gepubliceerd op 06 december 2024
Wet tot regeling van de private opsporing
18 MAI 2024. - Wet tot regeling van de private opsporing (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Definities en toepassingsgebied Afdeling 1 - Definities
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder: 1° Verordening: de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van de Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming);2° wet verwerking persoonsgegevens: de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 05/09/2018 numac 2018040581 bron federale overheidsdienst justitie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en ministerie van landsverdediging 30 JULI 2018 - Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens sluiten betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens;3° activiteiten van private opsporing: de activiteiten behorend tot het toepassingsgebied van deze wet bedoeld in artikel 3;4° exploitatiezetel: elke permanente infrastructuur van waaruit ondernemingen of diensten activiteiten van private opsporing aanbieden of organiseren;5° privaat onderzoeker: de natuurlijke persoon die activiteiten van private opsporing uitoefent;6° betrokkene: elke persoon die het voorwerp uitmaakt van activiteiten van private opsporing;7° opdrachtgever: de natuurlijke of rechtspersoon voor wie een opdracht van private opsporing wordt verricht of de natuurlijke persoon die optreedt voor de rechtspersoon voor wie de opdracht wordt verricht;8° opdrachthouder: de natuurlijke persoon die in naam van de onderneming of de interne dienst voor private opsporing, de opdracht aanvaardt;9° personen die de werkelijke leiding hebben: de bedrijfsleider van een onderneming en alle personen met een gezagsfunctie die aan de uitoefening van activiteiten bedoeld in deze wet verbonden is, met inbegrip van de opdrachthouder;10° interview: gesprek tussen de private onderzoeker en een andere persoon dan de opdrachtgever aangaande het gedrag van de geïnterviewde persoon of van anderen, of aangaande feiten, met het oog op het gebruik van de aldus verkregen informatie in het kader van een opdracht van private opsporing;11° observatie: het gade slaan en/of het volgen van een persoon zonder dat deze daarvan op de hoogte is of kennis heeft van de hoedanigheid of het doel van degene die observeert en dit met het oog op het gebruik van de bevindingen op basis van het aldus geobserveerde gedrag in het kader van een opdracht van private opsporing;12° persoonsgegevens: gegevens zoals bedoeld in artikel 4, punt 1, van de Verordening;13° administratie: de dienst aangewezen door de Koning;14° publiek toegankelijke plaats: elke plaats waar andere personen dan de beheerder en de personen die er werkzaam zijn toegang tot hebben, ofwel omdat ze geacht worden gewoonlijk toegang te hebben tot die plaats, ofwel omdat ze er toegelaten zijn zonder individueel te zijn uitgenodigd;15° publiek toegankelijke besloten plaats: elk gebouw of elke door een omsluiting afgebakende plaats, bestemd voor het gebruik door het publiek, waar diensten aan het publiek kunnen worden verstrekt;16° onderneming: elke natuurlijke of rechtspersoon die activiteiten van private opsporing aanbiedt aan derden of uitoefent voor derden of zich als dusdanig bekend maakt;17° interne dienst: elke dienst die door een natuurlijk of rechtspersoon ten eigen behoeve wordt georganiseerd voor het op structurele wijze uitoefenen van activiteiten van private opsporing of zich als dusdanig bekend maakt;18° opleidingsinstelling: de natuurlijke of rechtspersoon die een opleiding aanbiedt of organiseert met betrekking tot activiteiten van private opsporing of zich als dusdanig bekendmaakt. Worden evenwel niet als activiteiten van private opsporing geleverd aan derden beschouwd, zoals bedoeld in het eerste lid, 16°, maar als activiteiten die ten eigen behoeve worden georganiseerd zoals bedoeld in het eerste lid, 17°, de activiteiten die aan elkaar worden verleend: 1° door rechtspersonen of natuurlijke personen die onder dezelfde handelsbenaming handelsactiviteiten uitoefenen, andere dan het uitoefenen van activiteiten van private opsporing;2° voor rechtspersonen die behoren tot dezelfde verbonden of geassocieerde vennootschap, in de zin van de artikelen 1:20 en 1:21 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Afdeling 2 - Toepassingsgebied
Art. 3.Voor de toepassing van deze wet worden als activiteiten van private opsporing beschouwd, de activiteiten die voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden: 1° de activiteit wordt uitgevoerd door een natuurlijk persoon;2° de activiteit wordt uitgevoerd in opdracht van een opdrachtgever;3° de activiteit bestaat uit het verzamelen van inlichtingen verkregen door de verwerking van informatie over natuurlijke of rechtspersonen of aangaande de toedracht van door hen begane feiten;4° de activiteit heeft als doelstelling om de verzamelde inlichtingen te verschaffen aan de opdrachtgever om diens belangen in het kader van een effectief conflict of een mogelijk conflict te vrijwaren of om verdwenen personen of verloren of gestolen goederen op te sporen.
Art. 4.Worden niet beschouwd als activiteiten van private opsporing: 1° de beroepsactiviteiten van notaris, advocaat, gerechtsdeurwaarder, journalist, bedrijfsrevisor en wettelijke auditor;2° de beroepen waarbij de loutere activiteit van informatie-inwinning uitsluitend gebeurt bij de betrokkene zelf;3° de activiteiten van een door de gerechtelijke overheid aangestelde expert;4° de krachtens de wet uitgeoefende activiteiten van ambtenaren en agenten van openbare diensten, belast met in de wet bepaalde bevoegdheden van gerechtelijke of bestuurlijke politie of inlichtingenopdrachten of met een andere wettelijk of reglementair bepaalde onderzoeksopdracht of -bevoegdheid;5° de activiteiten die uitsluitend bestaan in het ter beschikking stellen aan derden van publiek toegankelijke administratieve of financiële informatie over personen en daarop gebaseerde kredietanalyses;6° de activiteit van schaderegeling in het domein van de verzekeringen, voor zover deze wordt uitgevoerd zonder het verrichten van onderzoek naar fraude;7° de activiteit van auditor zonder het verzamelen van inlichtingen over personen met het oogmerk voor de opdrachtgever ongewenste feiten op te helderen;8° de gereglementeerde financiële activiteiten die onderhevig zijn aan een specifiek financieel toezicht;9° de activiteiten en beroepen die specifiek gericht zijn op het identificeren, analyseren en afhandelen van cyberveiligheidsincidenten;10° de activiteiten uitgeoefend voor rekening van de opdrachtgever ter uitvoering van wettelijke verplichtingen of opdrachten die niet als eigen doel private opsporing nastreven, maar slechts een gevolgtrekking zijn van deze verplichtingen en opdrachten. Wanneer de resultaten verder worden gebruikt dan ter uitvoering van de wettelijke verplichtingen of opdrachten bedoeld in het eerste lid, 10°, zijn de activiteiten zoals bedoeld in het eerste lid, 10°, beschouwd als activiteiten van private opsporing.
De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, de lijst vaststellen van de beroepen of activiteiten die niet onder het toepassingsgebied van deze wet vallen omdat de functie en de bevoegdheden van de beoefenaars ervan geregeld zijn door een wet die voorziet in de nodige beschermingsregels ten aanzien van de personen die het voorwerp uitmaken van deze activiteiten.
Art. 5.Deze wet is van openbare orde.
Art. 6.Deze wet is van toepassing bij de uitoefening van activiteiten van private opsporing, ook al voorziet Europese regelgeving of bijzondere wetgeving in de verplichting dergelijke opsporingsactiviteiten aan te bieden, uit te oefenen of te organiseren.
HOOFDSTUK 3. - Ondernemingen, interne diensten voor private opsporing en opleidingsinstellingen Afdeling 1 - Vergunningen
Art. 7.Niemand mag de diensten van een onderneming of een opleidingsinstelling aanbieden of deze van een interne dienst voor private opsporing organiseren indien hij daartoe vooraf geen vergunning heeft gekregen van de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken.
Niemand mag zich, zonder daartoe voorafgaandelijk een vergunning van de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken te hebben verkregen, als onderneming, opleidingsinstelling of interne dienst voor private opsporing bekendmaken.
Art. 8.Niemand mag gebruik maken van de dienstverlening van een niet-vergunde onderneming.
Art. 9.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken vraagt, vooraleer een beslissing te nemen over een vergunning, het advies van de procureur des Konings van de vestigingsplaats van de onderneming, de interne dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling en, bij ontstentenis van een vestigingsplaats op Belgisch grondgebied, van de procureur des Konings te Brussel indien hij heeft vastgesteld dat de onderneming, de instelling, de dienst of de personen die de werkelijke leiding hebben, vermeld in het aanvraagdossier, gekend zijn voor feiten die kunnen raken aan het vertrouwen in de betreffende personen.
In alle andere gevallen dan vermeld in het eerste lid kan de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken vooraleer een beslissing te nemen over een vergunning: 1° het advies vragen van de procureur des Konings van de vestigingsplaats van de onderneming, de interne dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling en, bij ontstentenis van een vestigingsplaats op Belgisch grondgebied, van de procureur des Konings te Brussel;2° informatie opvragen aan de Gegevensbeschermingsautoriteit met betrekking tot de sancties die door de Geschillenkamer aan een onderneming, een interne dienst of een opleidingsinstelling werden opgelegd en tot de lopende onderzoeken die deze betreffen. De minister kan tevens de in het kader van de wet van 30 november 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/11/1998 pub. 18/12/1998 numac 1998007272 bron ministerie van landsverdediging Wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst type wet prom. 30/11/1998 pub. 05/04/2016 numac 2016000213 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst. - Duitse vertaling. - Erratum sluiten houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verzamelde relevante inlichtingen vragen aan de Veiligheid van de Staat alsook, bij ontstentenis van een vestigingsplaats van de onderneming, interne dienst of opleidingsinstelling op Belgisch grondgebied, aan de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid.
Art. 10.Indien de aanvrager van de vergunning geen exploitatiezetel heeft in België, houdt de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken bij de beoordeling van de aanvraag rekening met de waarborgen verstrekt in het kader van de wettelijke en gereglementeerde uitoefening van de activiteiten van private opsporing in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
Art. 11.De vergunning wordt verleend voor een termijn van vijf jaar; zij kan voor gelijke termijnen worden vernieuwd.
Art. 12.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken: 1° trekt de vergunning in indien hij vaststelt dat de onderneming, de interne dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling niet langer voldoet aan de vergunningsvoorwaarden, zoals bepaald in of krachtens de bepalingen bedoeld in afdeling 2;2° trekt de vergunning in op verzoek van de houder van de vergunning;3° kan de vergunning intrekken wanneer de onderneming, de interne dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten niet in acht neemt of activiteiten uitoefent die onverenigbaar zijn met de openbare orde of de inwendige of de uitwendige veiligheid van de Staat of het wetenschappelijk en economisch potentieel ervan of wanneer gebreken werden vastgesteld in de controle die door de onderneming, de interne dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling wordt uitgeoefend op de naleving van de bepalingen van deze wet door de personeelsleden ervan of de personen die voor de rekening van de onderneming, de interne dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling werken.
Art. 13.De Koning bepaalt de nadere regels en procedures betreffende het verlenen, het vernieuwen, het weigeren en het intrekken van vergunningen. Afdeling 2 - Vergunningsvoorwaarden
Art. 14.De vergunning wordt slechts verleend indien de aanvrager voldoet aan alle in of krachtens de bepalingen van deze wet bepaalde voorwaarden en aan door de Koning vastgestelde minimale vergunningsvoorwaarden waaraan de onderneming, de dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling moet voldoen en de gedragsregels die zij of hij dient te respecteren.
Art. 15.De onderneming, de interne dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling voldoet gedurende de gehele vergunningsperiode aan de vergunningsvoorwaarden.
Art. 16.De onderneming of de opleidingsinstelling is opgericht volgens de in het Belgisch recht geldende bepalingen of overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
Art. 17.De exploitatiezetel van de onderneming of opleidingsinstelling is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen.
Art. 18.De onderneming of de opleidingsinstelling dient te voldoen aan haar verplichtingen ingevolge sociale en fiscale wetgeving.
Behoudens in geval van vrijwillige stopzetting van de activiteiten, gevolgd door een vrijwillige hervatting van de activiteiten, mag ze niet doorgehaald of geschrapt zijn in de Kruispuntbank voor Ondernemingen.
Ze mag zich niet in staat van faillissement bevinden.
Art. 19.Indien de onderneming of de opleidingsinstelling een rechtspersoon is, mag ze niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, tot een correctionele of criminele straf, zoals bedoeld in artikel 7bis van het Strafwetboek, of tot een gelijkaardige straf in het buitenland, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de regelgeving betreffende de politie over het wegverkeer en veroordelingen op grond van artikel 420, tweede lid, van het Strafwetboek.
Indien de onderneming een natuurlijke persoon is, dient hij te voldoen aan de persoonsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 29 tot 42.
Art. 20.Iedere onderneming of interne dienst voor private opsporing heeft, hetzij zelf een functionaris voor gegevensbescherming in dienst, of heeft een overeenkomst afgesloten met een externe functionaris voor gegevensbescherming.
De Koning kan de functie, het profiel, de nadere regels en bevoegdheden van de functionaris voor gegevensbescherming nader regelen.
Art. 21.De ondernemingen of de opleidingsinstellingen mogen onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers, personen bevoegd om de onderneming te verbinden of personen die de controle uitvoeren over de onderneming in de zin van artikel 1:14, § 1, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, geen natuurlijke personen of rechtspersonen hebben: 1° aan wie het uitoefenen van dergelijke functies verboden is krachtens het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen; 2° die de voorbije vijf jaar aansprakelijk zijn gesteld voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennootschap met toepassing van de artikelen 5:17, 5:138 tot 5:140 en 7:18, 2°, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen of van artikel XX.225 van het Wetboek van economisch recht of waarvoor de rechtbank de kwijtschelding op basis van artikel XX.173 van het Wetboek van economisch recht niet heeft uitgesproken.
Art. 22.Een onderneming of opleidingsinstelling kan, onverminderd de in deze afdeling bedoelde voorwaarden, enkel een vernieuwing van een vergunning verkrijgen: 1° indien ze vrij is van schulden ingevolge de toepassing van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten; 2° indien ze vrij is van sociale of fiscale schulden hoger dan 2.500 euro die niet het voorwerp uitmaken van een afbetalingsplan dat nauwgezet wordt nageleefd; 3° indien ze de activiteiten van private opsporing werkelijk heeft uitgeoefend in de loop van de twee jaren voorafgaand aan de aanvraag van de vernieuwing van de vergunning. Afdeling 3. - Verplichtingen voor de ondernemingen, de interne
diensten voor private opsporing en de opleidingsinstellingen
Art. 23.Alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen, brieven, orders, websites en andere stukken, al dan niet in elektronische vorm, die uitgaan van een onderneming of een interne dienst voor private opsporing of een opleidingsinstelling, maken melding van de vergunning waarover de onderneming, interne dienst of opleidingsintelling beschikt.
Art. 24.Ondernemingen voor private opsporing kunnen geen andere activiteiten uitvoeren dan activiteiten van private opsporing waarvoor ze vergund zijn op basis van deze wet.
In afwijking van het eerste lid kunnen ondernemingen voor private opsporing ook vergund worden als onderneming voor veiligheidsadvies zoals bedoeld in artikel 8 van de wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/10/2017 pub. 31/10/2017 numac 2017031388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid type wet prom. 02/10/2017 pub. 18/12/2017 numac 2017031910 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. - Duitse vertaling sluiten tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
Art. 25.De personen die door een onderneming of een interne dienst voor private opsporing worden ingezet verrichten hun activiteiten onder het uitsluitend gezag van het personeel belast met de werkelijke leiding van de onderneming of de interne dienst.
Art. 26.De onderneming of de interne dienst voor private opsporing en de personen die er de werkelijke leiding van hebben, nemen alle voorzorgsmaatregelen en verrichten de nodige controles opdat hun personeelsleden en de personen die voor hun rekening werken, in de uitoefening van hun functie, de wetten in het algemeen en deze wet en haar uitvoeringsbesluiten in het bijzonder naleven.
De functionaris voor gegevensbescherming bedoeld in artikel 20 vervult, behoudens de taken bedoeld in artikel 39 van de Verordening, ook een informatieve, adviserende en controlerende rol met betrekking tot de voorzorgs- en controlemaatregelen bedoeld in het eerste lid.
Art. 27.De ondernemingen en interne diensten voor private opsporing en de opleidingsinstellingen betalen de retributie en administratieve kosten die hen worden aangerekend.
Deze betalingen dienen om de kosten voor administratie, controle en toezicht, nodig voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, te dekken.
Art. 28.Opdrachten van private opsporing kunnen niet worden uitbesteed, noch in onderaanneming worden aanvaard of uitgevoerd, behalve indien: 1° zowel de hoofdaannemer als de onderaannemer vergund zijn voor het uitoefenen van deze activiteiten en er tussen hen voor elke opdracht een schriftelijke overeenkomst is afgesloten;2° het schriftelijk onderzoeksopdrachtdocument, bedoeld in artikel 66, uitdrukkelijk melding maakt van de naam van de onderaannemer en zijn contactgegevens en, als ze gekend zijn, de namen van de private onderzoekers. De hoofdaannemer neemt in elk geval alle voorzorgsmaatregelen en verricht de nodige controles opdat de onderaannemer en de personen die voor zijn rekening werken de wetten in het algemeen en deze wet en haar uitvoeringsbesluiten in het bijzonder naleven en hetgeen wat met de opdrachtgever is overeengekomen op een correcte wijze uitvoeren.
HOOFDSTUK 4. - Personen Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 29.Dit hoofdstuk is van toepassing op: 1° de personen die de werkelijke leiding hebben van een onderneming of interne dienst voor private opsporing en de cursuscoördinatoren van de opleidingsinstellingen;2° de personen die, zonder de werkelijke leiding te hebben van een onderneming, hetzij zitting hebben in de raad van bestuur van een onderneming, hetzij controle uitvoeren over een onderneming in de zin van artikel 1:14 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;3° de opdrachthouders;4° de private onderzoekers;5° de lesgevers van de opleidingsinstellingen;6° de personen die voor een onderneming of een interne dienst voor private opsporing een andere functie uitoefenen dan deze die onder de bepalingen 1° tot 5° bedoeld worden en die op enigerlei wijze toegang hebben tot de verslagen van de private onderzoekers of de inhoud ervan of die kennis kunnen krijgen van de persoonsgegevens van de opdrachtgever, de betrokkene of de personen in enige andere hoedanigheid betrokken bij een privaat onderzoek. Afdeling 2. - Voorwaarden betreffende de personen
Art. 30.De personen bedoeld in artikel 29 moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, tot enige correctionele of criminele straf, zoals bedoeld in artikel 7 van het Strafwetboek, of tot een gelijkaardige straf in het buitenland, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer en veroordelingen bedoeld in artikel 420, tweede lid, van het Strafwetboek en veroordelingen wegens inbreuken op de reglementering houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken;2° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat en hun hoofdverblijfplaats hebben in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondsstaat;3° niet tegelijkertijd met de uitoefening van een functie in de sector van de private opsporing: a) lid zijn van een politiedienst of een inlichtingen- of veiligheidsdienst;b) een functie hebben in een penitentiaire instelling;c) activiteiten uitoefenen zoals bedoeld in artikel 4, 1° ;d) activiteiten uitoefenen in een onderneming zoals bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 7, 10, 11 of 12 van de wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/10/2017 pub. 31/10/2017 numac 2017031388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid type wet prom. 02/10/2017 pub. 18/12/2017 numac 2017031910 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. - Duitse vertaling sluiten tot regeling van de private en de bijzondere veiligheid;e) activiteiten uitoefenen van wapen- of munitiefabrikant of -handelaar;f) enige andere werkzaamheid uitoefenen die, doordat ze wordt uitgeoefend door dezelfde persoon die ook een functie uitoefent in de sector van de private opsporing, een gevaar kan opleveren voor de in- of uitwendige veiligheid van de Staat, voor de openbare orde of het wetenschappelijk en economisch potentieel;4° niet tegelijkertijd een functie uitoefenen met toegangsmogelijkheid tot niet publiek toegankelijke persoonsgegevens in het bezit van publieke rechtspersonen of tot niet publiek toegankelijke persoonsgegevens in het bezit van private rechtspersonen die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 9, lid 1, van de Verordening;5° voldoen aan de door de Koning vastgestelde voorwaarden inzake beroepsopleiding en beroepservaring;6° in de afgelopen drie jaar geen lid geweest zijn van een politiedienst of een inlichtingen- of veiligheidsdienst;7° minstens eenentwintig jaar oud zijn;8° beantwoorden aan het gewenste profiel, zoals bedoeld in artikel 31;9° niet geschrapt zijn uit het Rijksregister van natuurlijke personen zonder nieuw adres achter te laten;10° in de afgelopen drie jaar niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing waarbij werd vastgesteld dat zij niet aan de veiligheidsvoorwaarden bedoeld in de bepaling onder 8° voldeden; De in het eerste lid, 2° en 5°, vermelde voorwaarden gelden niet voor de personen bedoeld in artikel 29, 2° en 6°.
De in het eerste lid, 7°, vermelde voorwaarde geldt niet voor de personen bedoeld in artikel 29, 6°.
De in het eerste lid, 3°, a), bepaalde onverenigbaarheid geldt niet voor de leden van de politiediensten die een functie uitoefenen van lesgever in een opleidingsinstelling.
In afwijking van het eerste lid, 3°, d), kunnen private onderzoekers in dienst zijn van bewakingsondernemingen of interne bewakingsdiensten, op voorwaarde dat zij uitsluitend activiteiten van private opsporing uitoefenen ten eigen behoeve van de bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst waarvan ze deel uitmaken, conform artikel 62, zesde lid, van de wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/10/2017 pub. 31/10/2017 numac 2017031388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid type wet prom. 02/10/2017 pub. 18/12/2017 numac 2017031910 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. - Duitse vertaling sluiten tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
In afwijking van het eerste lid, 3°, d), kunnen de cursuscoördinatoren van de opleidingsinstellingen en de personen bedoeld in artikel 29, 3°, 5° en 6°, activiteiten uitoefenen in een onderneming zoals bedoeld in artikel 10 van de wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
Onverminderd de onverenigbaarheden opgesomd in het eerste lid, 3°, kunnen bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, genomen na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, bijkomende functies of activiteiten die onverenigbaar zijn met de gelijktijdige uitoefening van private opsporingsactiviteiten bepaald worden.
Aan de in het eerste lid, 8°, vermelde voorwaarde is voldaan indien, nadat is vastgesteld dat de betrokkene niet aan de veiligheidsvoorwaarden voldoet, hetzij: 1° de gerechtelijke overheid het geheel van de feiten waarop de beslissing is gebaseerd niet bewezen heeft verklaard;2° de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken zijn beslissing, waarbij hij vaststelde dat betrokkene niet voldeed aan de veiligheidsvoorwaarden, heeft herzien omdat de belanghebbende nieuwe elementen heeft aangebracht waaruit blijkt dat de ten laste gelegde feiten waarop de beslissing gebaseerd was, niet vaststaan. In afwijking van het eerste lid, 2°, mogen de personen bedoeld in artikel 29, 4° en 5°, eveneens onderdaan zijn van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en/of daar hun hoofdverblijfplaats hebben.
Art. 31.Het gewenste profiel van de personen bedoeld in artikel 29 is gekenmerkt door: 1° respect voor de grondrechten en de individuele rechten en vrijheden van de medeburgers;2° integriteit, loyaliteit en discretie;3° een incasseringsvermogen ten aanzien van agressief gedrag van derden en het vermogen om zich daarbij te beheersen;4° de afwezigheid van verdachte relaties met het crimineel milieu;5° respect voor de democratische waarden;6° de afwezigheid van risico's voor de inwendige of uitwendige veiligheid van de Staat, voor de openbare orde of het wetenschappelijk of economisch potentieel. Afdeling 3. - Onderzoeken naar de veiligheidsvoorwaarden
Art. 32.Het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden, zoals bedoeld in artikel 30, eerste lid, 8°, gebeurt op initiatief van de door de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaar.
Art. 33.De door de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaar vraagt een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden aan nadat hij heeft vastgesteld dat de persoon bedoeld in artikel 29 gekend is voor feiten of handelingen die een tegenindicatie kunnen uitmaken van het gewenste profiel.
In dit kader mag hij de diensten bedoeld in artikel 34 bevragen om na te gaan of betrokkene bij hen gekend is en voor welke feiten.
Art. 34.Het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden wordt uitgevoerd, al naargelang het geval, door de personen bedoeld in artikel 116, 2° en 3°, of door een inlichtingen- en veiligheidsdienst conform zijn wettelijke bevoegdheden zoals bedoeld in de wet van 11 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2005 pub. 27/04/2005 numac 2005009280 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot bescherming van de journalistieke bronnen sluiten0 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst.
Art. 35.De persoon die het voorwerp uitmaakt van een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden geeft hiertoe, voorafgaandelijk en eenmalig, zijn instemming op een door de Koning te bepalen wijze.
Art. 36.Indien de persoon weigert zijn instemming te geven, wordt hij geacht niet te voldoen aan de veiligheidsvoorwaarden.
Art. 37.De aard van de gegevens die kunnen worden onderzocht, heeft betrekking op inlichtingen van gerechtelijke of bestuurlijke politie, inlichtingen waarover de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken of inlichtingen aangaande de beroepsuitoefening. Het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden bestaat uit een analyse en een evaluatie van deze gegevens.
Art. 38.Indien de ambtenaar bedoeld in artikel 32 van oordeel is dat de betrokkene aan de veiligheidsvoorwaarden voldoet, wordt het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden stopgezet.
In het tegenovergestelde geval legt hij het dossier voor aan de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken die vaststelt of de persoon al dan niet voldoet aan de veiligheidsvoorwaarden.
Art. 39.De beslissing aangaande het resultaat van het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht aan de persoon die er het voorwerp van uitmaakt.
Art. 40.De kennisgeving van een negatieve beslissing herneemt de motieven die deze beslissing rechtvaardigen, met uitzondering van iedere inlichting waarvan de communicatie ervan schade zou kunnen toebrengen aan de verdediging van de onschendbaarheid van het nationaal grondgebied en van de militaire defensieplannen, de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, de inwendige veiligheid van de Staat, met inbegrip van het domein van de kernenergie, en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, het wetenschappelijk en economisch potentieel van het land of elk ander fundamenteel belang van de Staat, de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland, de werking van de besluitvormingsorganen van de Staat, de bescherming van de bronnen en de methoden, het geheim van een lopend dossier van een inlichtingen- of veiligheidsdienst, het geheim van een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden.
Art. 41.De onderneming of de interne dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling kan, omtrent een persoon die zij of hij beoogt aan te werven, aan de ambtenaar bedoeld in artikel 32 vragen of deze overweegt om een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden aan te vragen, en dit slechts indien de betrokken persoon zijn instemming heeft verleend, overeenkomstig artikel 35.
