gepubliceerd op 19 mei 2005
Wet houdende uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, het Aanhangsel en de Bijlagen I, II, III en IV, ondertekend te Madrid, op 4 oktober 1991, en Bijlage V, aangenomen te Bonn op 7 tot 18 oktober 1991
7 APRIL 2005. - Wet houdende uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, het Aanhangsel en de Bijlagen I, II, III en IV, ondertekend te Madrid, op 4 oktober 1991, en Bijlage V, aangenomen te Bonn op 7 tot 18 oktober 1991 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Doel van de wet
Art. 2.Deze wet heeft ten doel bij te dragen aan de alomvattende bescherming van het Antarctisch milieu en de daarvan afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen te beschermen en Antarctica in stand te houden als natuurreservaat, ten dienste van vrede en wetenschap.
Begripsomschrijvingen
Art. 3.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° « Verdrag inzake Antarctica » : Het Verdrag inzake Antarctica, ondertekend te Washington op 1 december 1959 en goedgekeurd bij wet van 12 juli 1960.2° « gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is » : Het gebied waarop de bepalingen van het Verdrag inzake Antarctica overeenkomstig artikel VI van dat Verdrag van toepassing zijn.3° « Protocol » : Het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, het Aanhangsel en de Bijlagen I, II, III, IV, ondertekend te Madrid op 4 oktober 1991 en Bijlage V, gedaan te Bonn op 7 tot 18 oktober 1991 en goedgekeurd bij wet van 19 mei 1995.4° « Activiteit » : Elke activiteit in het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is, die in België of vanuit België wordt gepland, door natuurlijke personen van Belgische nationaliteit of door rechtspersonen volgens Belgisch recht, dan wel door natuurlijke personen of rechtspersonen die ressorteren onder de rechtsmacht van een andere Staat die Verdragsluitende Partij is bij het Protocol. Vallen niet onder deze omschrijving : het overvliegen en de vaart op ononderbroken doortocht, de jacht- en visserijactiviteiten die worden uitgevoerd overeen-komstig het Verdrag van Londen van 1 juni 1972 inzake de bescherming van zeehonden in Antarctica, goedgekeurd bij wet van 17 januari 1978 en het Verdrag van Canberra van 20 mei 1980 inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren, goedgekeurd bij wet van 17 januari 1984. 5° « Milieueffectrapportage » : De verschillende milieueffectevaluaties, zowel eerste als omvattende, bedoeld in Bijlage I bij het Protocol.6° « Schip » : Elk vaartuig dat in het mariene milieu opereert, waaronder begrepen draagvleugelboten, luchtkussen-vaartuigen, onderwatervaartuigen, vaartuigen in drijvende toestand en vaste of drijvende platforms. Verbod van activiteiten betreffende minerale rijkdommen
Art. 4.§ 1. Elke activiteit die de prospectie, de exploratie of de ontginning van minerale rijkdommen tot doel heeft is verboden. § 2. Dit verbod is eveneens van toepassing op activiteiten die worden uitgevoerd door natuurlijke personen van Belgische nationaliteit of rechtspersonen volgens Belgisch recht, die onrechtstreeks worden verwezenlijkt door toedoen van een rechtspersoon volgens buitenlands recht waarin zij belangen hebben of waarmee ze bij overeenkomst verbonden zijn. § 3. Dit verbod is niet van toepassing op wetenschappelijk onderzoek dat overeenkomstig artikel 5 werd toegestaan.
Vergunningsplicht
Art. 5.§ 1. Met uitzondering van het bepaalde in de §§ 4 en 12, is het verboden activiteiten uit te voeren zonder vooraf een schriftelijke vergunning te hebben bekomen. § 2. Voor elke activiteit of elke wijziging van een voorgenomen activiteit dient de organisator ervan, voorafgaand en schriftelijk, een vergunning aan de minister bevoegd voor Leefmilieu te vragen. § 3. Wanneer meerdere personen een gezamenlijke activiteit wensen te plannen, kan een vergunning hiervoor worden afgegeven aan de door deze personen aangewezen verantwoordelijke. § 4. De minister bevoegd voor Leefmilieu kan, na overleg met de minister van Buitenlandse Zaken, beslissen dat de vergunningsplicht niet van toepassing is voor activiteiten die door een ander Verdragsluitende Partij bij het Protocol werden toegestaan, en met name wetenschappelijke activiteiten voortvloeiende uit samenwerkingsverbanden die in het kader van gouvernementele onderzoeksprogramma's werden aangegaan. § 5. De vergunning wordt alleen afgegeven indien de activiteit verenigbaar is met het bepaalde in het Protocol. § 6. De organisator van de activiteit staaft zijn aanvraag van een vergunning met een beschrijving van alle voorgenomen activiteiten en van de aard, het doel en de duur ervan, en met een met redenen omklede opgaaf van de mogelijke effecten van zijn activiteiten voor het Antarctisch milieu en voor de daarvan afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen. § 7. Uitgaande van de krachtens § 6 verstrekte gegevens en voor zover deze toereikend worden geacht, bepaalt de minister bevoegd voor Leefmilieu, mede gelet op het voorzorgsbeginsel, of het effect dat de activiteit kan hebben voor het Antarctisch milieu en voor de daarvan afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen : 1. minder dan een gering of tijdelijk effect is;2. een gering of tijdelijk effect is;of 3. meer dan een gering of tijdelijk effect is. Na de minister van Buitenlandse Zaken ervan in kennis te hebben gesteld, deelt de minister bevoegd voor Leefmilieu zijn beslissing mede aan de aanvrager van de vergunning en geeft hij aan welke werkwijze in voorkomend geval moet worden gevolgd. § 8. Voor het in § 7, eerste lid, 1, bedoelde geval, wordt de vergunning uiterlijk zes weken na de beslissing door de minister bevoegd voor Leefmilieu, afgegeven. § 9. Voor de in § 7, eerste lid, 2 of 3, bedoelde gevallen, deelt de minister bevoegd voor Leefmilieu de organisator van de activiteit mede dat er een milieueffectrapport moet worden opgesteld en hem moet worden toegezonden, als bepaald in Bijlage I bij het Protocol.
Uitgaande van deze evaluatie, beslist de minister bevoegd voor Leefmilieu of de vergunning wordt afgegeven, overeenkomstig het bepaalde in het Protocol. Voor deze beslissing wordt het advies ingewonnen van de minister van Buitenlandse Zaken en, in voorkomend geval, van andere departementen wie de activiteit aanbelangt. § 10. Aan de vergunning kunnen verplichtingen en voorwaarden worden verbonden. De geldigheidsduur is nauwkeurig vastgesteld. Zolang de vergunning geldig is, kunnen bijkomende verplichtingen worden opgelegd. Indien het toezicht dat overeenkomstig artikel 11 wordt ingesteld, aantoont dat de activiteit nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor het Antarctisch milieu en voor de daarvan afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen, kan de vergunning worden gewijzigd, opgeschort of ingetrokken. § 11. De Koning kan bijkomende voorwaarden bepalen voor de afgifte van bedoelde vergunningen en bijkomende voorschriften vastleggen voor de indiening en het onderzoek van de vergunningsaanvragen. § 12. Een vergunning is niet vereist voor noodgevallen die verband houden met de veiligheid van mensenlevens of van schepen, luchtvaartuigen, of materieel en faciliteiten van grote waarde, of de bescherming van het milieu, waarvoor een activiteit is vereist die onverwijld dient te worden ondernomen.
Bescherming van de inheemse fauna en flora
Art. 6.§ 1. Overeenkomstig het bepaalde in Bijlage II bij het Protocol en de aanhangsels ervan mogen geen dier- of plantensoorten die niet inheems zijn in het gebied waarop het Verdrag van Antarctica van toepassing is, worden binnengebracht, tenzij er een vergunning voor werd afgegeven.
Dit verbod geldt niet voor de invoer van voedsel in Antarctica, mits hiertoe geen levende dieren worden ingevoerd, en mits alle delen en producten van dieren en planten onder door de Koning vastgelegde voorwaarden worden bewaard en verwijderd, overeenkomstig Bijlage III bij het Protocol. § 2. Het « onttrekken van planten en dieren aan hun populatie » en het « schadelijk optreden » in de zin van artikel 1, g) en h), van Bijlage II bij het Protocol, is verboden, tenzij er een vergunning voor werd afgegeven. § 3. De Koning bepaalt de voorwaarden en voorschriften voor de afgifte van de in §§ 1 en 2 bedoelde vergunningen, met inachtneming van de bepalingen van Bijlage II bij het Protocol. § 4. Een vergunning is niet vereist voor noodgevallen die verband houden met de veiligheid van mensenlevens of van schepen, luchtvaartuigen, of materieel en faciliteiten van grote waarde, of de bescherming van het milieu, waarvoor een activiteit is vereist die onverwijld dient te worden ondernomen.
Afvalverwijdering en afvalbeheer
Art. 7.§ 1. De bepalingen vervat in Bijlage III bij het Protocol zijn van toepassing op alle activiteiten. § 2. De bepalingen bedoeld in § 1 zijn niet van toepassing op noodgevallen die verband houden met de veiligheid van mensenlevens of van schepen, luchtvaartuigen, of materieel en faciliteiten van grote waarde, of de bescherming van het milieu waarvoor een activiteit is vereist die onverwijld dient te worden ondernomen.
Voorkoming van mariene verontreiniging
Art. 8.§ 1. Dit artikel is van toepassing op schepen die de Belgische vlag voeren of op buitenlandse schepen die zich bezig houden met expedities die door België in Antarctica worden georganiseerd, terwijl ze dienst doen in Antarctica. § 2. De verplichtingen als bedoeld in Bijlage IV bij het Protocol, zijn van toepassing op de schepen bedoeld in § 1. § 3. Zijn verboden, behalve in geval van overwintering, alle lozingen in zee van onbehandeld sanitair afval, in de zin van Bijlage IV van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, ondertekend te Londen op 2 november 1973, gewijzigd bij het Protocol ondertekend te Londen op 16 februari 1978 binnen twaalf zeemijlen van het land of van ijsplaten.
Buiten deze afstand mag in een verzameltank opgeslagen sanitair afval niet ineens worden geloosd, doch in een matig tempo en, in de mate van het mogelijke, terwijl het schip zijn vaarroute vervolgt met een snelheid van ten minste vier knopen.
Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing op schepen waarvoor een certificaat is afgegeven voor het vervoer van ten hoogste tien personen. § 4. De verplichtingen als bedoeld in §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing op oorlogsschepen, schepen in gebruik als marine-hulpschepen of andere schepen in eigendom van of in beheer bij België dat ze uitsluitend inzet voor niet-commerciële overheidsdienst.
Ze zijn echter wel van toepassing op soortgelijke schepen die de Belgische vlag voeren, voor zover ze de werkzaamheden of de operationele kwaliteiten van deze schepen niet aantasten. § 5. De verplichtingen als bedoeld in §§ 1 en 2, zijn niet van toepassing in noodgevallen die verband houden met de veiligheid van schip en opvarenden, of om mensenlevens op zee te redden en waarvoor een activiteit is vereist die onverwijld dient te worden ondernomen. § 6. Dit artikel laat onverlet de rechten en plichten die in België voortvloeien uit het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen ondertekend te Londen, op 2 november 1973, zoals gewijzigd bij het Protocol ondertekend te Londen op 16 februari 1978.
Beschermde Gebieden
Art. 9.§ 1. Overeenkomstig de bepalingen van Bijlage V bij het Protocol is de toegang tot de gebieden aangewezen als « speciaal beschermd Antarctisch gebied » verboden, tenzij er een vergunning voor werd afgegeven. § 2. De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze van afgifte van de vergunning bedoeld in § 1, met inachtneming van de bepalingen van Bijlage V bij het Protocol. § 3. De plaatsen en monumenten die zijn gerangschikt overeenkomstig artikel 8 van de bedoelde Bijlage V, mogen niet worden beschadigd, verwijderd of vernietigd. § 4. De lijst van de speciaal beschermde gebieden en van de gerangschikte plaatsen en monumenten wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 5. De verplichtingen als bedoeld in dit artikel zijn niet van toepassing in noodgevallen die verband houden met de veiligheid van mensenlevens of van schepen, luchtvaartuigen, of van materieel en faciliteiten van grote waarde, of de bescherming van het milieu.
