is afgeleverd, wordt uitgevoerd, de Staat te vergoeden voor de kosten en de herstellingsonkosten voor deze schade. § 2. De Koning kan, volgens de nadere regels en de voorwaarden die Hij bepaalt, het bedrag van de vergoeding beperken die aan de Staat verschuldigd is door de verantwoordelijke voor de activiteit, uitgezonderd de in artikel 14, § 2, vierde lid, bedoelde kosten.
De minister kan eveneens aan de verantwoordelijke voor de activiteit een verzekering bij een derde of elke andere gepaste financiële waarborg opleggen teneinde het risico te dekken dat verbonden is aan de vergoeding of de terugbetaling van de in artikel 14, § 2, vierde lid, bedoelde kosten. HOOFDSTUK 3. - Toezicht, controle en toegang tot informatie
Art. 16.De minister waakt over de naleving van de bepalingen van deze wet en de inachtneming van de voorwaarden vermeld op de afgegeven vergunningen. Hij toetst de milieueffecten van de toegestane activiteiten aan de bepalingen van deze wet. Hiertoe deelt de houder van de vergunning hem uit eigen beweging alle relevante informatie mee.
De minister bepaalt in welke mate de uitgevoerde activiteiten en de effecten of de impact ervan op het gebied van het Verdrag inzake Antarctica, op het Antarctisch milieu en op haar ecosystemen, verenigbaar zijn met de internationale verplichtingen van België en met de toepasbare wetten en reglementen. Desgevallend, legt de minister verplichtingen en voorwaarden op die een aanvulling vormen op deze die in de vergunning zijn opgenomen of schorst, of trekt hij de vergunning in.
Art. 17.§ 1. Wanneer blijkt dat een activiteit die het voorwerp van een vergunning uitmaakt, niet wordt uitgevoerd conform de in deze vergunning bepaalde voorwaarden, verwittigt de minister de verantwoordelijke voor de betrokken activiteit en gelast hij hem om zich in regel te stellen met de voorwaarden die in de vergunning voorzien zijn, en dit binnen de door de minister vastgestelde termijn.
De verantwoordelijke voor de activiteit of de vertegenwoordiger die hij hiervoor aanwijst, kan, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, zijn opmerkingen doen gelden bij de minister die zijn injuncties kan intrekken.
Indien de verantwoordelijke voor de activiteit niet voldoet aan de injuncties van de minister binnen de vastgestelde termijn, wordt de vergunning van rechtswege ingetrokken.
Eenzelfde activiteit kan niet het voorwerp uitmaken van meer dan één schriftelijke waarschuwing krachtens het eerste lid. § 2. Wanneer blijkt dat een activiteit die het voorwerp van een vergunning uitmaakt, risico's en/of een negatieve impact op het milieu in het gebied van het Verdrag inzake Antarctica of op de daarvan afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen, heeft, neemt de minister de nuttige maatregelen om deze risico's te beperken of/en deze effecten tegen te gaan. Deze maatregelen kunnen onder meer erin bestaan de voorwaarden te wijzigen die in de vergunning opgenomen zijn, de vergunning te schorsen of in te trekken. § 3. Wanneer blijkt dat een in artikel 5, § 1, eerste lid, bedoelde activiteit zonder vergunning wordt uitgevoerd of in overtreding is met de voorschriften van de toegekende vergunning, neemt de minister de nuttige maatregelen teneinde de betrokken activiteiten te doen stopzetten en dient hij een klacht in bij de bevoegde Procureur des Konings. § 4. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 6.
Art. 18.De minister zorgt voor de jaarlijkse publicatie van de lijst van toegekende, gewijzigde, geschorste en opgeheven vergunningen, evenals van de waarschuwingen bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, op de wijze en volgens de nadere regels die hij bepaalt.
TITEL 3. - Infrastructuren, uitrusting en voertuigen in Antarctica HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 19.Deze wet doet geen afbreuk aan de intergouvernementele akkoorden betreffende de bouw, de plaatsing, de werking, het onderhoud of het gebruik van infrastructuur of voertuigen op Antarctica.
Art. 20.Elke infrastructuur en elk voertuig gebouwd of geplaatst in het kader van een in artikel 5, § 1, eerste lid, (a), bedoelde activiteit wordt geregistreerd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 2.