Art. 42.De Koning kan de nadere regels vaststellen die van toepassing zijn op de bepalingen van deze afdeling. Afdeling 4. - Identificatiekaarten
Art. 43.De in artikel 29, 1°, 3°, 4° en 5°, bedoelde personen moeten houder zijn een identificatiekaart, afgeleverd door de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken.
De identificatiekaart heeft een geldigheidsduur van vijf jaar. Ze kan met gelijke termijnen vernieuwd worden.
De onderneming of de interne dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling is er verantwoordelijk voor dat de personen bedoeld in het eerste lid die voor haar werkzaam zijn, over een identificatiekaart beschikken voorafgaand aan de uitoefening van enige activiteit.
De in het eerste lid vermelde voorwaarde geldt niet voor de leden van een personeelsdienst die ten behoeve van de eigen werkgever activiteiten van private opsporing uitvoeren binnen het kader van incidentenonderzoek ten laste van de werknemers van deze werkgever.
De leden van een personeelsdienst bedoeld in het vierde lid voeren hun activiteiten van opsporing uit conform de bepalingen van deze wet zonder te beschikken over een identificatiekaart of deel uit te maken van een vergunde dienst of onderneming.
Art. 44.Een identificatiekaart wordt slechts afgeleverd nadat gebleken is dat de persoon voor wie ze werd aangevraagd aan alle voorwaarden bepaald in en krachtens deze wet, voldoet voor de uitoefening van de functie waarvoor de identificatiekaart is aangevraagd.
Art. 45.Indien de persoon voor wie een identificatiekaart is aangevraagd het voorwerp uitmaakt van een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden, zoals bedoeld in artikel 33, neemt de minister bevoegd voor Binnenlandse zaken slechts een beslissing tot afgifte of weigering van de identificatiekaart, nadat na afloop van dit onderzoek is vastgesteld dat de betrokkene al dan niet voldoet aan de veiligheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 30, eerste lid, 8°.
Indien de persoon voor wie een vernieuwing van een identificatiekaart is aangevraagd het voorwerp uitmaakt van een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden zoals bedoeld in afdeling 3, wordt, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid bepaald in artikel 48, de identificatiekaart voorlopig vernieuwd, in afwachting van de definitieve beslissing na afloop van dit onderzoek.
Art. 46.De houder van een identificatiekaart: 1° kan zijn activiteiten slechts uitoefenen als hij de identificatiekaart, afgeleverd aan de onderneming of de interne dienst voor private opsporing of de opleidingsinstelling waarvoor hij werkzaam is, bij zich heeft;2° overhandigt de identificatiekaart bij elke vordering van leden van de politiediensten of van de met het toezicht op de uitvoering van deze wet belaste ambtenaren en agenten;3° toont steeds de identificatiekaart om zich voor zijn activiteiten ten aanzien van derden te legitimeren indien deze hierom verzoeken.
Art. 47.De identificatiekaart vermeldt de naam en voornaam van de houder, de naam van de onderneming of de interne dienst of de opleidingsinstelling waartoe de houder behoort met het ondernemingsnummer, een volgnummer van de kaart, de functie en de pasfoto van de houder.
De Koning bepaalt het model, de nadere regels van het gebruik en de procedure voor de aanvraag, de toekenning, de vernieuwing, de weigering, de geldigheidsduur, de intrekking en de teruggave van de identificatiekaarten. Afdeling 5. - Schorsingen en intrekkingen
Art. 48.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken kan, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde procedure, om redenen van openbare orde of veiligheid en de bescherming van het economisch en wetenschappelijk potentieel van het land of omdat de betrokken persoon het voorwerp uitmaakt van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek, het recht van deze persoon om de activiteiten bedoeld in deze wet uit te oefenen, preventief schorsen.
Het Openbaar Ministerie stelt, wanneer deze kennis krijgt van de activiteiten van private opsporing van de persoon tegen wie een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek geopend werd, de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken hiervan onmiddellijk in kennis.
Art. 49.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken kan slechts een preventieve schorsing beslissen nadat aangaande de betrokken persoon een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden, zoals bedoeld in artikel 33, is aangevraagd.
Art. 50.De preventieve schorsing eindigt op het ogenblik dat een beslissing wordt genomen betreffende de intrekking of het behoud van het recht van de betrokken persoon om de in deze wet bedoelde activiteiten uit te oefenen.
Art. 51.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken trekt de identificatiekaart in indien de houder ervan niet langer voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in de bepalingen van afdeling 2.
Art. 52.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken kan, overeenkomstig een door de Koning te bepalen procedure, het recht van de persoon om activiteiten zoals bedoeld in de wet uit te oefenen intrekken, wanneer een persoon de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten niet in acht neemt of opdrachten uitvoert die onverenigbaar zijn met de openbare orde of de veiligheid van de Staat of de bescherming van het economisch en wetenschappelijk potentieel van het land.
Art. 53.De identificatiekaart waarvan de houder geschorst is, wordt gedurende de schorsingsprocedure door de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken ingehouden. De Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken vernietigt de kaart wanneer het recht van de houder om zijn activiteiten uit te oefenen werd ingetrokken.
HOOFDSTUK 5. - De activiteiten van private opsporing Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 54.De Verordening en de wet verwerking persoonsgegevens zijn van toepassing, behalve in de gevallen waar dit hoofdstuk binnen de marge die bij artikel 23, lid 1, c), g), h) en i), en andere bepalingen van de Verordening aan de lidstaten wordt toegekend uitdrukkelijk in specifieke, beperkende of aanvullende regels of uitzonderingen voorziet.
Art. 55.De volgende personen worden, in de zin van artikel 4, 7), van de Verordening als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens beschouwd: 1° de onderneming of de interne dienst voor de persoonsgegevens die zij of hij verzamelt, analyseert, bewerkt, bewaart en in haar of zijn rapporten verwerkt;2° de opdrachthouder voor de persoonsgegevens die hij rapporteert aan de opdrachtgever;3° de opdrachtgever voor de persoonsgegevens die voor de aanvang van de private opsporing aan de opdrachthouder worden overhandigd alsook voor de verdere verwerking van persoonsgegevens die voorkomen in de aan hem overgemaakte rapporten.
Art. 56.Aan de toestemmingsvereiste bedoeld in deze wet is slechts voldaan indien degene die de toestemming verleent in kennis werd gesteld van het doeleinde van de opsporingsopdracht en van de hoedanigheid van de persoon aan wie hij de toestemming verleent. Elke toestemming geschiedt schriftelijk.
Behoudens uitdrukkelijke andersluidende bepaling is de toestemming bedoeld in deze wet deze zoals bepaald in de artikelen 4, 11), en 7 van de Verordening. Afdeling 2. - Verboden onderzoeksdomeinen
Art. 57.Het is verboden informatie in te winnen of aan de opdrachtgever bekend te maken over de betrokkene aangaande: 1° de politieke opvattingen, de religieuze, filosofische of levensbeschouwelijke overtuigingen, de betrokkenheid bij of het lidmaatschap van vakbondsorganisaties of ziekenfondsen en de uiting van deze opvattingen, overtuigingen of betrokkenheid;2° genetische gegevens of biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon;3° het seksueel gedrag van een persoon of zijn seksuele gerichtheid;4° gegevens over gezondheid;5° niet openbaar gemaakte verdenkingen ingevolge een opsporings- of gerechtelijk onderzoek, vervolgingen of veroordelingen voor het plegen van misdrijven, administratieve sancties of veiligheidsmaatregelen, behoudens de categorie van gegevens, zoals bepaald in artikel 10, § 1, 1° en 5°, van de wet verwerking persoonsgegevens;6° de raciale of etnische afkomst;7° geschillen voorgelegd aan hoven en rechtbanken en administratieve gerechten en die nog geen voorwerp hebben uitgemaakt van een openbaar uitgesproken beslissing;8° journalistieke informatiebronnen, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 7 april 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2005 pub. 27/04/2005 numac 2005009280 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot bescherming van de journalistieke bronnen sluiten tot bescherming van de journalistieke bronnen;9° de geclassificeerde informatie, documenten, gegevens, materieel, materialen of stoffen, of lokalen, gebouwen of terreinen die deze bevatten, zoals bedoeld in de wet van 11 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2005 pub. 27/04/2005 numac 2005009280 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot bescherming van de journalistieke bronnen sluiten0 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst, behalve wanneer dit strikt kadert binnen de functie en de opdrachten waarvoor een veiligheidsmachtiging of een veiligheidsattest werd verstrekt.
Art. 58.Het is eveneens verboden informatie te verstrekken aan de opdrachtgever waaruit deze, zonder bijkomende inlichtingen, indirect de persoonsgegevens bedoeld in artikel 57 kan afleiden.
Art. 59.Het in artikel 57, 3°, bedoeld verbod geldt niet in een gerechtelijke procedure tot vaststelling van overspel.
Art. 60.Het in artikel 57, 4°, bedoeld verbod met betrekking tot gegevens over gezondheid geldt niet indien de volgende voorwaarden cumulatief vervuld zijn: 1° de opdrachtgever is een verzekeringsonderneming;2° de informatie is noodzakelijk hetzij voor de vaststelling, de uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering van de verzekeringsonderneming, hetzij om een verplichting na te komen door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie;3° de opdracht is vergezeld van de schriftelijke vraag van een door de opdrachtgever aangestelde controlegeneesheer die de betrokkene heeft onderzocht of die de betrokkene driemaal heeft opgeroepen voor een onderzoek zonder dat de betrokkene hieraan gevolg heeft gegeven;4° de opdracht heeft uitsluitend ten doel onderzoek te verrichten naar activiteiten en gedragingen die het vermoeden kunnen staven dat de door de betrokkene beweerde gezondheidstoestand niet overeenstemt met de realiteit;5° de resultaten van de private opsporing worden door de opdrachthouder uitsluitend aan de in de bepaling onder 3° bedoelde controlegeneesheer meegedeeld.
Art. 61.Indien de opdrachtgever een verzekeringsonderneming is en de privaat onderzoeker de informatie enkel bij de betrokkene zelf en met diens toestemming bekomt, geldt het verbod niet voor wat betreft: 1° de informatie aangaande de gezondheidstoestand;2° de informatie aangaande het lidmaatschap van een ziekenfonds.
Art. 62.Het is de opdrachthouder verboden opdrachten te aanvaarden en het is de privaat onderzoeker verboden informatie te verwerken met betrekking tot inlichtingen, zoals bedoeld in de artikelen 7, 1° en 3° /1, en 11, § 1, van de wet van 30 november 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/11/1998 pub. 18/12/1998 numac 1998007272 bron ministerie van landsverdediging Wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst type wet prom. 30/11/1998 pub. 05/04/2016 numac 2016000213 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst. - Duitse vertaling. - Erratum sluiten houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, of betreffende sociale conflicten, bedreigingen of verstoringen van de openbare orde. Afdeling 3. - Bepalingen met betrekking tot de opdrachtgever
Art. 63.Een opdrachthouder mag een opdracht slechts aanvaarden indien de opdrachtgever gerechtvaardigde belangen heeft bij de resultaten van de private opsporing. Het voorwerp en de oorzaak van de opdracht zijn in overeenstemming met dit belang.
Art. 64.De verdere uitvoering van de opdracht wordt onmiddellijk gestaakt wanneer een privaat onderzoeker in de loop van de uitvoering informatie bekomt of feiten vaststelt die erop wijzen dat aan de voorwaarde bedoeld in artikel 63 niet of niet langer is voldaan.
Art. 65.Indien de betrokkene een werknemer is van de opdrachtgever, mag de opdrachthouder een opdracht van private opsporing slechts aanvaarden indien de toelating om een private opsporing uit te voeren en de nadere regels van private onderzoeken op de werkvloer, uitdrukkelijk en transparant bepaald zijn in een reglement.
Art. 66.§ 1. Elke opdracht maakt, alvorens de uitvoering ervan wordt aangevat, het voorwerp uit van een schriftelijk onderzoeksopdrachtdocument, dat door de opdrachthouder en de opdrachtgever is ondertekend.
Dit document is opgesteld in twee exemplaren: één voor de opdrachtgever en één voor de opdrachthouder.
Het document bevat: 1° de naam en het adres van de opdrachtgever en van de onderneming of dienst die de opdracht aanvaardt en, in voorkomend geval, van de onderaannemer;2° de naam, de voornaam en het adres van de persoon die optreedt voor de opdrachtgever en de naam van de opdrachthouder;3° de nauwkeurige omschrijving van de opdracht;4° de nauwkeurige en uitdrukkelijke omschrijving van de gerechtvaardigde doeleinden van de opdrachtgever waarvoor de opdrachtgever de resultaten van de private opsporing beoogt aan te wenden, zoals bedoeld in artikel 63 en in voorkomend geval in de artikelen 59 tot 61, en de verbintenis van de opdrachtgever dat hij de resultaten van de private opsporing voor geen andere doeleinden zal aanwenden;5° in voorkomend geval, de beschrijving van de informatie die de opdrachtgever voor het uitvoeren van de opdracht ter beschikking stelt;6° indien gekend, de naam van de privaat onderzoeker of de private onderzoekers die de opdracht zal (zullen) uitvoeren;7° de vermoedelijke duur van de opdracht;8° een bepaling waaruit blijkt dat de opdrachtgever door de opdrachthouder op de hoogte gesteld is van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en de rechtsgevolgen die de bepalingen ervan hebben voor de verbintenissen tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer;9° in het geval van een onderzoek naar een werknemer, de vermelding van de voorzieningen die voortvloeien uit het reglement bedoeld in artikel 65;10° plaats, datum en handtekening. Het onderzoeksopdrachtdocument is medeondertekend door de bevoegde voogdijoverheid indien de opdrachtgever een publiekrechtelijke rechtspersoon is.
De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken kan de bepalingen nader vaststellen die in het onderzoeksopdrachtdocument worden opgenomen. § 2. Indien de opdrachtgever tegelijkertijd de werkgever van de privaat onderzoeker is, is paragraaf 1 niet van toepassing.
In dit geval houdt de privaat onderzoeker een opdrachtenregister bij dat de volgende vermeldingen bevat: de naam van de opdrachtgever, de nauwkeurige omschrijving van de opdracht, de datum waarop de privaat onderzoeker met de opdracht wordt belast en de datum waarop de opdracht wordt beëindigd.
Het register wordt gedurende vijf jaar door de privaat onderzoeker bijgehouden.
Art. 67.De opdrachthouder overhandigt aan elke privaat onderzoeker die de opdracht zal uitvoeren een kopie van het privaat onderzoeksopdrachtdocument.
Art. 68.De opdrachthouder maakt, uiterlijk één maand na de laatste onderzoeksverrichting een schriftelijk onderzoeksrapport over aan de opdrachtgever. Het onderzoeksrapport is door de opdrachthouder en alle private onderzoekers die aan het onderzoek hebben meegewerkt ondertekend.
Het onderzoeksrapport dat de enige of laatste verslaggeving uitmaakt aan de opdrachtgever, vermeldt het opschrift "eindrapport".
Art. 69.Om redenen van hoogdringendheid kan de verslaggeving mondeling geschieden. Ze wordt zo snel mogelijk opgenomen in een schriftelijk onderzoeksrapport, dat uiterlijk binnen de acht werkdagen na de mondelinge verslaggeving aan de opdrachtgever wordt overgemaakt.
Art. 70.Het onderzoeksrapport bevat minstens: 1° een referentie naar het onderzoeksopdrachtdocument;2° de namen van de opdrachthouder en de private onderzoekers die de private opsporing hebben uitgevoerd;3° de begin- en einddatum van het onderzoek waarop het verslag betrekking heeft;4° de gedetailleerde bevindingen van de private opsporing;5° de vermelding van de uitgevoerde onderzoeksverrichtingen en de plaatsen en de tijdstippen waar ze werden uitgevoerd;6° de stukken die de bevindingen van de private opsporing staven;7° de vermelding of het een tussentijds of een eindrapport betreft;8° voor het eindrapport, de namen van de personen die met toepassing van artikel 77, eerste lid, 2°, op de hoogte worden gebracht;9° plaats, datum en handtekening.
Art. 71.De in het onderzoeksrapport opgenomen bevindingen van de private opsporing voldoen aan de criteria van rechtmatigheid en juistheid. De informatie die erin voorkomt is toereikend, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij wordt verwerkt, dit vanuit het in het onderzoeksopdrachtdocument omschreven gerechtvaardigde doeleinde van de opdrachtgever.
Art. 72.De opdrachtgever mag de informatie, opgenomen in het onderzoeksrapport, enkel en alleen aan derden bekend maken voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de verdediging van zijn gerechtvaardigde belangen, zoals ze zijn beschreven in het onderzoeksopdrachtdocument. Het is hem verboden deze informatie publiek bekend te maken of bekend te laten maken.
Art. 73.De opdrachtgever mag het onderzoeksrapport en de erin opgenomen informatie niet langer bewaren dan de tijd die strikt noodzakelijk is, ofwel: 1° voor de uitoefening van zijn gerechtvaardigd belang;2° om te voldoen aan een bewaarplicht waaraan de opdrachtgever onderworpen is door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie. Afdeling 4. - Bepalingen met betrekking tot de betrokkene
Art. 74.Een private opsporing naar aspecten van de vroegere of huidige burgerlijke staat of de familiale, financiële of professionele situatie van een natuurlijk persoon of rechtspersoon, om na te gaan of de betrokkene het vertrouwen van de opdrachtgever kan genieten om met hem een verbintenis aan te gaan, kan slechts worden aangevat nadat aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: 1° de betrokkene heeft kennis gekregen van de identiteit van de opdrachtgever, de reden van de private opsporing en de aard ervan;2° de betrokkene heeft zijn toestemming voor het onderzoek verleend.
Art. 75.De privaat onderzoeker kan de bevindingen van zijn private opsporing dat ten doel heeft de woon- of verblijfplaats van een natuurlijke persoon vast te stellen slechts aan de opdrachtgever overmaken indien hij daartoe de schriftelijke toestemming van de betrokkene heeft verkregen en nadat deze in kennis is gesteld van de identiteit van de opdrachtgever en het doel van de opdracht.
Art. 76.De toestemming bedoeld in artikel 75 is niet vereist: 1° indien de kennis van de woon- of verblijfplaats noodzakelijk is om een verplichting na te komen waaraan de opdrachtgever onderworpen is door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie;2° voor het beheer van de eigen juridische geschillen van de opdrachtgever;3° indien de betrokkene juridisch onbekwaam is of op een andere wijze niet in staat is om zijn eigen belangen te behartigen en de opdrachtgever deze behartigt;4° indien de betrokkene minderjarig is en één of beide ouders of zijn voogd de opdrachtgever zijn.
Art. 77.De opdrachtgever maakt, uiterlijk dertig dagen nadat hem het eindrapport werd overgemaakt, aan de opdrachthouder schriftelijk bekend of hij zich al dan niet voorneemt gevolg te geven aan de informatie die hem in het kader van het eindrapport en de daarin verwerkte persoonsgegevens werd overgemaakt. Indien de opdrachtgever overweegt: 1° noch het eindrapport noch de daarin verwerkte persoonsgegevens aan te wenden, gebruikt hij de informatie uit de hem overgemaakte onderzoeksrapporten naderhand niet meer en vernietigt hij de tussentijdse en eindonderzoeksrapporten en de erin opgenomen informatie onmiddellijk;2° gevolg te geven aan het eindrapport en/of de daarin verwerkte persoonsgegevens, stelt de opdrachthouder de betrokkene en elke andere identificeerbare persoon over wie in de eindonderzoeksrapporten persoonsgegevens zijn verwerkt onverwijld en schriftelijk in kennis van de informatie bedoeld in artikel 78, eerste lid. De opdrachtgever mag in geen enkel geval de hem door de opdrachthouder overgemaakte informatie gebruiken zolang de identificeerbare personen bedoeld in het eerste lid, 2°, hun rechten bedoeld in artikel 78, tweede lid, niet hebben kunnen uitoefenen.
Art. 78.De kennisgeving aan de personen bedoeld in artikel 77, eerste lid, 2°, bevat minstens de volgende informatie: 1° de identiteit en de contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke of van zijn vertegenwoordiger;2° de aard en het doel van de verwerking van hun persoonsgegevens;3° de begin- en einddatum van de private opsporing;4° het bestaan van het recht tot kosteloze inzage en aanvulling, verbetering of verwijdering van onjuiste persoonsgegevens die hen betreffen en de nadere regels waaronder dit recht in concreto bij de opdrachthouder kan worden uitgeoefend. De persoon die gebruik wenst te maken van het recht bedoeld in het eerste lid, 4°, dient daartoe een gedagtekend en ondertekend verzoek in bij de opdrachthouder. De privaat onderzoeker vermeldt de door de betrokkene aangevulde of gewijzigde persoonsgegevens in een navolgend rapport dat de opdrachthouder uiterlijk binnen een maand, te rekenen van het tijdstip van indiening van het verzoek door de betrokken persoon, aan de opdrachtgever overmaakt.
Art. 79.De kennisgeving bedoeld in artikel 77 moet ten aanzien van de personen bedoeld in artikel 77, eerste lid, 2°, niet worden nageleefd indien de procureur des Konings, ten aanzien van wie de privaat onderzoeker aan de verplichting bedoeld in artikel 102 heeft voldaan, hem, vanwege het belang van het opsporen of het vervolgen van strafbare feiten, de schriftelijke toestemming verleende om die personen niet of op een later bepaald tijdstip in kennis te stellen. Afdeling 5. - Middelen, methodes, procedures en gedragsregels
Art. 80.De privaat onderzoeker kan geen andere handelingen stellen dan deze die voortvloeien uit de rechten waarover iedere persoon beschikt, alsmede de bevoegdheden die uitdrukkelijk bepaald zijn in deze wet of haar uitvoeringsbesluiten.
Het is de privaat onderzoeker verboden om handelingen te stellen die de in de Belgische Grondwet verankerde individuele rechten en vrijheden belemmeren.
De privaat onderzoeker kiest, bij het stellen van mogelijke handelingen, het aanwenden van middelen en procedures en het uitoefenen van bevoegdheden, voor wat toereikend en ter zake dienend is zonder dat dit overmatig is ten opzichte van de persoonlijke levenssfeer van de personen en zonder dat dit verder gaat dan het beoogde onderzoeksresultaat, overeengekomen met de opdrachtgever.
Art. 81.§ 1. De privaat onderzoeker mag geen handelingen stellen of middelen, methodes, procedures of dwangmaatregelen aanwenden die door of krachtens de wet werden geregeld voor de leden van de politiediensten, de veiligheids- en inlichtingendiensten, de gerechtelijke overheid, de personeelsleden van overheidsdiensten belast met opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie of voor de bewakingsagenten.
De privaat onderzoeker mag in geen geval methoden aanwenden die krachtens het Wetboek van strafvordering uitsluitend voor de politiediensten of de gerechtelijke autoriteiten voorbehouden zijn.
Het eerste lid is niet van toepassing op de handelingen, middelen, methodes en procedures die: 1° bepaald zijn door of krachtens deze wet;2° de opdrachtgever, andere dan een overheidsdienst, krachtens de wet, met hetzelfde doeleinde als deze van de opdracht zelf, mag aanwenden en voor zover deze regelgeving een delegatie van deze bevoegdheden aan een privaat onderzoeker toelaat. § 2. Bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, genomen na advies van het College van procureurs-generaal, kunnen de handelingen, middelen, methodes, procedures en gedragsregels die private onderzoekers kunnen of moeten aanwenden bij het uitoefenen van hun opdrachten nader bepaald, beperkt of verboden worden. § 3. De gedragscodes, bindende bedrijfsvoorschriften, algemeen geldende standaardbepalingen en procedure- of gedragsregels die raken aan de uitoefening van activiteiten van private opsporing, zoals gedefinieerd in deze wet: 1° mogen niet strijdig zijn met de bepalingen van deze wet;2° worden ter kennisgeving aan de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken voorgelegd;3° mogen niet strijdig zijn met de regels vervat in het Wetboek van strafvordering.
Art. 82.De privaat onderzoeker mag een niet publiek toegankelijke plaats slechts betreden indien hij of de opdrachtgever hiervoor de schriftelijke toestemming heeft verkregen van de persoon die het daadwerkelijk genot heeft over deze plaats of zijn aangestelde.
Art. 83.Een interview kan enkel plaatsvinden indien: 1° de bevraagde persoon daartoe aan de privaat onderzoeker zijn toestemming heeft verleend;2° de privaat onderzoeker zich onthoudt van elke vraag, suggestie, dreiging of andere handeling waardoor de bevraagde persoon de indruk kan krijgen dat hij zijn antwoorden niet in volledige vrijheid kan formuleren;3° de privaat onderzoeker, voorafgaand aan het interview, aan de bevraagde heeft meegedeeld: a) welke de reden is waarom hij tot een interview wordt verzocht, het doel waarvoor zijn verklaringen kunnen worden gebruikt en op verzoek van welke opdrachtgever;b) dat hij niet verplicht is op de vragen te antwoorden;c) dat hij het recht heeft het verslag na te lezen en te verbeteren;d) dat hij een afschrift kan verkrijgen van het verslag van het interview;e) dat hij niet verplicht is het verslag te ondertekenen;f) dat hij, indien hij dit wenst, tijdens het interview kan worden bijgestaan door een persoon van zijn keuze;g) dat hij op ieder moment een eind kan stellen aan het interview. De voorwaarden zoals bepaald in het eerste lid, 1° en 3°, b), zijn niet van toepassing indien het interview wordt afgenomen met toepassing van artikel 74 van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 15/05/2018 numac 2018012017 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de verzekeringen type wet prom. 04/04/2014 pub. 15/01/2019 numac 2018015728 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de verzekeringen type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten betreffende de verzekeringen behalve als het interview betrekking heeft op de informatie bedoeld in artikel 61.
Art. 84.Indien de beelden en/of de klank van het interview worden opgenomen, stelt de privaat onderzoeker de bevraagde hiervan uitdrukkelijk in kennis en verkrijgt hij hiervoor voorafgaandelijk toestemming; bovendien deelt hij hem mee dat hij recht heeft op een kosteloze kopie van de opname.
Art. 85.Elk interview dat door een privaat onderzoeker wordt georganiseerd, maakt het voorwerp uit van een schriftelijk verslag.
Dit verslag omvat, naast de correcte weergave van datgene wat tussen de privaat onderzoeker en de bevraagde persoon is gezegd: 1° de naam en het adres van de bevraagde, deze van de onderneming of de interne dienst en de namen van de privaat onderzoeker en van alle andere personen die aanwezig waren bij het interview;2° de datum, het beginuur en het einduur van het interview;3° een beschrijving waaruit kan worden opgemaakt dat aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 83 en 84 is voldaan;4° de handtekening van de privaat onderzoeker en, indien hij ermee instemt, deze van de bevraagde persoon. Een interview met een minderjarige persoon kan slechts plaatsvinden indien de bevraagde persoon twaalf jaar is of ouder, mits het schriftelijk akkoord van de persoon die het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent, wordt verkregen, en het interview plaatsvindt in aanwezigheid van deze persoon.
Art. 86.De privaat onderzoeker mag de betrokkene er niet toe aanzetten iets te doen wat hij op eigen initiatief niet zou hebben gedaan zonder de tussenkomst van de privaat onderzoeker of iets nalaten te doen wat hij zou hebben gedaan zonder de tussenkomst van de privaat onderzoeker.
De privaat onderzoeker mag zich niet expliciet noch impliciet voordoen als een beoefenaar van een ander beroep of onder een andere hoedanigheid dan deze van privaat onderzoeker.
Art. 87.Elke observatie is verboden: 1° in de woning, private plaatsen zoals gedefinieerd in het Wetboek van strafvordering en op alle plaatsen waar personen de gerechtvaardigde verwachting hebben dat hun persoonlijke levenssfeer er beschermd is;2° op plaatsen die, vanwege hun aard, over de betrokkene informatie zoals bedoeld in de artikelen 57 en 58 kunnen opleveren, tenzij wanneer de verwerking van deze informatie toegelaten is krachtens de artikelen 59 tot 61.
Art. 88.De privaat onderzoeker kan bij observatie gezichtsversterkende middelen aanwenden met inachtneming van de regelgeving verbonden aan het gebruik van deze middelen.
Art. 89.De privaat onderzoeker stelt van elke observatie een schriftelijk verslag op. Het bevat: 1° de datum en het begin- en eindduur van de observatie;2° de gehanteerde observatiemiddelen;3° de plaats of de plaatsen van observatie;4° het doel van de observatie en de observatieresultaten.
Art. 90.De duur van de observatie van een en dezelfde natuurlijke persoon is gedurende een en dezelfde opdracht of opeenvolgende opdrachten voor dezelfde opdrachtgever en hetzelfde doeleinde beperkt tot een duur minder dan vier opeenvolgende (zesennegentig uur) of niet-opeenvolgende dagen, verdeeld over een maand.
Art. 91.Het is de privaat onderzoeker verboden apparatuur ter beschikking te stellen, op te stellen, te doen opstellen, te gebruiken of de gegevens ervan aan te wenden met het oog op het bepalen van de plaatsen waar de betrokkene zich bevindt of de verplaatsingen die hij uitvoert.
In afwijking van het eerste lid, is het opstellen van apparatuur toegelaten indien de betrokkene hiertoe voorafgaandelijk zijn toestemming heeft verleend en het gebruik van apparatuur niet voorbehouden is aan de leden van de politiediensten, de veiligheids- en inlichtingendiensten, de gerechtelijke overheid of aan de personeelsleden van de overheidsdiensten belast met opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie.
Art. 92.Onverminderd artikel 88 is het de privaat onderzoeker verboden technische middelen te gebruiken bij het uitvoeren van de observatie waarbij het fototoestel niet als een technisch middel beschouwd wordt.
Art. 93.De privaat onderzoeker kan geen in niet publiek toegankelijke geautomatiseerde bestanden opgenomen persoonsgegevens raadplegen zonder de toestemming van de betrokkene en van de persoon die verantwoordelijk is voor de verwerking.
Het eerste lid is niet van toepassing op de raadpleging van persoonsgegevens die met hetzelfde doel als dat van de private opsporing zijn verwerkt of die werden verkregen op basis van andere regelgeving en voor zover de raadpleging ervan geschiedt met de toestemming van degene die verantwoordelijk is voor deze verwerking.
Art. 94.De privaat onderzoeker kan onderzoekstechnieken gebruiken op goederen en op personen. De betrokkenen hebben hiertoe voorafgaandelijk hun toestemming verleend.
Onderzoekstechnieken zijn het detecteren, preleveren, bewaren en analyseren van sporen, met uitsluiting van verwerking van biometrische en genetische gegevens of andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals bepaald in artikel 4, 13) en 14), en artikel 9 van de Verordening.
Een privaat onderzoeker kan een confrontatie of reconstructie van de feiten organiseren indien tegelijk wordt voldaan aan al de volgende voorwaarden: 1° de aanwezige betrokken persoon daartoe aan de privaat onderzoeker voorafgaandelijk zijn toestemming heeft verleend;2° de privaat onderzoeker zich onthoudt van elke vraag, suggestie, dreiging of andere handeling waardoor de betrokken persoon de indruk kan krijgen dat hij zijn antwoorden niet in volledige vrijheid kan formuleren;3° de privaat onderzoeker, voorafgaand aan de confrontatie of reconstructie, de betrokkene heeft meegedeeld: a) welke de reden is waarom hij tot een confrontatie of reconstructie wordt verzocht, het doel waarvoor zijn verklaringen kunnen worden gebruikt en op verzoek van welke opdrachtgever;b) dat hij niet verplicht is op de vragen te antwoorden;c) dat hij het recht heeft het verslag na te lezen en te verbeteren;d) dat hij een afschrift kan verkrijgen van het verslag van de confrontatie of reconstructie;e) dat hij niet verplicht is het verslag te ondertekenen;f) dat, indien hij dit wenst, hij tijdens de confrontatie of reconstructie kan bijgestaan worden door een persoon van zijn keuze;g) dat hij op ieder moment een einde kan stellen aan de confrontatie of reconstructie.
Art. 95.Het is de opdrachtgever, de opdrachthouder en de privaat onderzoeker verboden niet publiek toegankelijke informatie in het bezit van publieke rechtspersonen te raadplegen of te doen raadplegen of daartoe aan te zetten, te bezitten of te verwerken.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de private opsporing wordt uitgevoerd in opdracht van een publiekrechtelijke rechtspersoon of indien deze mogelijkheid in een wet, een decreet of een ordonnantie is vastgesteld.
Art. 96.Het is de privaat onderzoeker verboden informatie of overtuigingsstukken in zijn private opsporing te gebruiken of op een andere wijze te verwerken: 1° die hijzelf of door een misdrijf of op een onrechtmatige wijze heeft verkregen;2° waarvan hij wist of redelijkerwijze behoorde te weten dat ze door een misdrijf op een onrechtmatige wijze zijn verkregen. Het is de privaat onderzoeker verboden andere personen ertoe aan te zetten informatie of bewijsstukken op een onrechtmatige wijze te verkrijgen.
Art. 97.Activiteiten van private opsporing worden ongewapend uitgeoefend. Afdeling 6. - Onderzoeksdossier
Art. 98.De privaat onderzoeker legt vanaf de datum van ondertekening van het onderzoeksopdrachtdocument, per opdracht, een onderzoeksdossier aan. Dit dossier omvat: 1° alle stukken bedoeld in deze wet en alle andere documenten die in het kader van het onderzoek zijn opgemaakt of verkregen;2° een chronologisch overzicht van de door de privaat onderzoeker verrichtte handelingen van private opsporing, van de aangewende methodes en de gebruikte middelen evenals de verantwoording van de keuze van de aangewende middelen en methodes;3° de namen van de private onderzoekers die de private opsporing hebben uitgevoerd en de door hen gemaakte nota's;4° de gegevensdragers die informatie bevatten die op de private opsporing betrekking heeft.
Art. 99.De inlichtingen die in het kader van de private opsporing werden verzameld kunnen, nadat het eindrapport aan de opdrachtgever is overgemaakt, door de onderneming of de interne dienst voor private opsporing enkel en alleen worden bewaard in het onderzoeksdossier.
Art. 100.De onderneming of de interne dienst voor private opsporing bewaart de onderzoeksdossiers op het adres van haar vestigingsplaats gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum van overmaking van het eindrapport aan de opdrachtgever of, in voorkomend geval, tot de rechter de bevindingen van de private opsporing heeft kunnen onderzoeken overeenkomstig artikel 101.
De onderneming of de interne dienst voor private opsporing neemt passende technische en organisatorische maatregelen om een op het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen.
Onverminderd de bepalingen in verband met de controles bepaald in de Verordening, de wet verwerking persoonsgegevens en deze wet, draagt de onderneming of de interne dienst voor private opsporing er zorg voor dat de toegang tot de onderzoeksdossiers enkel mogelijk is voor de doeleinden zoals bepaald in deze wet.
De onderneming of de interne dienst voor private opsporing vernietigt de onderzoeksdossiers op de vervaldatum van de bewaartermijn bepaald in het eerste lid. Afdeling 7. - Gerechtelijke gevolgen en meldingsplicht
Art. 101.De rechter aan wie de bevindingen van een private opsporing worden voorgelegd gaat na of deze zijn tot stand gekomen in overeenstemming met de bepalingen van deze wet.
Daartoe kan hij van de privaat onderzoeker, de opdrachthouder, de onderneming en de dienst eisen dat een integraal afschrift van het onderzoeksdossier hem wordt meegedeeld.
De rechter oordeelt soeverein over de bewijswaarde die aan de bevindingen van een privaat opsporingsonderzoek kan toegekend worden.
De artikelen 7, 8, 57, 58, 62, 65, 81, 87, 96 en 109 worden evenwel voorgeschreven op straffe van nietigheid.
Indien het vonnis of arrest melding maakt van inbreuken op deze wet of op de bepalingen van het Wetboek van strafvordering, begaan in het kader van een opdracht van private opsporing, maakt de griffie een afschrift van het vonnis of arrest, waarin deze vaststelling is vastgelegd, over aan de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken.
Art. 102.Onverminderd artikel 103, stelt de privaat onderzoeker of de opdrachthouder die door zijn opdrachtgever wordt belast met een privaat opsporingsonderzoek betreffende feiten die misdaden of wanbedrijven uitmaken of duidelijk zullen uitmaken of die, bij het vervullen van zijn opdracht, kennis krijgt van zulke feiten, de procureur des Konings, en/of, naargelang het geval, de onderzoeksrechter, bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar die feiten zijn gepleegd of zullen worden gepleegd of, indien de plaats van de feiten hem niet bekend is, het rechtsgebied van de vestigingsplaats van de onderneming of dienst, hiervan dadelijk en schriftelijk op de hoogte.
De verplichting bedoeld in het eerste lid is slechts van toepassing indien de feiten duidelijk zijn en er aanwijzingen zijn, die de privaat onderzoeker of de opdrachthouder kende of redelijkerwijze behoorde te kennen, dat deze feiten misdaden of wanbedrijven uitmaken.
De verplichting bedoeld in het eerste lid is eveneens van toepassing voor feiten waarvan de privaat onderzoeker of de opdrachthouder weten dat deze het voorwerp uitmaken van een opsporings- of gerechtelijk onderzoek.
De Koning bepaalt, na advies van het College van procureurs-generaal, de nadere inhoud, de nadere regels en de vorm van de melding.
Art. 103.De procureur des Konings en/of de onderzoeksrechter die kennis heeft van opdracht van private opsporing kan de private onderzoeker, de opdrachthouder en/of de opdrachtgever gelasten hetzij de opdracht van private opsporing tot een door hem bepaalde datum op te schorten, hetzij het onmiddellijk en definitief te beëindigen.
Op straffe van de sanctie bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek mag de private onderzoeker, de opdrachthouder en/of de opdrachtgever, die er kennis van krijgt dat een opsporings- of gerechtelijk onderzoek lopende is, in geen enkel geval: 1° het verloop van die onderzoeken belemmeren;2° hierover rapporteren of communiceren, behoudens voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter;3° die informatie aan derden of aan de betrokkenen meedelen. De Koning bepaalt, na advies van het College van procureurs-generaal, de nadere inhoud, de nadere regels en de vorm van de opschorting, de beëindiging en de toestemming.
Art. 104.De opdrachthouder en de privaat onderzoeker verstrekken zonder verwijl alle inlichtingen en documenten waartoe de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken of de minister bevoegd voor Justitie of de gerechtelijke overheden, in het raam van hun respectieve bevoegdheden, hen verzoeken.
Op de vraag om inlichtingen over een uitgevoerde of lopende opdracht antwoorden de opdrachthouder en de privaat onderzoeker enkel voor zover de personen die zijn belast met het inwinnen van de inlichtingen, in het bezit zijn van een specifiek mandaat hiertoe verleend door de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, de minister bevoegd voor Justitie of de gerechtelijke overheid, elk in het raam van zijn bevoegdheden. Afdeling 8. - Geheimhouding en belangenvermenging
Art. 105.De personen bedoeld in artikel 29 treffen de nodige maatregelen om het vertrouwelijk karakter te respecteren van de persoonsgegevens waarvan ze kennis hebben gekregen in de uitoefening van hun opdracht en te verzekeren dat deze gegevens uitsluitend worden aangewend voor de uitoefening ervan.
De privaat onderzoeker mag zijn opdrachtgever enkel de informatie ter beschikking stellen die betrekking heeft op de opdracht waarmee hij specifiek belast is, overeenkomstig het onderzoeksopdrachtdocument dat krachtens artikel 66 van deze wet opgesteld is.
Art. 106.De privaat onderzoeker en het personeel van de ondernemingen en de interne diensten voor private opsporing mogen de inlichtingen die zij verkregen hebben niet bekend maken, behoudens: 1° aan de opdrachtgever;2° in de gevallen waarbij de privaat onderzoeker is opgeroepen om in rechte te getuigen;3° aan de instanties en in de gevallen bepaald in de artikelen 102, 104, 107 en 116 van deze wet;4° aan een functionaris voor gegevensbescherming zoals bedoeld in artikel 20 van deze wet. In afwijking van het eerste lid mag, indien de opdrachtgever een verzekeringsonderneming is, de opdrachthouder de inlichtingen die deze verkregen heeft in het kader van een eigen privaat onderzoek naar fraude, met uitzondering van strafrechtelijke gegevens, bekend maken aan een interne dienst voor private opsporing van een andere verzekeringsonderneming wiens gerechtvaardigde belang in het gedrang wordt gebracht of dreigt te worden gebracht door de onderzochte feiten.