Algemene verplichting in milieubedreigendenoodsituaties
Art. 10.§ 1. Wanneer zich milieubedreigende noodsituaties in Antarctica of de daarvan afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen voordoen, heeft zowel degene die in Antarctica een activiteit onderneemt als de kapitein van een schip als bedoeld in artikel 8 de verplichting de minister bevoegd voor Leefmilieu en de minister van Buitenlandse Zaken onverwijld hiervan in kennis te stellen, langs de meest geëigende weg. § 2. Elke activiteit die in noodgevallen ondernomen wordt dient overeenkomstig de artikelen 5, § 12, 6, § 4, 7, § 2, 8, § 5, 9, § 5 onverwijld schriftelijk ter kennis te worden gebracht van de minister bevoegd voor Leefmilieu en van de minister van Buitenlandse Zaken.
Toezicht
Art. 11.De minister bevoegd voor Leefmilieu waakt over de naleving van de bepalingen van deze wet en de inachtneming van de voorwaarden vermeld op de afgegeven vergunningen. Hij toetst de milieueffecten van de toegestane activiteiten aan de bepalingen van deze wet. Te dien einde dient de houder van de vergunning hem uit eigen beweging alle dienstige informatie te verstrekken. De minister bevoegd voor Leefmilieu beoordeelt in welke mate die effecten verenigbaar zijn met het Protocol en legt, in voorkomend geval, op basis van de controles, bijkomende verplichtingen en voorwaarden op, schorst de vergunning, of trekt ze in.
Vaststellen van overtredingen en bevoegde rechtsmacht
Art. 12.§ 1. Elke vaststelling door de Belgische of door een buitenlandse overheid van in Antarctica begane inbreuken op deze wet, wordt ter kennis gebracht van een door de minister bevoegd voor Leefmilieu hiertoe aangewezen persoon. De inbreuk kan op aangifte van een bevoegde buitenlandse autoriteit worden vastgesteld. § 2. De rechtbanken met zetel te Brussel zijn bevoegd om kennis te nemen van de vervolgingen ingesteld op grond van deze wet.
Strafsancties
Art. 13.§ 1. Zijn strafbaar met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en een boete gaande van vijfentwintig tot tweeduizend vijfhonderd euro, of met één van deze straffen alleen, de inbreuken op de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten. § 2. Is strafbaar met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en een boete gaande van tweehonderd vijftig tot vijfentwintigduizend euro of met één van deze straffen alleen, elke inbreuk op het bepaalde in artikel 4. § 3. Rechtspersonen zijn burgerlijk aansprakelijk voor de veroordelingen tot het betalen van schadevergoeding, boeten en onkosten ten laste van hun organen en aangestelden, uit hoofde van misdrijven begaan in de uitoefening van hun bevoegdheden. § 4. De bepalingen van het Boek I, daar inbegrepen deze van hoofdstuk VII en artikel 85 van het Strafwetboek, zijn van toepassing op de overtredingen bedoeld in deze wet.
Opheffingsbepaling
Art. 14.De wet van 12 januari 1978 betreffende de bescherming van flora en fauna in Antarctica wordt opgeheven.
Slotbepaling
Art. 15.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 7 april 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Leefmilieu en Minister van Pensioenen, B. TOBBACK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2003-2004. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stuk. - Wetsontwerp, 51-1332 - Nr. 1.
Zitting 2004-2005.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stukken. - Amendement, 51-1332 - Nr. 2. - Verslag, 51-1332 - Nr. 3. - Tekst aangenomen door de commissie, 51-1332 - Nr. 4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 51-1332 - Nr. 5.
Senaat.
Stuk. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 3-1015 - Nr. 1.