Art. 21.Elke overeenkomstig deze wet geregistreerde infrastructuur en voertuig is, te dateren vanaf de inwerkingtreding van de registratie ervan, onderworpen aan de Belgische wetgeving. HOOFDSTUK 2. - Nationaal register van de infrastructuren en voertuigen op Antarctica
Art. 22.§ 1. Er wordt een nationaal register opgemaakt van de infrastructuren en voertuigen op Antarctica. Dat register bevat de geregistreerde infrastructuren en voertuigen als bedoeld in artikel 20. § 2. Het register bedoeld in § 1 wordt, onder de in deze wet vastgelegde voorwaarden, bijgehouden en bijgewerkt door de persoon aangewezen door de minister als beheerder van het register.
Zodra de vergunningsaanvraag met toepassing van artikel 5, § 1 of § 2 ingediend is, controleert de beheerder van het register of aan de in deze wet voorziene voorwaarden voor de registratie voldaan is.
Ingeval aan de voorwaarden voor de registratie voldaan is, stuurt de beheerder van het register een formulier naar de verantwoordelijke voor de activiteit. Dat formulier heeft betrekking op de in § 4 bedoelde gegevens en inlichtingen.
Op basis van de gegevens en inlichtingen die door de verantwoordelijke voor de activiteit door middel van het formulier verstrekt zijn, gaat de beheerder van het register over tot de inschrijving of de update ervan.
Na de indiening van het formulier bij de beheerder van het register bezorgt de verantwoordelijke voor de activiteit de updates betreffende de staat van het goed, de rechtssituatie of de plaatsbepaling ervan onverwijld aan de beheerder van het register. De beheerder van het register bepaalt de nadere praktische regels van die update.
Ingeval de activiteit beëindigd is, worden de in het vijfde lid bedoelde updates doorgegeven door de eigenaar van het geregistreerde goed.
De respectievelijk in § 1 en § 2, derde lid, van artikel 7 bedoelde termijnen worden opgeschort vanaf de dag van het versturen van het formulier door de beheerder van het register tot de dag van de ontvangst, door die laatste, van het formulier ingevuld door de verantwoordelijke voor de activiteit. § 3. De beheerder van het register stelt de eigenaar van het goed en de verantwoordelijke voor de activiteit, per post binnen de vijf werkdagen na de inschrijving, in kennis van de registratie van het goed. Hij stuurt een kopie van de voormelde kennisgeving naar de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Wetenschapsbeleid.
De registratie heeft uitwerking op de datum die volgt op die van de kennisgeving. § 4. Bij elke registratie in het in § 1 bedoelde register wordt het volgende vermeld: 1° de bestemming of de naam van het geregistreerde voorwerp;2° de juiste plaatsbepaling van het voorwerp in lengte- en breedtegraden, -minuten en -seconden wanneer het over een vaste installatie gaat;3° een algemene en beknopte beschrijving van het voorwerp en de bestemming ervan en, in voorkomend geval, de vermelding van het niet-operationele statuut ervan;4° de identificatie van de eigenaar of van de mede-eigenaars van de geregistreerde goederen en, in voorkomend geval, van hun toebehoren;5° de identificatie van de operator en van de verantwoordelijke van het onderhoud van het voorwerp;6° de referenties van de vergunning die wordt afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 2, en betreffende de bouw-, plaatsing-, uitvoerings- of onderhoudsactiviteiten, waarvan de infrastructuur of het voertuig het voorwerp is.7° de bouw- of plaatsingdatum van de infrastructuur of het voertuig en de geplande of reële datum van de weghaling en de ontruiming ervan.8° een inschrijvingsnummer in het register;9° de datum van de inschrijving in het register. § 5. Met inachtneming van de wetten en reglementen betreffende de verzameling en de bekendmaking van gegevens, kan de minister elke nuttige vermelding opleggen, als aanvulling op die bedoeld in § 2. § 6. De uitrusting, de toebehoren en het materiaal voor de bouw, de plaatsing, de werking en het onderhoud van een infrastructuur of een voertuig zijn geïntegreerd in die infrastructuur of in dat voertuig met het oog op van de toepassing van de bepalingen van deze titel.
De uitrusting, het toebehoren en het in het eerste lid bedoelde materiaal zijn niet opgenomen in het in § 1 bedoelde register behalve, in voorkomend geval, uit hoofde van de algemene beschrijving die wordt geleverd overeenkomstig § 4, 3° en/of 4°. § 7. Wanneer een infrastructuur of een voertuig ingeschreven in het in § 1 bedoelde register weggehaald of geëvacueerd wordt uit het gebied van het Verdrag inzake Antarctica, maken ze het voorwerp uit van een schrapping uit het voormelde register. § 8. Wanneer een infrastructuur of een voertuig ingeschreven in het in § 1 bedoelde register het voorwerp uitmaken van een definitieve overdracht aan een derde teneinde voor een ander gebruik dan een in deze wet bedoelde activiteit te worden bestemd, kan de minister, met de toestemming van de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Wetenschapsbeleid, van de beheerder van het register de schrapping uit het voormelde register eisen. § 9. Wanneer een infrastructuur of een voertuig die niet geregistreerd zijn krachtens deze wet, het voorwerp uitmaken van een definitieve overdracht aan een derde teneinde te worden bestemd voor een gebruik dat een in deze wet bedoelde activiteit vormt, wordt de goedkeuring van die overdracht door de begunstigde derde beschouwd als een activiteit in de zin van deze wet. § 10. Elke in § 8 bedoelde overdracht maakt het voorwerp uit van een mededeling aan de beheerder van het register door de eigenaar die het goed overdraagt, overeenkomstig artikel 22, § 2, vijfde lid. § 11. De in §§ 7 en 8 bedoelde schrapping wordt bekendgemaakt en treedt in werking volgens dezelfde nadere regels als die bedoeld in § 3. § 12. De beheerder van het register zorgt voor de bekendmaking, conform de door de minister vastgelegde manier en regels, van het register en de updates ervan. Die bekendmaking is een formaliteit om de handelingen en de rechten betreffende de infrastructuur of het geregistreerde voertuig tegenstelbaar te maken aan derden. § 13. De registratie van een infrastructuur of een voertuig overeenkomstig deze wet wordt jaarlijks bekendgemaakt door de minister van Buitenlandse Zaken aan het secretariaat van het Verdrag inzake Antarctica en aan de Vergadering van de Consultatieve partijen op basis van Artikel VII van dit verdrag. § 14. Het register wordt bekendgemaakt volgens dezelfde nadere regels als die voorzien in artikel 18.
TITEL 4. - Slotbepalingen HOOFDSTUK 1. - Gerechtelijke en administratieve autoriteit en vaststelling van inbreuken
Art. 23.§ 1. Wanneer een inbreuk op deze wet of welke andere van toepassing zijnde wet vastgesteld wordt door de verantwoordelijke voor de activiteiten of iedere andere persoon, brengt deze persoon daarover onmiddellijk of uiterlijk na zijn terugkeer in België, verslag uit bij de procureur des Konings van het overeenkomstig artikel 24, § 2, vastgelegde gerechtelijk arrondissement. § 2. Elke vaststelling door Belgische of buitenlandse personen van een inbreuk, anders dan die als bedoeld in § 1, op de bepalingen van deze wet en die begaan zijn in het gebied van het Verdrag inzake Antarctica, wordt zo snel mogelijk ter kennis gebracht van een speciaal daartoe door de minister aangewezen persoon.
De inbreuk kan door elke bevoegde overheid van een Staat, adviserende partij bij het Verdrag inzake Antarctica, of door zijn vertegenwoordiger, worden vastgesteld. Het verslag dat door deze overheid wordt opgesteld, geldt als proces-verbaal.
Art. 24.§ 1. Onverminderd artikel 23, valt elke officiële handeling en elk geschil betreffende: a) een infrastructuur of een voertuig bedoeld in artikel 21, of b) een activiteit bedoeld in artikel 5, § 1, (b), onder de bevoegdheid van de ministeriële ambtenaren en de Belgische hoven en rechtbanken. § 2. Om de territoriale bevoegdheid vast te leggen die van toepassing is op de in § 1 bedoelde handelingen en geschillen, worden de infrastructuren en voertuigen waarop die handelingen en geschillen betrekking hebben, geacht te zijn gesitueerd op de zetel van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu of van iedere overheid die de vervanger daarvan zou zijn voor de uitoefening van de federale bevoegdheden op het gebied van leefmilieu. HOOFDSTUK 2. - Sancties Afdeling 1. - Administratieve sancties
Art. 25.§ 1. In het geval bedoeld in artikel 14, § 2, eerste lid, wanneer de verantwoordelijke voor de activiteit niet de vereiste doeltreffende en nuttige maatregelen heeft genomen teneinde de situatie te verhelpen of zich niet in regel heeft gesteld met de injuncties van de minister, kan laatstgenoemde na onderzoek en een hoorzitting van de verantwoordelijke voor de activiteit, het recht van deze persoon om een vergunningsaanvraag in te dienen voor een maximale duur van vijf jaar opschorten volgend op de periode tijdens dewelke de minister de verantwoordelijke voor de activiteit van zijn beslissing in kennis stelt. § 2. In het geval bedoeld in artikel 17, § 1, derde lid, waarbij de verantwoordelijke voor de activiteit zich niet in regel stelt met de injuncties van de minister en behalve wanneer deze instructies worden ingetrokken, kan de minister, na onderzoek en een hoorzitting van de verantwoordelijke voor de activiteit, het recht van deze persoon om een vergunningsaanvraag in te dienen voor een maximale duur van vijf jaar opschorten volgend op de periode tijdens dewelke de minister de verantwoordelijke voor de activiteit van zijn beslissing in kennis stelt. § 3. In het geval bedoeld in artikel 17, § 3, mag de verantwoordelijke voor de activiteit geen vergunningsaanvraag meer indienen tijdens de zeven jaar volgend op de periode tijdens dewelke een einde is gesteld aan de desbetreffende activiteit.
Behoudens met redenen omklede afwijking door de minister, is het eerste lid ook van toepassing op elke persoon die activiteiten, die opgenomen zijn in de wet van een Staat die partij is bij het Protocol, zonder een vergunning of zonder elke andere geldige toestemming van deze Staat hebben ondernomen of uitgevoerd. § 4. Ingeval de gegevens of inlichtingen meegedeeld door de verantwoordelijke voor de activiteit uit hoofde van artikel 22, § 2, vierde, vijfde of zesde lid, onjuist of wezenlijk onvolledig zijn, kan de minister, na onderzoek en een hoorzitting van de verantwoordelijke voor de activiteit, het recht van deze persoon om een vergunningsaanvraag in te dienen voor een maximale duur van vijf jaar opschorten volgend op de periode tijdens dewelke de minister de verantwoordelijke voor de activiteit van zijn beslissing in kennis stelt. Afdeling 2. - Strafsancties
Art. 26.§ 1. Is strafbaar met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en een boete gaande van 25 000 tot 250 000 euro, of met één van deze straffen alleen, de schending van het in artikel 4, §§ 1 en 2, bedoelde verbod. § 2. Is strafbaar met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en een boete gaande van 250 tot 25 000 euro of met één van deze straffen alleen, de uitvoering van activiteiten zonder vergunning of die in overtreding zijn met de voorschriften van de door de minister afgeleverde vergunning, bedoeld in artikel 17, § 3. § 3. Is strafbaar met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en een boete gaande van 25 tot 2 500 euro, of met één van deze straffen alleen, het feit dat men zich niet in regel stelt met de injuncties van de minister, bedoeld in artikel 14, § 2, eerste lid, of in artikel 17, § 1, derde lid. § 4. Is strafbaar met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en een boete gaande van 25 tot 2 500 euro, of met één van deze straffen alleen, het feit dat men niet de vereiste doeltreffende en nuttige maatregelen heeft genomen om de situatie te verhelpen, bedoeld in artikel 14, § 2, eerste lid. § 5. Is strafbaar met een boete gaande van 25 tot 2 500 euro, het niet-meedelen, door de verantwoordelijke voor de activiteit, van de gegevens en inlichtingen vereist met toepassing van artikel 22, § 2, vijfde lid, aan de beheerder van het register, en het niet-meedelen, door de eigenaar van het goed, van de gegevens en inlichtingen vereist met toepassing van artikel 22, § 2, zesde lid. § 6. De vaststelling van de inbreuken bedoeld in respectievelijk §§ 3 en 4 is onderworpen aan de conclusies van de onderzoeken bedoeld in respectievelijk §§ 2 en 1 van artikel 25. Afdeling 3. - Diverse en overgangsbepalingen
Art. 27.De wet van 7 april 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2005 pub. 19/05/2005 numac 2005022381 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet houdende uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, het Aanhangsel en de Bijlagen I, II, III en IV, ondertekend te Madrid, op 4 oktober 1991, en Bijlage V, aangenomen te Bonn op 7 tot 18 oktober 1991 sluiten houdende uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, het Aanhangsel en de Bijlagen I, II, III en IV, ondertekend te Madrid, op 4 oktober 1991, en Bijlage V, aangenomen te Bonn op 7 tot 18 oktober 1991 wordt opgeheven.
Art. 28.§ 1. Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. § 2. Deze wet is van toepassing op de bestaande infrastructuren en voertuigen die momenteel gebouwd of geassembleerd worden op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 21 juli 2017.
FILIP Van Koningswege : De minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT De minister van Leefmilieu, M.-Ch. MARGHEM De Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, Z. DEMIR Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 54 2276.
Integraal Verslag : 13 juli 2017.