De inlichtingen worden enkel verstrekt met inachtneming van de beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens zoals bepaald in artikel 5, punt 1, van de Verordening en zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen, opgelegd door de artikelen 103 en 109.
De aanvragen en bekendmakingen die geschieden met toepassing van het derde lid worden systematisch gedocumenteerd en bewaard.
De Koning bepaalt de technische en organisatorische maatregelen.
Art. 107.De ondernemingen en de interne diensten voor private opsporing en de opleidingsinstellingen alsmede de personen die voor hun rekening werken beantwoorden onverwijld elke vraag om inlichtingen betreffende hun activiteiten die uitgaat van de gerechtelijke en administratieve overheden of van de met het toezicht op de uitvoering van deze wet belaste ambtenaren en agenten.
Art. 108.De personen die de werkelijke leiding hebben van de ondernemingen en de interne diensten voor private opsporing en de opleidingsinstellingen melden op de door de Koning bepaalde wijze, aan de administratie, zodra ze er kennis van krijgen, alle feiten die een wanbedrijf of een misdaad opleveren, begaan door personen die een functie uitoefenen bedoeld in deze wet en die gepleegd zijn in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van hun functie.
Art. 109.De privaat onderzoeker mag geen gegevens afkomstig uit een privaat onderzoeksdossier, aangemaakt in opdracht van een andere opdrachtgever, aanwenden in een ander privaat onderzoeksdossier.
Art. 110.Noch de opdrachthouder, noch de privaat onderzoeker mogen opdrachten aanvaarden van een persoon die als betrokkene voorkomt in een lopend private opsporing in uitvoering in dezelfde onderneming of uitgevoerd door dezelfde private onderzoeker.
HOOFDSTUK 6. - Organisatie van de opleidingen en examens
Art. 111.De opleidingen bedoeld in artikel 30, eerste lid, 5°, beogen dat de betrokkenen: 1° kennis hebben van de regelgeving en de bevoegdheden en verplichtingen die van toepassing zijn bij de uitoefening van de in deze wet bedoelde activiteiten;2° over de vaardigheden en competenties beschikken om hun activiteiten op een correcte en kwaliteitsvolle wijze uit te oefenen.
Art. 112.Met het oog op de toepassing van artikel 111 bepaalt de Koning de noodzakelijke competenties, de te doceren vakken, de eindtermen ervan en de criteria waaraan de lesgevers moeten voldoen.
Art. 113.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken erkent, na onderzoek en advies door een externe inspectie of een door de minister erkend certificatieorganisme, de opleidingen.
Art. 114.De Koning bepaalt de voorwaarden en de procedures die betrekking hebben op de organisatie van de opleidingen en examens en de voorwaarden tot erkenning van de centra die de examens afnemen alsook de voorwaarden waaraan de in artikel 113 genoemde certificatieorganismen moeten voldoen.
Art. 115.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken erkent de centra die de examens afnemen.
HOOFDSTUK 7. - Controle en sancties Afdeling 1. - Controle
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 116.Zijn bevoegd om toezicht uit te oefenen op de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten: 1° de Gegevensbeschermingsautoriteit, met inbegrip van de oplegging van administratieve geldboetes ter sanctionering van de vaststellingen die een inbreuk uitmaken op de bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens;2° de politiediensten;3° de door de Koning aangewezen personeelsleden van de overheidsdiensten, hierna "inspecteurs" genoemd.
Art. 117.De inspecteurs bedoeld in artikel 116, 3°, leggen, voor zij hun functie daadwerkelijk gaan innemen, volgende eed af, in handen van de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde: "Ik zweer mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk te zullen vervullen."
Art. 118.De inspecteurs zijn bij de uitvoering van hun opdrachten in het bezit van het legitimatiebewijs van hun ambt.
De Koning legt het model van dat legitimatiebewijs vast.
Art. 119.De inspecteurs: 1° kunnen inlichtingen en adviezen leveren, met name inzake de meest doeltreffende middelen om de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan na te leven;2° kunnen voor de overtreder een termijn bepalen om zich in regel te stellen;3° maken processen-verbaal op tot vaststelling van de inbreuken op de bepalingen van deze wet en op de uitvoeringsbesluiten ervan.
Art. 120.In de uitoefening van hun functie kunnen de inspecteurs de bijstand van de politie vorderen.
Art. 121.Het Vast Comité van toezicht op de politiediensten, opgericht bij de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, is gemachtigd toezicht uit te oefenen op de inspecteurs bij de uitvoering van hun controleopdrachten.
Art. 122.In de uitoefening van hun toezicht genieten de inspecteurs de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk en komen ze de verplichtingen bedoeld in dit hoofdstuk na.
De door hen opgestelde processen-verbaal hebben dezelfde bewijskracht als de processen-verbaal bedoeld in artikel 141.
Art. 123.De personen die het voorwerp uitmaken van een controle, verlenen daartoe hun medewerking.
Zij geven de inspecteurs en de andere met de controle belaste personen op elk moment toegang tot de onderneming, de dienst, de opleidingsinstelling, de organisatie of de plaatsen waar de in deze wet bedoelde activiteiten uitgeoefend worden.
Zij bezorgen al hun tussentijdse en definitieve onderzoeksrapporten, evenals alle daartoe noodzakelijke stukken.
Zij leggen hun identiteitsdocumenten voor op verzoek van de met de controle belaste personen.
Onderafdeling 2. - Verplichtingen en bevoegdheden van de inspecteurs
Art. 124.Onverminderd artikel 126 nemen de inspecteurs de nodige maatregelen teneinde het vertrouwelijk karakter van de persoonsgegevens waarvan zij kennis hebben gekregen bij de uitvoering van hun opdrachten te waarborgen en het gebruik van die gegevens enkel en alleen voor de doeleinden vereist voor de uitoefening van hun toezichtsopdracht te garanderen.
Art. 125.De inspecteurs mogen overgaan tot elk onderzoek, elke controle en elk verhoor en zij mogen alle informatie verzamelen die zij nuttig achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen waarop zij toezicht uitoefenen daadwerkelijk in acht genomen worden.
Art. 126.Voor zover inlichtingen interessant kunnen zijn voor een andere overheidsdienst belast met de controle of de toepassing van een andere wetgeving, delen de inspecteurs de tijdens hun onderzoek verzamelde inlichtingen mee aan deze overheidsdienst.
Art. 127.De feiten, vastgesteld door andere inspectiediensten, kunnen door de inspecteurs worden aangewend in hun onderzoeken aangaande de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en met dezelfde bewijswaarde worden opgenomen als de door hen in het kader van hun opdracht opgestelde processen-verbaal.
Art. 128.De inspecteurs mogen bij de uitoefening van hun opdracht op elk ogenblik van de dag of nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnengaan in alle arbeidsplaatsen of andere plaatsen die aan hun toezicht onderworpen zijn of waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat daar activiteiten uitgeoefend worden die onderworpen zijn aan de bepalingen van de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen.
Wanneer de inspecteurs redenen hebben om aan te nemen dat er een inbreuk op deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan gepleegd wordt, mogen zij bewoonde ruimtes betreden, mits de schriftelijke toestemming van de bewoner of bij gebrek daaraan mits een machtiging van de onderzoeksrechter.
Voor het verkrijgen van een machtiging tot betreding van bewoonde ruimten, richten de inspecteurs een met redenen omkleed verzoek aan de onderzoeksrechter. Dit verzoek bevat minstens de volgende gegevens: 1° de identificatie van de bewoonde ruimten waartoe de inspecteurs toegang wensen te hebben;2° de eventuele inbreuken die voorwerp zijn van het toezicht;3° alle bescheiden en inlichtingen waaruit blijkt dat het gebruik van dit middel nodig is. De onderzoeksrechter beslist binnen een termijn van maximum achtenveertig uur na de ontvangt van het verzoek.
De beslissing van de onderzoeksrechter is met redenen omkleed.
De bezoeken aan de bewoonde lokalen zonder machtiging van de bewoner gebeuren tussen vijf en eenentwintig uur door minstens twee inspecteurs die samen optreden.
Art. 129.De inspecteurs mogen de identiteit opnemen van de personen die zich op de gecontroleerde plaatsen bevinden, alsook van eenieder van wie zij de identificatie nodig achten voor de uitoefening van hun opdracht.
Zij kunnen daartoe van deze personen de voorlegging van officiële identificatiedocumenten eisen.
Zij kunnen deze personen bovendien identificeren met behulp van niet-officiële documenten die deze hen vrijwillig voorleggen wanneer deze personen geen officiële identificatiedocumenten kunnen voorleggen of wanneer de inspecteurs aan de authenticiteit ervan of aan de identiteit van deze personen twijfelen.
Zij kunnen eveneens de identiteit van deze personen trachten te achterhalen door het bekijken van beeldmateriaal, ongeacht de drager ervan.
Art. 130.De inspecteurs mogen hetzij alleen, hetzij samen, hetzij in aanwezigheid van getuigen, deskundigen of politiediensten, gelijk welke persoon wiens verhoor zij noodzakelijk achten, ondervragen over elk feit waarvan de kennisname nuttig is voor de uitoefening van het toezicht.
Art. 131.De inspecteurs mogen zich ter plaatse de documenten, stukken, registers, boeken, schijven, registraties, informaticadragers, digitale dragers of beeldopnames doen voorleggen die zij nodig hebben voor hun onderzoeken en vaststellingen en er uittreksels, duplicaten of kopieën van nemen.
Art. 132.De inspecteurs mogen, tegen ontvangstbewijs, de in artikel 131 bedoelde documenten en stukken die nodig zijn in beslag nemen.
Art. 133.De inspecteurs mogen onder gelijk welke vorm kosteloos kopieën nemen van de informatiedragers en van de gegevens die zij bevatten.
Art. 134.De inspecteurs mogen vaststellingen doen op basis van beelden die door henzelf of door derden zijn gemaakt.
De beelden worden niet langer bewaard dan wat nodig is voor het onderzoek en het gevolg van de gedane vaststellingen.
Onderafdeling 3. - Verhoren en processen-verbaal
Art. 135.Bij het verhoor van personen, ongeacht hun hoedanigheid, worden de regels bedoeld in de artikelen 136 tot 140 gerespecteerd.
Art. 136.Bij het begin van elk verhoor wordt aan de ondervraagde persoon meegedeeld: 1° dat zijn verklaringen gebruikt kunnen worden als bewijs in rechte;2° dat hij mag vragen dat alle vragen die gesteld worden en zijn antwoorden genoteerd worden met de gebruikte woorden.
Art. 137.Elke ondervraagde persoon mag de documenten in zijn bezit gebruiken, zonder dat daardoor het verhoor uitgesteld wordt.
Hij kan tijdens het verhoor of later vragen om die documenten bij te voegen bij het verhoor.
Art. 138.De tekst van het verhoor vermeldt nauwkeurig het tijdstip waarop het begint, eventueel onderbroken en hernomen wordt, en eindigt. Het vermeldt de identiteit van de personen die in het verhoor of in een deel ervan tussenkomen.
Art. 139.Aan het einde van het verhoor heeft de ondervraagde persoon het recht om de tekst van zijn verhoor te lezen of het te laten voorlezen. Hij mag zijn verklaringen laten verbeteren of er iets aan laten toevoegen.
Art. 140.De inspecteurs die een persoon ondervragen, informeren hem erover dat hij een kopie mag vragen van de tekst van het verhoor. Deze kopie wordt gratis geleverd.
Art. 141.De processen-verbaal tot vaststelling van een inbreuk hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Art. 142.Elke proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk wordt gestuurd aan: 1° de overtreder;2° de procureur des Konings wanneer de feiten een strafrechtelijke inbreuk kunnen vormen of de arbeidsauditeur wanneer de feiten een sociaalrechtelijke inbreuk kunnen vormen;3° de sanctieambtenaar bedoeld in artikel 143;4° de Gegevensbeschermingsautoriteit, in geval van een mogelijke inbreuk op de Verordening. Afdeling 2. - Sancties
Onderafdeling 1. - De sanctieambtenaar
Art. 143.De Koning wijst de ambtenaar, hierna genoemd "sanctieambtenaar", aan die de sancties bedoeld in dit hoofdstuk kan opleggen.
Art. 144.De Koning bepaalt de wijze van kennisgeving van de sanctiebeslissingen en alle andere procedures die voortspruiten uit de toepassing van deze afdeling.
Art. 145.Sancties kunnen slechts worden opgelegd voor inbreuken op bepalingen van de wet of haar uitvoeringsbesluiten en aan personen die het voorwerp uitmaken van een proces-verbaal.
Art. 146.De sanctieambtenaar beslist tot het richten van een waarschuwing, het voorstellen van een minnelijke schikking of het opleggen van een administratieve geldboete.
Onderafdeling 2. - De waarschuwing
Art. 147.Met de waarschuwing wordt de overtreder aangemaand tot het stopzetten of de niet herhaling van een inbreuk. De sanctieambtenaar kan bij het richten van de waarschuwing een termijn bepalen waarin de overtreder zich in regel stelt.
Art. 148.De waarschuwing kan slechts gericht worden indien de overtreder in de afgelopen drie jaar geen inbreuk beging op dezelfde bepaling.
Onderafdeling 3. - De minnelijke schikking
Art. 149.De minnelijke schikking bedraagt dertig procent van het bedrag van de administratieve geldboete, zonder lager te zijn dan honderd euro.
Art. 150.De betaling van de minnelijke schikking binnen de termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van het voorstel tot minnelijke schikking, doet de procedure tot het opleggen van een administratieve geldboete vervallen. In elk ander geval zal een procedure worden aangevat tot het opleggen van een administratieve geldboete.
Onderafdeling 4. - De administratieve geldboete
Art. 151.§ 1. Onverminderd paragraaf 2 kan een administratieve geldboete van 100 tot 25.000 euro opgelegd worden bij inbreuken op de bepalingen van deze wet.
Voor de inbreuken op de bepalingen bedoeld in de als bijlage bij deze wet gevoegde boetetabel wordt het bedrag van de administratieve geldboete vastgesteld volgens de boetevorken bedoeld in deze tabel. § 2. Voor de inbreuken op de bepalingen van de artikelen 20, 56 tot 62 en 71 tot 73 is artikel 221 van de wet verwerking persoonsgegevens van toepassing. Boetes ten gevolge van deze inbreuken worden opgelegd door de toezichthoudende autoriteit aangewezen in artikel 142, 4°, overeenkomstig de bepalingen van het hogervermelde artikel 221.
De artikelen 152 tot 164 zijn niet van toepassing op het eerste lid.
Dit artikel doet geen afbreuk aan eventuele verdere bevoegdheden van de bevoegde toezichthoudende autoriteit.
Art. 152.Een administratieve geldboete wordt altijd opgelegd indien binnen de drie jaar nadat aan de overtreder een sanctie werd opgelegd, dezelfde inbreuk is vastgesteld.
Art. 153.De tarieven van de administratieve geldboetes worden: 1° met de helft vermeerderd indien binnen de drie jaar nadat door de overtreder een minnelijke schikking werd aanvaard, een inbreuk vastgesteld wordt op dezelfde bepaling als deze die eerder aanleiding gaf tot een minnelijke schikking;2° verdubbeld indien de overtreding op dezelfde bepaling binnen de drie jaar nadat er een administratieve geldboete voor werd opgelegd, wordt vastgesteld.
Art. 154.Indien de sanctieambtenaar oordeelt dat er verzachtende omstandigheden zijn, kan hij een administratieve geldboete opleggen onder de in artikel 151 vermelde minimumbedragen zonder dat deze lager is dan zeventig procent van de minimumbedragen.
Art. 155.Bij samenloop van inbreuken worden de tarieven van de administratieve boetes samengeteld zonder dat het totale bedrag het dubbele van het hoogste boetebedrag, van toepassing op de begane inbreuken, mag overschrijden.
Art. 156.Indien een overtreder door middel van dezelfde handeling, meerdere inbreuken heeft gepleegd, is enkel de zwaarste administratieve geldboete van de onderscheiden inbreuken, van toepassing.
Art. 157.Er kan geen administratieve geldboete meer worden opgelegd drie jaar na de feiten die de inbreuk uitmaakten waarop ze is gebaseerd.
Art. 158.De beslissing tot opleggen van de administratieve boete is met redenen omkleed en bepaalt het bedrag van de geldboete.
Art. 159.De natuurlijke of rechtspersonen die activiteiten aanbieden, organiseren of inrichten, zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de administratieve geldboete, opgelegd aan de personen bedoeld in artikel 29 die voor hun rekening werkzaam zijn.
Art. 160.De betaling van het bedrag van de administratieve geldboete geschiedt binnen de dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete.
Onderafdeling 5. - Beroepsprocedure
Art. 161.Degene aan wie een administratieve geldboete werd opgelegd of de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon kan, binnen de voor de betaling van de administratieve geldboete bepaalde termijn, de toepassing van de administratieve geldboete betwisten bij verzoekschrift voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Dit beroep schorst de uitvoering van de beslissing.
Art. 162.Het beroep waarbij de toepassing van de administratieve geldboete wordt betwist, is slechts ontvankelijk indien een kopie van het verzoekschrift uiterlijk op de datum van neerlegging van het verzoekschrift bij de rechtbank tevens bij aangetekende brief wordt gezonden aan de sanctieambtenaar.
Art. 163.De rechtbank kan, wanneer verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, het bedrag van een opgelegde administratieve geldboete onder de in artikel 151 vermelde minimumbedragen verminderen, zonder dat de geldboete lager mag zijn dan zeventig procent van deze minimumbedragen.
Art. 164.Tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg is geen hoger beroep mogelijk.
HOOFDSTUK 8. - Slot-, opheffing- en overgangsbepalingen Afdeling 1. - Slotbepalingen
Onderafdeling 1. - Delegaties
Art. 165.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken kan de beslissingen aangaande vergunningen of identificatiekaarten overdragen aan een door hem aangewezen ambtenaar.
Onderafdeling 2. - Inningen
Art. 166.De opbrengst van de retributie en de administratieve kosten bedoeld in artikel 27 wordt geaffecteerd op de Rijksmiddelenbegroting en is bestemd voor spijzing van het fonds voor de bewakingsondernemingen, beveiligingsondernemingen, de interne bewakingsdiensten en de privédetectives, opgericht bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.
Art. 167.Worden aanzien als in gebreke blijvende betalingsplichtigen: 1° de retributieplichtige die binnen de door de Koning bepaalde termijn de retributie of de administratieve kosten niet betaald heeft;2° diegene aan wie een administratieve geldboete werd opgelegd of de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon die de administratieve geldboete, waarvan de beroepsmogelijkheid is uitgeput, binnen de voorziene termijn niet betaald heeft.
Art. 168.In geval van een in gebreke blijvende betalingsplichtige: 1° wordt het verschuldigde bedrag, vanaf de eerste dag van de eerste maand volgende op het verstrijken van de gestelde betalingstermijn, van rechtswege verhoogd met de verwijlintresten, zonder dat het bedrag van deze verhoging evenwel minder dan 300 euro bedraagt;2° wordt de invordering van het bedrag bedoeld in de bepaling onder 1° toevertrouwd aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen, die handelt overeenkomstig de domaniale wet van 22 december 1949.
Art. 169.De Koning bepaalt de tarieven, de berekeningsbasis en de procedure verbonden aan de inning en de betaling van de retributies en de administratieve kosten.
Hij bepaalt de gegevens die ondernemingen, diensten en opleidingsinstellingen aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken overmaken teneinde de retributies te berekenen, alsmede de procedure van overmaking.
Art. 170.De Koning bepaalt de nadere regels voor de betaling van de minnelijke schikkingen en opgelegde administratieve geldboetes.
Hij wijst de ambtenaren aan belast met de inning en de opvolging van de verschuldigde betalingen.
Onderafdeling 3. - Toegang tot de gegevens
Art. 171.Teneinde na te gaan in welke gevallen een adviesaanvraag wordt gedaan zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, voor de verificatie van de persoonsvoorwaarden zoals bedoeld in artikel 30, en van de vergunningsvoorwaarden zoals bedoeld in de artikelen 7 tot 28 en 43 tot 53, en teneinde na te gaan in welke gevallen een vergunning wordt ingetrokken dan wel het recht van een persoon om activiteiten zoals bedoeld in deze wet uit te oefenen wordt ingetrokken of geschorst: 1° hebben de personen die toezien op de correcte toepassing van de wet, aangewezen bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, kosteloos en rechtstreeks toegang tot de in het centraal strafregister opgenomen gegevens, met uitzondering van: a) beslissingen vernietigd op grond van de artikelen 416 tot 442 of de artikelen 443 tot 447bis van het Wetboek van strafvordering;b) intrekkingsbeslissingen genomen op grond van de artikelen 10 tot 14 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof;c) veroordelingen en beslissingen uitgesproken op grond van een opgeheven bepaling, op voorwaarde dat de strafbaarheid van het feit is opgeheven;d) veroordelingen waarvoor amnestie is verleend;2° heeft een daartoe bij de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken gedetacheerde medewerker van het parket rechtstreekse toegang tot de nationale antecedentenfiche bij de parketten.
Art. 172.De persoonsgegevens die met toepassing van artikel 171 worden ingewonnen of ontvangen, worden onmiddellijk vernietigd zodra de administratieve beslissing, waartoe het onderzoek van deze persoonsgegevens aanleiding gaf, definitief geworden is.
Onderafdeling 4. - Beperkingen van de rechten van de betrokken persoon bij de verwerking van persoonsgegevens
Art. 173.§ 1. In afwijking van de artikelen 13 tot 18 van de Verordening, en voor zover artikel 14, lid 5, b), c) of d), van de Verordening in het specifieke geval niet kan worden ingeroepen, kunnen de rechten bedoeld in die artikelen worden uitgesteld, beperkt of uitgesloten voor wat betreft verwerkingen van persoonsgegevens uitgevoerd door de administratie als overheidsdienst belast met opdrachten van algemeen belang op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houden, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de gevallen bedoeld in artikel 23, lid 1, c), d) en g), van de Verordening. Dit teneinde te voorkomen dat de betrokken persoon systematisch geïnformeerd wordt over het gegeven dat er een dossier bestaat over hem, wat de noden van de administratieve procedure, de controle, het onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden schade zou kunnen toebrengen, of het geheim van het strafonderzoek of de veiligheid van personen dreigt te schenden.
De in het eerste lid bedoelde verwerkingen zijn deze die uitgevoerd worden: 1° in het kader van de uitoefening van opdrachten, opgesomd in de artikelen 32 tot 42 en/of het verwerken van de meldingen bedoeld in artikel 108;2° in het kader van de uitoefening van opdrachten met betrekking tot de administratieve procedures betreffende de toekenning, vernieuwing, weigering, schorsing, intrekking van vergunningen, de rechten van een persoon om activiteiten zoals bedoeld in deze wet uit te oefenen en de identificatiekaarten, zoals bepaald in de artikelen 7 tot 22 en 43 tot 53 van deze wet: 3° in het kader van de uitoefening van opdrachten, opgesomd in de artikelen 116 tot 142 van deze wet;4° in het kader van de uitoefening van opdrachten, opgesomd in de artikelen 143 tot 164 van deze wet. In het kader van de opdrachten bedoeld in het tweede lid kan de administratie gegevens bedoeld in artikel 9 van de Verordening, waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen blijken, en gegevens bedoeld in artikel 10 van de Verordening, verwerken, wanneer een dergelijke verwerking strikt noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de opdrachten als bedoeld in het tweede lid.
De beperkingen van de rechten van de betrokken persoon bedoeld in het eerste lid hebben betrekking op alle soorten van verwerkte gegevens in het kader van de opdrachten bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van de gegevens waarvoor reeds een afwijking is bepaald in de artikelen 11 en 14 van de wet verwerking persoonsgegevens.
De beperking van de rechten bedoeld in de artikelen 13, 15 en 16 van de Verordening is evenwel niet van toepassing op de persoonsgegevens die bij de betrokken persoon zelf werden verzameld in het kader van de uitoefening van de opdrachten bedoeld in het tweede lid. § 2. De beperking van het recht van de betrokken persoon geldt: a) in het geval bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 1° : zonder afbreuk te doen aan artikel 174, onbeperkt in tijd;b) in het geval bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2° : uitsluitend gedurende de periode voorafgaand aan een definitieve beslissing in het kader van de bedoelde administratieve procedures;c) in de gevallen bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 3° en 4° : uitsluitend gedurende de periode waarin de betrokken persoon rechtstreeks of onrechtstreeks het voorwerp uitmaakt van een lopend onderzoek, controle of inspectie alsook gedurende de daarmee verband houdende voorbereidende werkzaamheden.Indien het onderzoeksdossier vervolgens wordt overgemaakt aan de sanctieambtenaar bedoeld in artikel 146 om uitspraak te doen over de resultaten van het onderzoek, worden de rechten pas hersteld nadat er dienaangaande een definitieve beslissing genomen werd.
De duur van de voorbereidende werkzaamheden bedoeld in het eerste lid, c), gedurende dewelke de artikelen 13 tot 18 van de Verordening niet van toepassing zijn, mag niet meer bedragen dan drie jaar vanaf de ontvangst van een verzoek betreffende de mededeling met toepassing van die artikelen.
Wanneer een dossier wordt overgemaakt aan de gerechtelijke overheid, worden de rechten van de betrokken persoon pas hersteld na machtiging door de gerechtelijke overheid, nadat de gerechtelijke fase is beëindigd of nadat het openbaar ministerie aan de bevoegde overheid heeft bevestigd dat zij afzien van verdere gerechtelijke vervolging oftewel een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of een bemiddeling bedoeld in artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering voorstelt. Evenwel mogen inlichtingen die werden ingewonnen tijdens de uitoefening van plichten voorgeschreven door de rechterlijke overheid slechts worden meegedeeld mits uitdrukkelijke machtiging van deze laatste.
Wanneer een dossier wordt overgemaakt aan een andere overheidsdienst met toepassing van artikel 126 om over de bevindingen van het onderzoek te beslissen, worden de rechten van de betrokken persoon pas hersteld nadat deze andere overheidsdienst zich heeft uitgesproken over het resultaat van het onderzoek. § 3. De beperking van het recht van de betrokken persoon geldt voor zover de toepassing van dit recht nadelig zou zijn voor de noden van de administratieve procedure, de controle, het onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden, of het geheim van het strafonderzoek of de veiligheid van personen dreigt te schenden.
De beperking van het recht van de betrokken persoon heeft geen betrekking op gegevens die los staan van het voorwerp van de administratieve procedure, van het onderzoek of van de controle die de beperking van het recht rechtvaardigt. § 4. De beperking van de rechten van de betrokken persoon, bepaald in dit artikel, doet geen afbreuk aan de specifieke rechten die door of krachtens deze wet aan de betrokken persoon worden toegekend in het kader van bepaalde geschillen- of administratieve procedures. § 5. Bij ontvangst van een verzoek betreffende één van de rechten bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, bevestigt de functionaris voor gegevensbescherming van de administratie de ontvangst hiervan.
De in het eerste lid bedoelde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokken persoon schriftelijk, onverwijld, en in ieder geval binnen één maand na de ontvangst van het verzoek, over iedere weigering of beperking van het recht ingeroepen door de betrokken persoon, alsook over de redenen voor deze weigering of beperking. Die informatie over de weigering of beperking kan achterwege worden gelaten wanneer de verstrekking daarvan één van de doelstellingen van de verwerkingen genoemd in paragraaf 1, tweede lid, zou ondermijnen.
Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met twee maanden worden verlengd. De functionaris voor gegevensbescherming stelt de betrokken persoon binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van deze verlenging en van de redenen van het uitstel.
De functionaris voor gegevensbescherming licht de betrokken persoon in over de mogelijkheid om klacht in te dienen bij de Gegevensbeschermingsautoriteit en om een beroep in rechte in te stellen.
De functionaris voor gegevensbescherming vermeldt de feitelijke of juridische redenen waarop de beslissing van de verwerkingsverantwoordelijke steunt. Deze inlichtingen worden ter beschikking gesteld van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
De functionaris voor gegevensbescherming brengt de betrokken persoon onverwijld op de hoogte van de opheffing van de beperking van de te verstrekken informatie.
Art. 174.Behoudens uitdrukkelijke andersluidende wettelijke bepaling inzake de bewaring van persoonsgegevens die afkomstig zijn van een bevoegde overheid bedoeld in titel 2 van de wet verwerking persoonsgegevens, of een inlichtingen- en veiligheidsdienst bedoeld in titel 3 van dezelfde wet, bedraagt de bewaartermijn voor persoonsgegevens verwerkt door de administratie in het kader van haar wettelijke opdrachten inzake de toepassing van en het toezicht en de controle op de naleving van deze wet, maximum tien jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste verwerking van nieuwe informatie aangaande de betrokken persoon.
Bij het verstrijken van deze termijn worden de dossiers, volgens de geldende regels inzake archivering in het algemeen belang, overgebracht naar het Rijksarchief, dan wel definitief vernietigd.
Art. 175.§ 1. In het kader van de toepassing van de artikelen 173 en 174 houdt de administratie rekening met de risico's voor de rechten en vrijheden van de betrokken personen en neemt zij de noodzakelijke maatregelen om de voorkoming van misbruik of onrechtmatige toegang of doorgifte van persoonsgegevens te waarborgen. § 2. Rekening houdend met de aard, de omvang, de context en de verwerkingsdoeleinden, alsook met de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico's voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, treft de verantwoordelijke voor de verwerking passende technische en organisatorische maatregelen.
De verantwoordelijke voor de verwerking is in staat om aan te tonen dat de verwerking overeenkomstig de wet wordt uitgevoerd.
In ieder geval omvatten deze maatregelen een passend gegevensbeschermingsbeleid dat door de verantwoordelijke voor de verwerking wordt uitgevoerd.
Die maatregelen worden geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. § 3. Rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten, en de aard, de omvang, de context en het doel van de verwerking alsook met de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico's voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen welke aan de verwerking zijn verbonden, zijn de technische en organisatorische maatregelen bedoeld in paragraaf 2 opgesteld met als doel de gegevensbeschermingsbeginselen op een doeltreffende manier uit te voeren en de nodige waarborgen in de verwerking in te bouwen ter bescherming van de rechten van de betrokken persoon, zowel op het moment van de bepaling van de middelen voor de verwerking als op het moment van de verwerking zelf.
De passende technische en organisatorische maatregelen bedoeld in paragraaf 2 zorgen ervoor dat in beginsel alleen persoonsgegevens worden verwerkt die noodzakelijk zijn voor elk specifiek doel van de verwerking. § 4. De verwerkingsverantwoordelijke neemt in het bijzonder volgende maatregelen: 1° hij neemt de gepaste technische of organisatorische maatregelen om de persoonsgegevens te beschermen tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, tegen toevallig verlies, evenals tegen de wijziging of iedere andere niet toegelaten verwerking van deze gegevens zoals: a) technische beveiligingsmaatregelen voor servers, netwerken en werkposten waar de gegevens worden geraadpleegd en;b) het loggen van de toegangen en regelmatige inspecties met als doel onregelmatigheden op te sporen;2° hij wijst een functionaris voor de gegevensbescherming aan;3° hij stelt een lijst op met de categorieën van personen die toegang hebben tot de persoonsgegevens met een beschrijving van hun functie met betrekking tot de verwerking van de bedoelde gegevens.Deze lijst wordt ter beschikking gehouden van de bevoegde toezichthoudende autoriteit; 4° hij wijst een verantwoordelijke aan voor het machtigen van de toegangen en voor de differentiatie van de rollen;5° hij zorgt ervoor dat de personen bedoeld in de bepaling onder 3° door een wettelijke of statutaire verplichting, of door een evenwaardige contractuele bepaling het vertrouwelijk karakter van de betrokken gegevens in acht nemen;6° hij ziet toe op de opleiding en sensibilisering van het personeel dat toegang heeft tot de gegevens wat betreft de veiligheid van de informatie, de goede praktijken en de inherente risico's. Onderafdeling 5. - Verslag
Art. 176.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken brengt jaarlijks een schriftelijk verslag uit over de toepassing van de wet aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. Dit schriftelijk verslag bevat onder meer een overzicht van de werkzaamheden van de inspectiediensten, het aantal en de aard van de inbreuken die zij hebben vastgesteld en de mogelijke adviezen ter verbetering van deze wet. Afdeling 2. - Overgangsbepalingen
Art. 177.De ondernemingen en de interne diensten voor private opsporing, alsmede de personen die er werkzaam zijn en die op datum van inwerkingtreding van de wet de activiteiten van private opsporing op legitieme wijze voor hen uitoefenden, kunnen, mits naleving van de andere bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, hun activiteiten verder uitoefenen tot er een beslissing wordt genomen met betrekking tot hun aanvraag tot vergunning, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen en diensten per aangetekende zending een ontvankelijke aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning hebben ingediend binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van deze wet.
Het bewijs van de uitoefening van activiteiten op de in het eerste lid vermelde datum kan geleverd worden met alle schriftelijke bewijsmiddelen, met uitzondering van de verklaring.
De personen in dienst bij de ondernemingen en diensten bedoeld in het eerste lid kunnen, zonder aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 30, 5°, en 43 te voldoen, hun activiteiten uitoefenen tot maximum achttien maanden na de betekening van de vergunning, bedoeld in het eerste lid.
Art. 178.De personen die, op de datum van inwerkingtreding van deze wet, vergund waren voor het uitoefenen van het beroep van privédetective en die niet werkzaam zijn in een onderneming of een interne dienst van private opsporing die een vergunningsaanvraag hebben ingediend conform de regels bepaald in artikel 177, kunnen, mits naleving van de andere bepalingen uit deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, de activiteiten van private opsporing verder uitoefenen tot uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van de wet of, indien de hen toegekende vergunning eerder vervalt, tot uiterlijk de vervaldatum van hun vergunning.
Art. 179.In afwijking van artikel 30, eerste lid, 1°, voldoen de private onderzoekers die op datum van de inwerkingtreding van deze wet over een geldige vergunning als privédetective beschikken, aan de volgende voorwaarden: 1° niet veroordeeld zijn voor de inwerkingtreding van deze wet, zelfs niet met uitstel, tot een gevangenisstraf van ten minste zes maanden wegens enig misdrijf, of tot een lagere correctionele straf wegens huisvredebreuk, schending van het briefgeheim, opzettelijk toebrengen van slagen of verwondingen, diefstal, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschrifte, aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, inbreuk op de wapenwetgeving en de wetgeving op de verdovende middelen, misdrijven bepaald bij artikel 379 tot 386ter van het Strafwetboek, omkoping van ambtenaren, gebruikmaking van valse namen, heling, uitgifte van ongedekte cheques, meineed, valsmunterij, overtreding van de artikelen 259bis en 314bis van het Strafwetboek, overtreding van artikel 111 van de wet van 21 maart 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/1991 pub. 18/01/2016 numac 2015000792 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 21/03/1991 pub. 09/01/2013 numac 2012000673 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, overtreding van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, overtredingen van artikel 227 van het Strafwetboek;en 2° niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, sedert de inwerkingtreding van deze wet tot enige correctionele of criminele straf, zoals bedoeld in artikel 7 van het Strafwetboek, of tot een gelijkaardige straf in het buitenland, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer en veroordelingen wegens inbreuk op artikel 420, tweede lid, van het Strafwetboek en veroordelingen wegens inbreuken op de reglementering houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken.
Art. 180.De opdrachtgever die een private opsporing wenst te laten uitvoeren waarbij de betrokkene een werknemer is van de opdrachtgever beschikt over een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze wet om zich in regel te stellen met de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 65. Afdeling 3. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 181.De wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective wordt opgeheven.
Art. 182.Artikel 106, tweede lid, wordt opgeheven één jaar na de inwerkingtreding van deze wet.
HOOFDSTUK 9. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijziging van de wapen wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009438 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens. - Adviesraad voor wapens : oproep tot kandidaatstelling sluiten
Art. 183.Artikel 5, § 4, 2°, i), van de wapen wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009438 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens. - Adviesraad voor wapens : oproep tot kandidaatstelling sluiten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 februari 2024, wordt opgeheven. Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/10/2017 pub. 31/10/2017 numac 2017031388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid type wet prom. 02/10/2017 pub. 18/12/2017 numac 2017031910 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. - Duitse vertaling sluiten tot regeling
van de private en bijzondere veiligheid
Art. 184.In artikel 53, 3°, van de wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/10/2017 pub. 31/10/2017 numac 2017031388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid type wet prom. 02/10/2017 pub. 18/12/2017 numac 2017031910 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. - Duitse vertaling sluiten tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de woorden "privédetectives in dienst hebben" worden vervangen door de woorden "private onderzoekers in dienst hebben";b) de woorden "activiteiten van privédetective uitoefenen, in overeenstemming met de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective" worden vervangen door de woorden "activiteiten van private opsporing uitoefenen, in overeenstemming met de wet van 18 mei 2024 tot regeling van de private opsporing".
Art. 185.In artikel 61, eerste lid, 3°, van dezelfde wet worden de woorden "activiteiten uitoefenen van privédetective" vervangen door de woorden "activiteiten uitoefenen van private opsporing".
Art. 186.In artikel 62, zesde lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "de activiteit van privédetective" worden vervangen door de woorden "de activiteiten van private opsporing";2° de woorden "de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective" worden vervangen door de woorden "de wet van 18 mei 2024 tot regeling van de private opsporing";3° de woorden "interne onderzoeken van privédetective" worden vervangen door de woorden "interne onderzoeken". Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 15 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2007 pub. 29/06/2007 numac 2007000628 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van de functie van gemeenschapswacht, tot instelling van de dienst gemeenschapswachten en tot wijziging van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet sluiten tot instelling van
de functie van gemeenschapswacht, tot instelling van de dienst gemeenschapswachten en tot wijziging van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet
Art. 187.In artikel 8, eerste lid, 5°, van de wet van 15 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2007 pub. 29/06/2007 numac 2007000628 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van de functie van gemeenschapswacht, tot instelling van de dienst gemeenschapswachten en tot wijziging van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet sluiten tot instelling van de functie van gemeenschapswacht, tot instelling van de dienst gemeenschapswachten en tot wijziging van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet, wordt het woord "privédetective" vervangen door de woorden "private opsporing". Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 29 maart 2024Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2005 pub. 27/04/2005 numac 2005009280 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot bescherming van de journalistieke bronnen sluiten1 tot oprichting
van de gemeenschappelijke gegevensbank "Terrorisme, Extremisme, Radicaliseringsproces" ("T.E.R.") en tot wijziging van de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 05/09/2018 numac 2018040581 bron federale overheidsdienst justitie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en ministerie van landsverdediging 30 JULI 2018 - Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens sluiten betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 05/09/2018 numac 2018040581 bron federale overheidsdienst justitie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en ministerie van landsverdediging 30 JULI 2018 - Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens sluiten tot oprichting van lokale integrale veiligheidscellen inzake radicalisme, extremisme en terrorisme en de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt
Art. 188.In artikel 33, § 2, 2°, van de wet van 29 maart 2024Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2005 pub. 27/04/2005 numac 2005009280 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot bescherming van de journalistieke bronnen sluiten1 tot oprichting van de gemeenschappelijke gegevensbank "Terrorisme, Extremisme, Radicaliseringsproces" ("T.E.R.") en tot wijziging van de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 05/09/2018 numac 2018040581 bron federale overheidsdienst justitie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en ministerie van landsverdediging 30 JULI 2018 - Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens sluiten betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 05/09/2018 numac 2018040581 bron federale overheidsdienst justitie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en ministerie van landsverdediging 30 JULI 2018 - Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens sluiten tot oprichting van lokale integrale veiligheidscellen inzake radicalisme, extremisme en terrorisme en de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, worden de woorden "wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective" vervangen door de woorden "wet van 18 mei 2024 tot regeling van de private opsporing".
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 18 mei 2024.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. VERLINDEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, P. VAN TIGCHELT _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken. - 55-3935 (2023/2024) Integraal Verslag : 7 en 8 mei 2024
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld