Etaamb.openjustice.be
Wet van 18 mei 1998
gepubliceerd op 11 augustus 1998

Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de oorlogspensioenen en -renten

bron
ministerie van financien en ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1998003351
pub.
11/08/1998
prom.
18/05/1998
ELI
eli/wet/1998/05/18/1998003351/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 MEI 1998. - Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de oorlogspensioenen en -renten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Koppeling van de oorlogspensioenen en -renten aan het spilindexcijfer 138,01

Art. 2.Artikel 11, § 1, eerste lid van de wetten op de vergoedingspensioenen, samengeordend op 5 oktober 1948, vervangen bij de wet van 7 juni 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het pensioenbedrag wordt volgens de totale invaliditeitsgraad als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 3.Artikel 55bis van dezelfde samengeordende wetten, ingevoegd bij de wet van 7 juni 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 55bis.De bedragen van de bij deze wet bedoelde pensioenen en vergoedingen zijn gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Ze worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 en bevatten de verhoging gekoppeld aan dit spilindexcijfer. De Koning stelt de nieuwe basisbedragen van de pensioenen en vergoedingen vast die hieruit voortvloeien, met uitzondering van de bedragen bedoeld in artikel 11.

De Koning mag een ander dan het in het tweede lid bepaalde spilindexcijfer vaststellen, in welk geval Hij de nieuwe basisbedragen vaststelt. »

Art. 4.Artikel 10 van de wet van 4 juni 1982 tot wijziging van de pensioenregeling der oorlogsweduwen, gewijzigd bij de wet van 7 juni 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 10.- Artikel 55bis van de wetten op de vergoedingspensioenen, samengeordend op 5 oktober 1948, is van toepassing op het pensioenbedrag bedoeld in deze wet. ».

Art. 5.In artikel 7, § 2, van de wet van 7 juni 1989 houdende instelling van nieuwe maatregelen ten behoeve van de oorlogsslachtoffers, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wat de militaire invaliden van de oorlog 1914-1918 en de militaire invaliden van vredestijd betreft, stelt een koninklijk besluit de bedragen vast van de pensioenen en vergoedingen die voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 2, 5, tweede lid en 6, § 2, tweede lid. Deze bedragen, afgerond in gehele franken op het onmiddellijk lagere veelvoud van vier, worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 of aan een ander door de Koning vastgesteld spilindexcijfer, en bevatten de verhoging gekoppeld aan dit spilindexcijfer overeenkomstig de bepalingen van de voornoemde wet van 1 maart 1977. »; 2. in het tweede lid, worden de woorden « de op 1 januari 1990 inzake pensioenen en vergoedingen van kracht zijnde bedragen » vervangen door de woorden « de bedragen van de pensioenen en vergoedingen » Art.6. In artikel 21 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1.Voor de toepassing van de voornoemde wet van 1 maart 1977 worden de bedragen van de aan de weduwen en wezen van de militaire invaliden van beide oorlogen toegekende pensioenen die niet voortvloeien uit de toepassing van artikel 22 of 25 van de samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen of van artikel 7 van de voornoemde wet van 4 juni 1982, alsook de bedragen van de aan de rechthebbenden van de militaire invaliden van vredestijd toegekende pensioenen, gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 of aan een ander door de Koning vastgesteld spilindexcijfer en bevatten ze de verhoging gekoppeld aan dit spilindexcijfer. »; 2. in § 2, eerste lid, worden de woorden « die vanaf 1 januari l990 van kracht zullen zijn voor » vervangen door het woord « van ».

Art. 7.Artikel 53, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van de wet van 1 maart 1977 zijn die bedragen gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 of aan een ander door de Koning vastgesteld spilindexcijfer, en bevatten ze de aan dit spilindexcijfer gekoppelde verhoging overeenkomstig de bepalingen van de voornoemde wet. Hetzelfde geldt voor de andere bedragen van de pensioenen en vergoedingen. ».

Art. 8.§ 1. Dit artikel is van toepassing op de volgende renten : a) - de frontstreeprente ingesteld bij de wet van 1 juni 1919 houdende instelling eener begiftiging ten voordele der strijders van de oorlog 1914-1918; - de gevangenschapstreeprente ingesteld bij de wet van 24 juni 1952 tot instelling van de gevangenschapstreep voor de militairen die door de vijand werden gevangen genomen tijdens de veldtocht 1914-1918; - de strijders- en gevangenschapsrente ingesteld bij de wet van 24 april 1958 tot toekenning, onder sommige voorwaarden, van een pensioen aan de weduwen die na het schadelijk feit in het huwelijk zijn getreden met een gerechtigde van de wetten op de vergoedingspensioenen, tot het instellen van een strijdersrente en een gevangenschapsrente ten voordele van de strijders, de politieke gevangenen en de krijgsgevangenen van 1940-1945 en ter verwezenlijking van sommige aanpassingen inzake frontstrepen; - de rente ingesteld bij de wet van 7 juli 1964 tot instelling van een lijfrente ten voordele van de politieke gevangenen van de oorlog 1914-1918; - de rente ten behoeve van de agenten van de inlichtingendiensten van de oorlog 1914-1918 en de rente ten gunste van de oorlogsweduwen en -wezen ingesteld bij de wet van 8 juli 1970 tot instelling van nieuwe voordelen ten behoeve van de slachtoffers van de militaire plicht of daarmee gelijkgestelde plicht; - de rente ten behoeve van sommige onderhorigen van de Oostkantons en hun rechthebbenden ingesteld bij de wet van 27 juli 1973 tot instelling van een rente ten behoeve van de onderhorigen van de kantons Eupen, Malmédy en Sankt Vith en van Kelmis die tijdens de oorlog 1914-1918 in het Duitse leger gediend hebben en krachtens het Verdrag van Versailles Belg geworden zijn en ten behoeve van hun rechtverkrijgenden; - de rente ten behoeve van de Belgische militairen die tijdens de verschillende fazen van de mobilisatie 1939-1940 dienst hebben volbracht ingesteld bij de wet van 12 juli 1979 houdende nieuwe maatregelen ten gunste van de slachtoffers van de vaderlandslievende plicht; - de rente ingesteld bij de wet van 7 juni 1989 houdende maatregelen ten gunste van de personen die het statuut bezitten van de verplicht ingelijfden bij het Duitse leger en hun rechthebbenden; b) - de rente ingesteld bij de wet van 12 december 1969 tot instelling van een lijfrente ten voordele van de gedeporteerden van de oorlog 1914-1918 en van de werkweigeraars en de gedeporteerden voor de verplichte tewerkstelling van de oorlog 1940-1945, alsmede de rente ten voordele van de rechthebbenden van deze personen ingesteld bij de wet van 23 december 1970 tot instelling van nieuwe voordelen ten gunste van de burgerlijke slachtoffers van de oorlogen 1914-1918 en 1940-1945 en van hun rechthebbenden; - de rente ingesteld bij de wet van 5 juli 1971 tot toekenning van een rente aan de zeevissers die tijdens de oorlog 1914-1918 de zeevisserij hebben beoefend vanuit Britse, Franse of Belgische havens en vanuit Britse havens tijdens de oorlog 1940-1945; - de rente ten voordele van de weerstanders tegen het nazisme en hun rechthebbenden ingesteld bij de wet van 4 juni 1982 houdende nieuwe maatregelen ten voordele van de weerstanders tegen het nazisme in de ingelijfde gebieden, de werkweigeraars, de gedeporteerden, de burgerlijke slachtoffers van beide oorlogen en hun rechthebbenden. § 2. Voor de toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, worden de in § 1 bedoelde renten gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

De Koning mag een ander dan het in het eerste lid bepaalde spilindexcijfer vaststellen. § 3. De nieuwe basisbedragen die voortvloeien uit de toepassing van § 2, worden vastgesteld door de Koning.

Art. 9.In artikel 25, § 1 van de wet van 3 juni 1982 tot inlassing van nieuwe beschikkingen in de wetgeving betreffende de oorlogsslachtoffers, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1983, worden de woorden « 1 100 frank » vervangen door de woorden « 3 334 frank ».

Art. 10.In artikel 14, § 1, van de wet van 4 juni 1982 houdende nieuwe maatregelen ten voordele van de weerstanders tegen het nazisme in de ingelijfde gebieden, de werkweigeraars, de gedeporteerden, de burgerlijke slachtoffers van beide oorlogen en hun rechthebbenden, worden de woorden « 1 100 frank » vervangen door de woorden « 3 334 frank ».

Art. 11.In artikel 13, derde lid, van de wet van 7 juni 1989 houdende maatregelen ten gunste van de personen die het statuut bezitten van de verplicht ingelijfde bij het Duitse leger en hun rechthebbenden, worden de woorden « 1 100 frank » vervangen door de woorden « 3 334 frank ».

Art. 12.In geval van toepassing van artikel 8, § 2, tweede lid, wordt het bedrag van « 3 334 frank, bedoeld in de artikelen 9, 10 en 11 vervangen door een nieuw bedrag dat door de Koning wordt vastgesteld.

Art. 13.De Koning bepaalt de datum waarop dit hoofdstuk in werking treedt. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan diverse bijzondere wetten Afdeling 1. - Bepalingen betreffende de vergoedingspensioenen evenals

de oorlogspensioenen en -renten toegekend aan de militaire oorlogsslachtoffers en aan hun rechthebbenden

Art. 14.In artikel 9, § 3, tweede lid van de wetten op de vergoedingspensioenen, samengeordend op 5 oktober 1948, gewijzigd bij de wetten van 26 juli 1952, 9 juli 1976 en 27 december 1977, worden de woorden « § 1 van » geschrapt.

Art. 15.Artikel 18 van dezelfde samengeordende wetten wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 18.- Het tijdelijk pensioen kan eventueel een of meer afdalende of stijgende schalen van in aanmerking te nemen invaliditeitsgraden omvatten.

Er wordt een einde gesteld aan de betaling van het pensioen vanaf de datum waarop de totale invaliditeitsgraad minder dan 10 % bedraagt. In voorkomend geval wordt de betaling van het pensioen geschorst tijdens de periode gedurende welke deze totale graad geen 10 % meer bereikt. ».

Art. 16.Artikel 20 van dezelfde samengeordende wetten, gewijzigd bij de wet van 26 juli 1952, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 20.- Het krachtens deze wet toegekende invaliditeitspensioen gaat in de eerste dag van de maand gedurende welke de pensioenaanvraag overeenkomstig artikel 19 geldig ingediend werd maar ten vroegste de dag van het schadelijk feit.

In afwijking van het eerste lid, zal het invaliditeitspensioen ingaan op de dag van het schadelijk feit wanneer de lichamelijke schade te wijten is aan een ongeval in de zin van artikel 4, derde lid of aan een kwetsuur indien de pensioenaanvraag geldig ingediend werd voor het verstrijken van de derde maand die volgt op deze gedurende welke het schadelijk feit zich heeft voorgedaan. ».

Art. 17.Een artikel 20bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde samengeordende wetten ingevoegd : «

Art. 20bis.- Wanneer het slachtoffer zich, ten gevolge van het schadelijk feit, in de lichamelijke onbekwaamheid bevindt een aanvraag in te dienen, kan de Minister die de vergoedingspensioenen onder zijn bevoegdheid heeft een aanvraag toelaten ingediend door een derde in naam van het slachtoffer, voor zover deze aanvraag voldoet aan de voorwaarden voorzien in artikel 19, eerste lid en ze wordt ingediend gedurende de periode tijdens welke het slachtoffer zelf geen aanvraag kan indienen. Hij kan tevens, wanneer het slachtoffer zich in bovenvermelde toestand heeft bevonden, de ingangsdatum van het pensioen vaststellen op de dag van het schadelijk feit indien de pensioenaanvraag geldig werd ingediend voor het verstrijken van de twaalfde maand die volgt op deze gedurende welke het schadelijk feit zich heeft voorgedaan. ».

Art. 18.In artikel 27 van dezelfde samengeordende wetten, gewijzigd bij de wetten van 26 juli 1952, 15 juni 1967 en 7 juni 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in § 1, tweede lid, en in § 2, eerste lid, worden de woorden « 21 jaar » vervangen door de woorden « 18 jaar »;2. § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de wezen die recht geven op kinderbijslag, wordt het voordeel van de bij de §§ 1 en 2 gestelde bepalingen behouden boven de leeftijd van 18 jaar en ten laatste tot de leeftijd van 25 jaar.».

Art. 19.In artikel 36, laatste lid van dezelfde samengeordende wetten, gewijzigd bij de wetten van 26 juli 1952, 11 juli 1960 en 7juni 1989, worden de woorden « de datum van ingang der wezenpensioenen » vervangen door de woorden « de datum van ingang van de pensioenen voor rechthebbenden ».

Art. 20.In artikel 45, § 3, eerste lid van dezelfde samengeordende wetten, gewijzigd bij de wetten van 7 juli 1964, 11 juli 1973, 9 juli 1976, 27 december 1977 en 25 juni 1987, worden de woorden « e) de oorzaak van de invaliditeit in de zin van artikel 10, §§ 1, 1bis en 2; » geschrapt.

Art. 21.In artikel 57, § 2, van dezelfde samengeordende wetten, vervangen bij de wet van 26 juli 1952, worden de woorden « een ongeval te wijten aan de ontploffing van stoffen » vervangen door de woorden « een ongeval te wijten aan de ontploffing of de behandeling van stoffen ».

Art. 22.Artikel 6, 1°, f, van de wet van 24 april 1958, tot toekenning, onder sommige voorwaarden, van een pensioen aan de weduwen die na het schadelijk feit in het huwelijk zijn getreden met een gerechtigde van de wetten op de vergoedingspensioenen, tot het instellen van een strijdersrente en een gevangenschapsrente ten voordele van de strijders, de politieke gevangenen en de krijgsgevangenen van 1940-1945 en ter verwezenlijking van sommige aanpassingen inzake frontstrepen, vervangen bij de wet van 17 juli 1975 en gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1976, 12 juli 1979, 30 juni 1983 en 25 juni 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : « f) van het expeditiekorps voor Korea, voor de duur van aanwezigheid bij dat korps buiten het grondgebied van het Rijk tussen 1 oktober 1950 en 27 juli 1953; echter voor de titularissen van het statuut van nationale erkentelijkheid ten gunste van de leden van het expeditiekorps voor Korea, vastgesteld bij het koninklijk besluit van 22 juni 1983, is de aanneembare duur die van de gepresteerde diensten bij dit expeditiekorps vanaf de datum van hun indienstneming tot 27 juli 1953; ».

Art. 23.Artikel 8, § 3, eerste lid, 1°, b, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 juni 1983, wordt vervangen door de volgende bepaling : « b) van het getuigschrift van begunstigde van het statuut van de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië, van het statuut vastgesteld bij het koninklijk besluit van 4 december 1973 of bij het koninklijk besluit van 22 juni 1983; ».

Art. 24.Artikel 40 van de wet van 8 juli 1970 tot instelling van nieuwe voordelen ten behoeve van de slachtoffers van de militaire plicht of van een daarmede gelijkgestelde plicht, vervangen bij de wet van 11 juli 1973 en gewijzigd bij de wet van 9 juli 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 40.- De weduwen kunnen de bij artikel 39 bedoelde rente bekomen onder voorwaarde dat zij de leeftijd van 45 jaar hebben bereikt en dat hun huwelijk ten minste 10 jaar geduurd heeft. ».

Art. 25.Artikel 42, § 4, van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4. Geen enkel recht is open voor de kinderen waarvan de moeder geen aanspraak kan maken op een rente omdat haar huwelijk geen 10 jaar geduurd heeft. ».

Art. 26.In artikel 55 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 7 juni 1989, wordt een § 4 toegevoegd, luidend als volgt : « § 4. Het enig bedrag van de verminderde pensioenen die worden toegekend aan de weduwen van de bij artikel 52 bedoelde militairen die zijn hertrouwd en opnieuw weduwe zijn geworden, wordt vastgesteld op 46 132 frank aan het indexcijfer 135,30. ».

Art. 27.Artikel 60 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 60.- De samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen zijn van toepassing op de lichamelijke schade opgelopen gedurende en door het feit van de militaire dienst voor 25 augustus 1939 of na 25 augustus 1947.

Ze zijn eveneens van toepassing op de lichamelijke schade opgelopen vanaf 1 januari 1992 door rijkswachters gedurende en door het feit van de dienst.

Deze bepalingen zijn nochtans niet van toepassing op de lichamelijke schade overkomen, tijdens hun beziging, aan de militairen bepaald bij artikel 5, § 5, van de wet van 20 mei 1994 betreffende de beziging van militairen buiten de krijgsmacht. ».

Art. 28.Artikel 61 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 61.- Het bedrag van de pensioenen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 60 wordt vastgesteld zoals bepaald in de artikelen 52, § 2, 55, § 2, alinea 2, en § 3, alinea 2, en 58, § 2. ».

Art. 29.Artikel 62 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 62.- De militairen of de rijkswachters, wier invaliditeit te wijten is aan een schadelijk feit dat zich in vredestijd heeft voorgedaan, verkrijgen hun leven lang, op Staatskosten, de genees- en artsenijkundige verzorging, de verpleging in een ziekenhuis en de prothese- en andere toestellen welke door de ziekten of kwetsuren waarop de pensioenaanspraak berust, noodzakelijk gemaakt worden.

Bestaat het vermoeden dat het pensioen zal toegekend worden, dan wordt kosteloze verzorging eveneens verleend aan de personen wier pensioenaanvraag nog in behandeling is. Over het bestaan van dit vermoeden oordeelt de Minister die de vergoedingspensioenen onder zijn bevoegdheid heeft.

Het bij het tweede lid bedoelde voordeel valt weg wanneer de pensioenaanvraag verworpen wordt.

Dit artikel is niet toepasselijk voor de militairen bedoeld in artikel 60, 3e lid. ».

Art. 30.In artikel 4, § 1, van de wet van 4 juni 1982 tot wijziging van de pensioenregeling der oorlogsweduwen, gewijzigd bij de wet van 7 juni 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in het tweede lid, worden de woorden « 21 jaar » vervangen door de woorden « 18 jaar »;2. het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de wezen die recht geven op kinderbijslag, wordt het voordeel van de bij het eerste en tweede lid gestelde bepalingen behouden boven de leeftijd van 18 jaar en ten laatste tot de leeftijd van 25 jaar.».

Art. 31.In artikel 15, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 7 juni 1989, worden de woorden « op de datum van inwerkingtreding of later », vervangen door de woorden « vanaf 1 januari 1982 ».

Art. 32.In artikel 29 van de wet van 7 juni 1989 houdende instelling van nieuwe maatregelen ten behoeve van de oorlogsslachtoffers, worden de woorden « artikel 55, §§ 2 en 3 », vervangen door de woorden « artikel 55, §§ 2 tot 4 ».

Art. 33.In artikel 32 van dezelfde wet, worden de woorden « Voor de toepassing van artikel 1, c, van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën » vervangen door de woorden « Voor de toepassing van artikel 100, 3°, van de samengeordende wetten op de Rijkscomptabiliteit ».

Art. 34.Artikel 7 van de wet van 7 juni. 1989 houdende maatregelen ten gunste van de personen die het statuut bezitten van de verplicht ingelijfde bij het Duitse leger en hun rechthebbenden wordt aangevuld met het volgende lid : « De voor de berekening van de rente in aanmerking te nemen duur mag het maximum van tien semesters niet overschrijden. ».

Art. 35.De in uitvoering van het eerste lid van artikel 4 van de wet van 16 juni 1998 houdende wijziging van de procedure betreffende de oorlogspensioenen aan de commissies voor vergoedingspensioenen voorgelegde zaken worden behandeld overeenkomstig de procedure die van kracht is voor diezelfde commissies.

De Koning kan alle maatregelen nemen die Hij nodig acht om de moeilijkheden te regelen waartoe de toepassing van het eerste lid aanleiding zou geven. Afdeling 2. - Bepalingen betreffende de burgerlijke

oorlogsslachtoffers en hun rechthebbenden

Art. 36.In artikel 5, § 3bis, 5°, van de wetten op het herstel te verlenen aan de burgerlijke oorlogsslachtoffers van de oorlog 1914-1918, gecoördineerd op 19 augustus 1921, vervangen bij de wet van 7 juni 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in het tweede lid, worden de woorden « 21 jaar » vervangen door « 18 jaar »;2. het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de wezen die recht geven op kinderbijslag, wordt het voordeel van de bij het eerste en tweede lid gestelde bepalingen behouden boven de leeftijd van 18 jaar en ten laatste tot de leeftijd van 25 jaar. Het genot van die afwijking moet worden aangevraagd door de belanghebbende in de vormen normaal voorgeschreven voor het indienen van de aanvragen; de uitkering voortvloeiend uit die afwijking gaat in volgens de algemene regelen van kracht inzake ingang van de rechthebbendenuitkeringen. ».

Art. 37.In artikel 6, § 4, van de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden, gewijzigd door de wetten van 24 april 1957, 27 mei 1969, 23 december 1970 en 3 mei 1986, worden het tweede en derde lid vervangen door het volgende lid : « Die vergoedingen zijn verschuldigd tot de leeftijd van 18 jaar. Voor wezen die recht geven op kinderbijslag, wordt dit voordeel behouden boven de leeftijd van 18 jaar en ten laatste tot de leeftijd van 25 jaar. ».

Art. 38.In artikel 14, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd door de wetten van 24 april 1957, 6 juli 1964, 27 mei 1969, 18 juli 1973 en 7 juni 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in het vierde lid, worden de woorden « 21 jaar » vervangen door de woorden « 18 jaar »;2. het vijfde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor wezen die recht geven op kinderbijslag, wordt het voordeel van de bij het eerste, tweede en derde lid, gestelde bepaling behouden boven de leeftijd van 18 jaar en ten laatste tot de leeftijd van 25 jaar.».

Art. 39.Artikel 17quater, § 5, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 7 juni 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het pensioen wordt gezamenlijk toegekend aan de wezen die de leeftijd van 18 jaar niet bereikt hebben en wordt uitbetaald tot de jongste van hen deze leeftijd bereikt heeft. Voor de wezen die recht geven op kinderbijslag, wordt dit voordeel behouden boven de leeftijd van 18 jaar en ten laatste tot de leeftijd van 25 jaar. ».

Art. 40.In artikel 4 van de wet van 12 december 1969 tot instelling van een lijfrente ten voordele van de gedeporteerden van de oorlog 1914-1918 en van de werkweigeraars en de gedeporteerden voor de verplichte tewerkstelling van de oorlog 1940-1945 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. § 2, tweede lid, gewijzigd door het koninklijk besluit van 12 oktober 1972 en de wetten van 4 juni 1982, 3 augustus 1988 en 7 juni 1989, wordt opgeheven.2. § 4, derde lid, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1975, 4 juni 1982 en 7 juni 1989, wordt opgeheven.

Art. 41.Artikel 5bis, § 1, 4°, a) van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 7 juni 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : « a) Categorieën wier voorhanden zijn steeds vereist is : - weerstander tegen het nazisme, werkweigeraar of weggevoerde; - gemobiliseerde die voldoet aan de voorschriften bedoeld in 3° van deze paragraaf. ».

Art. 42.In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 oktober 1972 en de wetten van 3 augustus 1988 en 7 juni 1989, worden de woorden « 270 frank » geschrapt.

Art. 43.Artikel 39, 2°, derde lid, van de wet van 23 december 1970 tot instelling van nieuwe voordelen ten gunste van de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1914-1918 en 1940-1945 en van hun rechthebbenden, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1976, gewijzigd bij de wetten van 4 juni 1982 en 7 juni 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In dat geval stemt het bedrag van de weduwenrente overeen met dat vastgesteld bij artikel 45, § 1, 2°, b. ».

Art. 44.Artikel 40 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1973 en 28 mei 1975, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 40.- Het huwelijk met het slachtoffer moet ten minste 10 jaar geduurd hebben. ».

Art. 45.In artikel 45 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. § 1, vijfde en zesde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 oktober 1972 en bij de wetten van 30 december 1977, 4 juni 1982, 3 augustus 1988 en 7 juni 1989, worden opgeheven.2. In § 3, derde lid, gewijzigd bij koninklijk besluit van 12 oktober 1972 en de wetten van 4 juni 1982, 3 augustus 1988 en 7 juni 1989, worden de woorden « 108 frank » geschrapt.

Art. 46.In artikel 2, eerste lid, van de wet van 24 juli 1952 betreffende de procedure inzake de statuten der burgerlijke weerstanders en werkweigeraars, der gedeporteerden voor de verplichte arbeidsdienst tijdens de oorlog 1940-1945, der buitenlanders politieke gevangenen, der politieke gevangenen en hun rechthebbenden en der weerstanders door de sluikpers, worden de woorden « gezamenlijk aan een ambtenaar die ten minste de rang van directeur bekleedt en aan een Hoofdstaatscommissaris » vervangen door de woorden « aan één of verschillende ambtenaren die tot de Dienst voor de oorlogsslachtoffers behoren ».

Art. 47.Voor de toepassing van artikel 100, 3°, van de samengeordende wetten op de Rijkscomptabiliteit, worden de schuldvorderingen die voortvloeien uit de beslissingen tot toekenning of herziening inzake burgerlijke oorlogspensioenen geacht te zijn ontstaan gedurende het kalenderjaar waarop ze betrekking hebben. Afdeling 3. - Opheffingsbepalingen

Art. 48.Opgeheven worden : 1° § 1, vierde lid, van artikel 27 van de wetten op de vergoedingspensioenen, samengeordend op 5 oktober 1948, vervangen door de wet van 7 juni 1989;2° de wet van 9 maart 1953 houdende sommige aanpassingen inzake militaire pensioenen en verlening van kosteloze genees- en artsenijkundige verzorging voor de militaire invaliden van vredestijd, gewijzigd door de wetten van 29 maart 1956 en 20 mei 1994;3° artikel 6 van de wet van 11 februari 1970 waarbij sommige wijzigingen worden aangebracht aan het stelsel van de pensioencommissies voor de oorlog 1914-1918 en aan de samenstelling der pensioencommissies van vredestijd. Afdeling 4. - Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

Art. 49.Dit hoofdstuk treedt in werking de eerste dag van de maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van : a) het artikel 34 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1989;b) het artikel 31 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1989;c) de artikelen 20, 26 en 32 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1990;d) de artikelen 27, 28, 29 en 48, 2°, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1992;e) de artikelen 22 tot 25, 40 tot 45, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1998.

Art. 50.§ 1. De door de artikelen 18, 30, 36 tot 39 en 48, 1°, aangebrachte wijzigingen zijn enkel van toepassing op de wezenpensioenen die ingaan vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit hoofdstuk. § 2. De wijzigingen aangebracht door de artikelen 16, 17 en 19 zijn niet van toepassing wanneer het schadelijk feit voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk heeft plaatsgevonden. § 3. De wijzigingen aangebracht door de artikelen 24, 25 en 44 zijn slechts van toepassing als het overlijden van de persoon die recht geeft op de weduwenrente, plaatsgreep na 31 december 1997. § 4. De termijn van tien jaar bedoeld in het artikel 5bis van de wet van 21 november 1974, ingevoegd door artikel 5 van de wet van 16 juni 1998 houdende wijziging van de procedure betreffende de oorlogspensioenen, begint te lopen vanaf de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt wat de op diezelfde datum reeds uitvoerbare beslissingen betreft. § 5. Het genot van de rente voortvloeiend uit de wijzigingen voorzien bij artikel 22 is afhankelijk van een aanvraag die dient te worden gericht aan de Minister die de vergoedingspensioenen onder zijn bevoegdheid heeft.

Deze rente gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de aanvraag werd ingediend. Evenwel, als de aanvraag ingediend is voor het einde van de derde maand volgend op die gedurende dewelke deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekend gemaakt, gaat de rente in op 1 januari 1998.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 18 mei 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA Met 's Lands zegel gezegeld, De Minister van Justitie, T. VAN PARIJS _______ Nota (1) Zitting 1996-1997 : Kamer van volksvertegenwoordigers : Gedr.St. - Wetsontwerp : 1213, nr. 1. - Amendementen : 1213, nr. 2. - Verslag : 1213, nr. 3. - Tekst aangenomen door de commissie : 1213, nr. 4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat : 1213, nr. 6.

Handelingen. - 1 en 2 april 1998.

Zitting 1997-1998 : Senaat Gedr. St.. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers : 1-941, nr. 1.

^