gepubliceerd op 23 december 2015
Wet tot wijziging van artikelen 419, i), iii), 420 en 432, § 3, van de programmawet van 27 december 2004
14 DECEMBER 2015. - Wet tot wijziging van artikelen 419, i), iii), 420 en 432, § 3, van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten
MEMORIE VAN TOELICHTING Dames en Heren, Een verlaagd tarief inzake accijnzen voor aardgas gebruikt door bedrijven met een "energiebeleidsovereenkomst" afgeleverd door het Vlaams Gewest, een "accord de branche" afgeleverd door het Waals Gewest of een gelijkaardige overeenkomst afgeleverd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt ingesteld.
Dit verlaagd tarief wordt ingesteld naar aanleiding van het eindigen van de verlaagde tarieven op 31 december 2014 voor bedrijven die beschikten over een vergunning of overeenkomst milieudoelstelling in het kader van de bepalingen van artikel 17 van de Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit.
Het verlaagd tarief wordt ingesteld op 0,54 euro per MWh wat overeenstemt met het Europees minimumtarief voorzien in Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit.
De toepassing van dit bedrag wordt toegestaan door de bepalingen van artikel 44 van de Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard; in dit geval bepaalt artikel 44 dat steunregelingen in de vorm van kortingen op milieubelastingen die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2003/96/EG -van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit verenigbaar zijn met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag.
In haar advies nr. 57.948/1 van 19 augustus 2015 merkt de Raad van State op dat niet uit te sluiten valt dat de ontworpen regeling niet voldoet aan de voorwaarden vervat in artikel 107, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zijnde dat steunmaatregelen die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar zijn met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
De Raad van State adviseert dat indien er uitsluitsel gewenst is aangaande de verenigbaarheid van deze steunmaatregelen met het Unierecht, mede in het licht van de onzekerheid aangaande de toepassing ervan in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, de ontworpen regeling aangemeld wordt bij de Europese Commissie.
Wat betreft deze aanbeveling, wordt er van het advies van de Raad van State afgeweken. Er zal dus niet overgegaan worden tot een aanmelding van de regeling bij de Europese Commissie, en dit omwille van de volgende reden: met de beslissing N201/04 - België - Toepassing van de mogelijkheden tot accijnsvrijstelling of -verlaging uit hoofde van artikel 17 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad werd in 2005 de belastingverlaging en -vrijstelling als verenigbaar met interne markt aanzien door de Europese Commissie.
De toen aangemelde steunmaatregel was enkel van toepassing op de Vlaamse en Waalse convenantbedrijven. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad was geen regeling uitgewerkt.
Aangezien de Europese Commissie in 2005 heeft geoordeeld dat de aangemelde steunmaatregel verenigbaar was met de interne markt, kan aangenomen worden dat de nieuwe regeling, die een beperkter voordeel biedt voor de convenantbedrijven ten opzichte van de regeling die beëindigd werd op 31 december 2014 en die bovendien voorziet in de mogelijkheid voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om gebruik te maken van deze regeling, eveneens verenigbaar is met de interne markt.
Met de andere opmerkingen van de Raad van State werd rekening gehouden.
Dit is, Dames en Heren, de inhoud van het ontwerp van wet dat de regering de eer heeft aan uw beraadslagingen voor te leggen.
De Minister van Financiën, Johan VAN OVERTVELDT
RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving Advies 57.948/1/V van 19 augustus 2015 over een voorontwerp van wet `tot wijziging van artikelen 419, i), iii) en 420 van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten' Op 22 juli 2015 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen, van rechtswege verlengd tot 7 september 2015,(*) een advies te verstrekken over een voorontwerp van wet `tot wijziging van artikelen 419, i), iii) en 420 van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten'.
Het voorontwerp is door de eerste vakantiekamer onderzocht op 11 augustus 2015. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Jeroen VAN NIEUWENHOVE en Bert THYS, staatsraden, Michel TISON, assessor, en Greet VERBERCKMOES, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Tim CORTHAUT, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Koen MUYLLE, staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 19 augustus 2015. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond(1), alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET VOORONTWERP 2. Het voorontwerp strekt tot het toekennen van een verlaagd tarief voor de bijdrage op energie voor aardgas, aangewend als verwarmingsbrandstof voor zakelijk gebruik, ten gunste van bedrijven met een "energiebeleidsovereenkomst", afgeleverd door het Vlaamse Gewest of met een "accord de branche", afgeleverd door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Dat verlaagde tarief van 0,54 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde) wordt opgenomen in artikel 419, i), iii), van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten (artikel 2 van het ontwerp). De Koning wordt gemachtigd om de "toepassingsmodaliteiten" (lees: nadere regels) met betrekking tot het verlaagde tarief te bepalen (artikel 3 van het ontwerp - ontworpen artikel 420, § 7). Een bepaling met betrekking tot de verplichte registratie voor personen die een economische activiteit uitoefenen, wordt aangepast zodat die voortaan ook geldt voor personen die in aanmerking willen komen voor het verlaagd tarief (artikel 4 van het ontwerp - ontworpen artikel 432, § 3, zesde streepje).
VORMVEREISTEN 3.1. De stellers van het ontwerp gaan ervan uit dat de ontworpen regeling voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 44 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 `waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard' (hierna: algemene groepsvrijstellingsverordening), zodat ze is vrijgesteld van de verplichting tot aanmelding bij de Europese Commissie, vervat in artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). In het formulier met de voorafgaande regelgevingsimpactanalyse (RIA) wordt dienaangaande het volgende uiteengezet: "Het verlaagd tarief wordt ingesteld op 0,54 euro per MWh wat overeenstemt met het Europees minimumtarief voorzien in Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit.
De toepassing van dit bedrag wordt toegestaan door de bepalingen van artikel 44 van de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard; in dit geval bepaalt artikel 44 dat de steunregeling in de vorm van kortingen op milieubelastingen die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2003/96/EG - van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit verenigbaar zijn met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag." In zoverre effectief is voldaan aan de voorwaarden in Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 `tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit', inzonderheid wat betreft de erin vervatte minimumbelastingniveaus voor energieproducten, evenals aan de voorwaarden van hoofdstuk I van Verordening (EU) nr. 651/2014, moet de ontworpen regeling niet worden aangemeld bij de Europese Commissie. 3.2. Dit alles neemt evenwel niet weg dat de ontworpen regeling moet voldoen aan de voorwaarden vervat in artikel 107, lid 1, van het VWEU en de interpretatie die eraan is gegeven in de rechtspraak van het Hof van Justitie. In dat verband valt niet uit te sluiten dat, achteraf beschouwd, bepaalde ondernemingen of bepaalde producties worden begunstigd, namelijk wanneer de steunregeling niet werkzaam kan zijn voor bedrijven die zijn gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, indien er door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest geen regelgevend kader zou worden gecreëerd inzake de overeenkomsten die met de betrokken bedrijven kunnen worden gesloten.
Ook indien de thans ontworpen federale regeling volledig "opengesteld" wordt voor een dergelijk toekomstig regelgevend kader (zie daarover de opmerkingen 4.1 en 4.2), moet die regeling worden gecombineerd met de relevante regelgeving van de gewesten om een volledig beeld te hebben op de verenigbaarheid van de ermee beoogde steunmaatregelen met artikel 107, lid 1, van het VWEU. Indien achteraf zou blijken dat ondernemingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad door de ontstentenis van een regelgevend kader van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet in aanmerking komen voor deze steunmaatregelen, kan de verenigbaarheid ervan met de zo-even aangehaalde verdragsbepaling problematisch zijn.(2) De Raad van State moet op dit punt dan ook een voorbehoud maken. 3.3. Indien de stellers van het ontwerp uitsluitsel wensen aangaande de verenigbaarheid van deze steunmaatregelen met het Unierecht, mede in het licht van de onzekerheid aangaande de toepassing ervan in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, kunnen zij de ontworpen regeling alsnog aanmelden bij de Europese Commissie. 3.4. Er zal bovendien op moeten worden toegezien dat de publicatie- en monitoringverplichtingen bepaald in de artikelen 9 tot 12 van Verordening (EU) nr. 651/2014 worden nageleefd. 3.5. Ten slotte moet ook de aanmeldingsverplichting bepaald in artikel 25, lid 1, en zo nodig ook deze bepaald in artikel 28, lid 4, van Richtlijn 2003/96/EG in acht worden genomen.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Artikelen 2 en 3 4.1. Met betrekking tot de "energiebeleidsovereenkomsten" die vereist zijn voor bedrijven gevestigd in het Vlaamse Gewest, verklaarde de gemachtigde dat het gaat om een regeling "voor de verankering van en voor blijvende energie-efficiëntie in de Vlaamse energie-intensieve industrie (niet VER-bedrijven & VER-bedrijven), definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 4 april 2014. De rechtsbasis voor deze energiebeleidsovereenkomsten is terug te vinden in artikel 7.7.1 van het Energiedecreet = Decreet houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid van 8 mei 2009".
Wat betreft de "accords de branche" die vereist zijn voor bedrijven gevestigd in het Waalse Gewest verduidelijkte de gemachtigde het volgende: "Les accords de branche sont des conventions environnementales au sens du code de l'environnement (en particulier, les articles D82 à D92, partie 6, du livre 1er du code de l'environnement)." In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zou nog geen regeling voorhanden zijn inzake overeenkomsten die met bedrijven worden gesloten die tot de toepasselijkheid van de ontworpen regeling inzake het verlaagde tarief kan leiden. De gemachtigde verklaarde in dat verband het volgende: "Het invoeren van dergelijke regelingen behoort tot de bevoegdheden van de Gewesten. Het Vlaams Gewest heeft dergelijke regeling ingevoerd aan de hand van de `energiebeleidsovereenkomsten' en het Waals Gewest aan de hand van de `accords de branche'. Het al dan niet invoeren van dergelijke regeling door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is geen federale bevoegdheid.
Het [ontwerp] voorziet [in] de mogelijkheid dat - indien het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een dergelijke regeling invoert - ook de bedrijven gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van eenzelfde verlaagd tarief kunnen genieten." 4.2. Het klopt dat in de ontworpen bepalingen gewag wordt gemaakt van een "`accord de branche' afgeleverd door (...) het Brussels Hoofdstedelijk Gewest", maar daarmee wordt niet op een voldoende rechtszekere wijze geanticipeerd op de mogelijke invoering van een overeenkomst door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest die vergelijkbaar is met hetgeen reeds bestaat in de twee andere gewesten.
Zo kan er niet bij voorbaat van worden uitgegaan dat die overeenkomst "accord de branche" zal heten, nog afgezien van het gegeven dat er ook een Nederlandstalige benaming zal bestaan.
Om die reden, en mede gelet op hetgeen in opmerking 3.2 is uiteengezet, is het raadzaam om in de ontworpen bepalingen de woorden "of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest" te vervangen door de woorden "of een gelijkaardige overeenkomst afgeleverd door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest". 4.3. In de ontworpen bepalingen wordt ervan uitgegaan dat het volstaat dat de betrokken overeenkomst door het bevoegde gewest is "afgeleverd". Op de vraag wat gebeurt indien de overeenkomst niet wordt ondertekend door het bedrijf of door het bedrijf niet wordt nageleefd, antwoordde de gemachtigde het volgende: "Indien de overeenkomst niet ondertekend werd door het bedrijf wordt deze ook niet aanzien als zijnde `afgeleverd' door het betrokken Gewest. Bij de niet-naleving van deze regelingen worden de bepalingen van de betrokken Gewesten gevolgd. Indien zij overgaan tot intrekking van de regeling, zal het verlaagde tarief inzake accijnzen ook niet meer van toepassing zijn." Er kan dan ook het best worden bepaald dat de betrokken overeenkomst niet alleen moet zijn afgeleverd door het bevoegde gewest, maar ook dat ze moet worden toegepast overeenkomstig de regelgeving van het bevoegde gewest.
Artikel 4 5. Op de vraag of met de omschrijving "iedere persoon die een economische activiteit uitoefent" in het ontworpen artikel 432, § 3, zesde streepje, wordt verwezen naar de term "zakelijk gebruik" in het ontworpen artikel 419, i), iii), eerste asterisk, die nader wordt omschreven in artikel 420, § 5, antwoordde de gemachtigde het volgende: "De term `economische activiteit' stemt inderdaad overeen met de term `zakelijk gebruik' zoals voorzien in artikel 420, § 5) van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten." Het is ter wille van de rechtszekerheid aangewezen om in het ontworpen artikel 432, § 3, zesde streepje, ook de term "zakelijk gebruik" te hanteren.
De griffier, Greet VERBERCKMOES De voorzitter, Marnix VAN DAMME _______ Nota's (*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege wordt verlengd met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus. (1) Aangezien het om een voorontwerp van wet gaat, wordt onder "rechtsgrond" de overeenstemming met de hogere rechtsnormen verstaan.(2) HvJ 6 september 2006, C-88/03, Portugal t.Commissie. Het gegeven dat het Hof van Justitie in zijn beoordeling rekening kan houden met de bijzondere situatie van regio's met constitutionele autonomie (zie K. LENAERTS en N. CAMBIEN, "Regions and the European Courts: Giving Shape to the Regional Dimension of Member States", European Law Review 2010, 609-635), betekent nog niet dat zonder meer voorbij kan worden gegaan aan de zo-even geschetste mogelijke selectiviteit van de ontworpen steunmaatregel, aangezien vooral de feitelijke effecten van de maatregel bij die beoordeling doorwegen.
14 DECEMBER 2015. - Wet tot wijziging van artikelen 419, i), iii), 420 en 432, § 3, van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art. 2.Artikel 419, i), iii), van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, wordt vervangen als volgt : "iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof : *zakelijk gebruik : - bedrijven met een "energiebeleidsovereenkomst" afgeleverd door en toegepast overeenkomstig de regelgeving van het Vlaams Gewest, een "accord de branche" afgeleverd door en toegepast overeenkomstig de regelgeving van het Waals Gewest of een gelijkaardige overeenkomst afgeleverd door en toegepast overeenkomstig de regelgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie : 0,54 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - andere bedrijven accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie : 0,9916 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde) ; * niet-zakelijk gebruik accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie : 0,9916 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde);"
Art. 3.In artikel 420 van dezelfde programmawet wordt een paragraaf 7 ingevoegd, luidende als volgt : " § 7. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten met betrekking tot het tarief bedoeld in artikel 419, i), iii) voor de bedrijven die beschikken over een "energiebeleidsovereenkomst" afgeleverd door en toegepast overeenkomstig de regelgeving van het Vlaams Gewest, een "accord de branche" afgeleverd door en toegepast overeenkomstig de regelgeving van het Waals Gewest of een gelijkaardige overeenkomst afgeleverd door en toegepast overeenkomstig de regelgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest."
Art. 4.Artikel 432, § 3, 6de streepje, van dezelfde programmawet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013003445 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen sluiten, houdende diverse fiscale en financiële bepalingen (1), wordt vervangen als volgt : "- iedere rechtspersoon die voor zijn zakelijk gebruik van een vrijstelling of een verlaagd tarief inzake accijnzen wenst te genieten."
Art. 5.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2016.
Gegeven te Brussel, 14 december 2015.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT