Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 augustus 1998
gepubliceerd op 18 december 1998

Wet houdende instemming met het Verdrag inzake het verbod op het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging ervan, gedaan te Oslo op 18 september 1997

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
1998015158
pub.
18/12/1998
prom.
10/08/1998
ELI
eli/wet/1998/08/10/1998015158/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 AUGUSTUS 1998. - Wet houdende instemming met het Verdrag inzake het verbod op het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging ervan, gedaan te Oslo op 18 september 1997 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag inzake het verbod op het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging ervan, gedaan te Oslo op 18 september 1997, zal volkomen gevolg hebben.

Art. 3.In geval van een internationaal feitenonderzoek in België, hebben de internationale experts dezelfde bevoegdheden als die vermeld in artikel 24, tweede lid, van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in, en het dragen van wapens en op de handel in munitie, en zij genieten de voorrechten en immuniteiten onder artikel VI van het Verdrag der Verenigde Naties inzake voorrechten en immuniteiten, aangenomen op 13 februari 1946.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 10 augustus 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERCYKE De Minister van Landsverdediging, J.-P. PONCELET De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Scellé du sceau de l'Etat : Le Ministre de la Justice, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Parlementaire verwijzingen : Zitting 1997-1998. Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 6 juli 1998, nr. 1-1053/1.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 9 juli 1998. - Stemming. Vergadering van 9 juli 1998.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 1663/1. - Verslag, nr. 1633/2. - Amendement, nr. 1663/3.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 16 juli 1998. - Stemming. Vergadering van 16 juli 1998.

VERDRAG INZAKE HET VERBOD OP HET GEBRUIK, DE OPSLAG, DE PRODUCTIE EN DE OVERDRACHT VAN ANTIPERSOONSMIJNEN EN INZAKE DE VERNIETIGING ERVAN Preambule De Staten die Partij zijn, Vastbesloten een einde te maken aan het lijden en het verlies aan mensenlevens dat veroorzaakt wordt door antipersoonsmijnen die elke week honderden personen, waaronder een groot aantal onschuldige en weerloze burgers, in het bijzonder kinderen, doden en verminken; de economische ontwikkeling en wederopbouw belemmeren; de repatriëring van vluchtelingen en ontheemden op het grondgebied verhinderen; en die jaren nadat ze werden geplaatst nog andere ernstige gevolgen hebben.

In de overtuiging dat het verwijderen van de antipersoonsmijnen die over de hele wereld verspreid zijn, een uitdaging is die een efficiënte en gecoördineerde inzet van al hun krachten vereist en dat het noodzakelijk is toe te zien op de vernietiging ervan, Geleid door de wens al het mogelijke te doen om bijstand te verlenen aan de slachtoffers van de mijnen in de vorm van geneeskundige verzorging en rehabilitatie en te ijveren voor hun sociale en economische reïntegratie, In het besef dat een volledig verbod op de antipersoonsmijnen eveneens een belangrijke vertrouwenwekkende maatregel zou zijn, Verheugd over de aanpassing van het Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen, zoals gewijzigd op 3 mei 1996, gehecht aan het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben, en daarbij alle Staten oproepend het Protocol zo snel mogelijk te bekrachtigen voor zover zulks nog niet is gebeurd.

Evenzeer verheugd over de aanneming op 10 december 1996 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, van resolutie 51/45S die alle Staten ertoe aanspoort ervoor te ijveren dat de onderhandelingen over een efficiënte en juridisch bindende internationale overeenkomst inzake het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen zo spoedig mogelijk tot een goed einde worden gebracht, Verheugd ook over de besluiten inzake de verbodsmaatregelen, de beperkende en de moratoire maatregelen die in de loop van de laatste jaren unilateraal dan wel multilateraal genomen werden met betrekking tot het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen, De nadruk leggend op de rol van het publieke bewustzijn dat meer reliëf heeft gegeven aan de humanitaire beginselen zoals de oproep tot een algeheel verbod van antipersoonsmijnen heeft aangetoond en uiting gevend aan hun waardering voor de inzet ter zake van het Internationaal Comité van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan, de Internationale Campagne tegen Landmijnen en tal van andere niet-gouvernementele organisaties overal ter wereld, In herinnering brengend de Verklaring van Ottawa van 5 oktober 1996 en de Verklaring van Brussel van 27 juni 1997 waarin de internationale gemeenschap wordt opgeroepen te onderhandelen over een juridisch bindende internationale overeenkomst inzake het verbod op het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen, De nadruk leggend op de wenselijkheid alle Staten op te roepen zich bij dit Verdrag aan te sluiten en vastbesloten in alle geëigende organisaties zoals met name de Verenigde Naties, de Ontwapeningsconferentie, de regionale organisaties en de groeperingen alsmede op de toetsingconferenties van het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben, krachtdadig te ijveren voor de universele toepassing van het Verdrag, Uitgaand van het beginsel van het internationale humanitaire recht volgens welk het recht van de partijen bij een gewapend conflict inzake de keuze van oorlogsmethoden of -middelen niet onbeperkt is, het beginsel volgens welk het bij een gewapend conflict verboden is wapens, projectielen, materialen te gebruiken dan wel oorlogsmethoden te hanteren die onnodig leed kunnen veroorzaken, en het beginsel volgens welk een onderscheid wordt gemaakt tussen burgerbevolking en strijdkrachten, Zijn het volgende overeengekomen : Artikel 1 Algemene verplichtingen 1. Elke Staat die Partij is verbindt zich onder geen omstandigheden : a) antipersoonsmijnen te gebruiken;b) antipersoonsmijnen te ontwerpen, te produceren, op eender welke manier te verwerven, op te slaan, te bewaren of aan eender wie rechtstreeks dan wel onrechtstreeks over te dragen;c) eender wie op gelijk welke manier bij te staan, aan te moedigen of aan te sporen tot activiteiten die een Staat die Partij is, op grond van dit Verdrag verboden zijn.2. Elke Staat die Partij is verbindt zich ertoe alle antipersoonsmijnen te vernietigen of op de vernietiging ervan toe te zien, overeenkomstig het bepaalde in dit Verdrag. Artikel 2 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit Verdrag, dient te worden verstaan onder : 1. « antipersoonsmijn », een mijn die is ontworpen om te exploderen door de aanwezigheid, de nabijheid van ofwel het contact met een persoon en die ertoe is bestemd een of meer personen buiten gevecht te stellen, letsel toe te brengen of te doden.Mijnen die zijn ontworpen om te exploderen door de aanwezigheid, de nabijheid van ofwel het contact met een voertuig en niet een persoon en die zijn uitgerust met anti-hanteermechanismen worden omwille van de aanwezigheid van een soortgelijk mechanisme niet als antipersoonsmijnen beschouwd. 2. « mijn », een stuk munitie geplaatst onder, op of vlak boven de grond of een ander oppervlak en ontworpen om te exploderen door de aanwezigheid of nabijheid van of het contact met een persoon of voertuig.3. « anti-hanteermechanisme », een mechanisme bestemd voor het beschermen van een mijn, dat onderdeel is van, verbonden met, bevestigd aan of geplaatst onder de mijn en dat in werking wordt gesteld wanneer een poging wordt gedaan de mijn te manipuleren of opzettelijk te ontregelen.4. « overdracht », naast de fysieke verplaatsing van de antipersoonsmijnen van het grondgebied van een Staat, de overdracht van het eigendomsrecht en van de zeggenschap over deze mijnen, maar niet de overdracht van een grondgebied waarop antipersoonsmijnen zijn geplaatst.5. « bemijnd gebied », een gebied dat gevaarlijk is ten gevolge van de daadwerkelijke of vermoedelijke aanwezigheid van mijnen. Artikel 3 Uitzonderingen 1. Niettegenstaande de uit artikel 1 voortvloeiende algemene verplichtingen is het toegestaan een bepaald aantal antipersoonsmijnen te bewaren of over te dragen met het oog op het bijsturen van technieken op het gebied van mijnopsporing, mijnruiming en het vernietigen van de mijnen dan wel om een opleiding in deze technieken te verstrekken.In dat geval mag het aantal mijnen niet meer bedragen dan de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om deze doelstellingen te verwezenlijken. 2. De overdracht van antipersoonsmijnen voor vernietigingsdoeleinden is toegestaan. Artikel 4 Vernietiging van de voorraden antipersoonsmijnen Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 3, verbindt elke Staat die Partij is zich ertoe alle voorraden antipersoonsmijnen die hij in eigendom of in zijn bezit heeft dan wel die welke onder zijn rechtsmacht vallen of waarover hij toezicht uitoefent, zo snel mogelijk te vernietigen of erop toe te zien dat ze vernietigd worden.

Dit dient uiterlijk vier jaar na het tijdstip waarop dit Verdrag in de betreffende Staat die Partij is in werking treedt, te gebeuren.

Artikel 5 Vernietiging van de antipersoonsmijnen in de bemijnde gebieden 1. Elke Staat die Partij is verbindt zich ertoe alle antipersoonsmijnen in de bemijnde gebieden die onder zijn rechtsmacht vallen of waarover hij toezicht uitoefent, zo snel mogelijk te vernietigen of erop toe te zien dat ze vernietigd worden.Dit dient uiterlijk tien jaar na het tijdstip waarop dit Verdrag in de betreffende Staat die Partij is in werking treedt, te gebeuren. 2. Elke Staat die Partij is, streeft ernaar de locatie van alle onder zijn rechtsmacht of onder zijn toezicht vallende gebieden waar antipersoonsmijnen daadwerkelijk of vermoedelijk aanwezig zijn, te bepalen en zorgt er zo snel mogelijk voor dat alle bemijnde gebieden onder zijn rechtsmacht of onder zijn toezicht waarin zich antipersoonsmijnen bevinden, over de hele omtrek gemarkeerd worden, dat er afzettingen worden aangebracht of andere maatregelen worden genomen om burgers doeltreffend te verhinderen het gebied te betreden zolang alle antipersoonsmijnen die zich in deze bemijnde gebieden bevinden, niet zijn vernietigd.Bedoelde markering dient ten minste in overeenstemming te zijn met de voorschriften als vastgelegd in het Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen, zoals gewijzigd op 3 mei 1996, gehecht aan het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben. 3. Wanneer een Staat die Partij is zich niet in staat acht alle in lid 1 bedoelde antipersoonsmijnen binnen de vooropgestelde termijn te vernietigen of op de vernietiging ervan toe te zien, kan hij bij de Vergadering van de Staten die Partij zijn of op een Toetsingsconferentie een verzoek indienen om de termijn die voor de volledige vernietiging van de antipersoonsmijnen werd vooropgesteld, met maximum tien jaar te verlengen.4. Het verzoek dient volgende gegevens te bevatten : a) de duur van de voorgestelde verlenging;b) nadere toelichtingen ter rechtvaardiging van de voorgestelde verlenging, met inbegrip van : i) de voorbereiding en de stand van zaken van de in het kader van de nationale mijnruimingsprogramma's uitgevoerde werkzaamheden; ii) de financiële en technische middelen waarover de Staat die Partij is beschikt om tot de vernietiging van alle antipersoonsmijnen over te gaan; en iii) de omstandigheden die de Staat die Partij is verhinderen, alle antipersoonsmijnen in de bemijnde gebieden te vernietigen. c) de humanitaire, sociale, economische gevolgen en het milieu-effect van de verlenging, en d) elke relevante informatie met betrekking tot de voorgestelde verlenging.5. De Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel de Toetsingsconferentie beoordeelt het verzoek aan de hand van de in lid 4 vermelde gegevens en besluit met een meerderheid van stemmen van de aanwezige Staten die Partij zijn en hun stem uitbrengen, de verlengingstermijn al dan niet toe te staan.6. Overeenkomstig de leden 3, 4 en 5 van dit artikel kan een zodanige verlenging, wanneer daarom wordt verzocht, andermaal worden toegestaan.De Staat die Partij is, dient bij zijn verzoek tot bijkomende verlenging relevante gegevens te voegen over de inspanningen die op grond van dit artikel tijdens de vorige verlengingstermijn werden gedaan.

Artikel 6 Internationale samenwerking en bijstand 1. Met het oog op de naleving van de uit dit Verdrag voortvloeiende verplichtingen heeft elke Staat die Partij is het recht, voor zover noodzakelijk en mogelijk, andere Staten die Partij zijn om bijstand te verzoeken en die te ontvangen.2. Elke Staat die Partij is verbindt zich ertoe een zo ruim mogelijke uitwisseling van uitrustingen, materieel en wetenschappelijke en technische informatie inzake de toepassing van dit Verdrag te bevorderen en heeft het recht te participeren in een dergelijke uitwisseling.De Staten die Partij zijn leggen geen onnodige beperkingen op inzake het leveren van uitrustingen voor het ruimen van mijnen en daarmee verband houdende technologische informatie voor humanitaire doeleinden. 3. Elke Staat die Partij is die daartoe in staat is, verleent bijstand ten behoeve van de geneeskundige verzorging van de slachtoffers van de mijnen, hun rehabilitatie, hun sociale en economische reïntegratie en werkt mee aan sensibiliseringscampagnes die ten doel hebben de bevolking te waarschuwen voor het gevaar van de mijnen.Deze bijstand kan onder meer worden verleend via de organen van de Verenigde Naties, internationale, regionale of nationale organisaties of instellingen, het Internationaal Comité van het Rode Kruis, de nationale afdelingen van het Rode Kruis en van de Rode Halve Maan of de internationale federatie van deze organisaties, niet-gouvernementele organisaties dan wel op bilaterale basis. 4. Elke Staat die Partij is die daartoe in staat is, verleent bijstand ten behoeve van mijnruiming of aanverwante activiteiten.Deze bijstand kan onder meer worden verleend via de organen van de Verenigde Naties, internationale of regionale organisaties of instellingen, niet-gouvernementele organisaties of instellingen dan wel op een bilaterale basis, of door een financiële bijdrage te storten in het Vrijwillig Mijnruimingsfonds van de Verenigde Naties of in andere regionale mijnruimingsfondsen. 5. Elke Staat die Partij is die daartoe in staat is, verleent bijstand voor de vernietiging van de voorraden antipersoonsmijnen.6. Elke Staat die Partij is verbindt zich ertoe informatie te verstrekken ten behoeve van de databank inzake mijnruiming die in het kader van de Verenigde Naties is ingesteld, in het bijzonder informatie betreffende diverse mijnruimmiddelen en -technieken, alsmede lijsten van deskundigen, gespecialiseerde organisaties of nationale contactpunten inzake mijnruiming.7. De Staten die Partij zijn kunnen tot de Verenigde Naties, de regionale organisaties, de andere Staten die Partij zijn dan wel andere bevoegde intergouvernementele of niet-gouvernementele organisaties een verzoek richten om hen behulpzaam te zijn bij het uitwerken van een nationaal mijnruimingsprogramma ten einde volgende punten na te gaan : a) de omvang en de reikwijdte van het vraagstuk van de antipersoonsmijnen;b) de financiële, technologische en menselijke middelen die voor de uitvoering van het programma vereist zijn;c) het aantal jaren dat naar schatting nodig is om alle antipersoonsmijnen in de bemijnde gebieden onder de rechtsmacht of het toezicht van de betreffende Staat die Partij is, te vernietigen;d) de sensibiliseringsactiviteiten via welke het gevaar van de mijnen onder de aandacht wordt gebracht en waardoor de gevolgen van het gevaar voor letsel en het verlies van mensenlevens dat aan de mijnen verbonden is, worden ingeperkt;e) de bijstandsverlening aan de slachtoffers van mijnen;f) de verhouding tussen de regering van de betreffende Staat die Partij is en de relevante gouvernementele, intergouvernementele en niet-gouvernementele lichamen die aan de uitvoering van het programma zullen deelnemen.8. De Staten die Partij zijn die overeenkomstig de bewoordingen van dit artikel bijstand verlenen of ontvangen, zullen samenwerken met het oog op de snelle en volledige uitvoering van de erkende bijstandsprogramma's. Artikel 7 Doorzichtigheidsmaatregelen 1. Elke Staat die Partij is legt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties zo spoedig mogelijk en in elk geval uiterlijk 180 dagen na de inwerkingtreding van dit Verdrag in de betreffende Staat, een rapport voor over : a) de in artikel 9 bedoelde nationale toepassingsmaatregelen;b) het totaal aantal voorraden antipersoonsmijnen die hij in eigendom of in zijn bezit heeft dan wel die onder zijn rechtsmacht vallen of waarover hij toezicht uitoefent, met inbegrip van een opsplitsing naar type, aantal, en voor zover mogelijk, partijnummer voor elk type voorraden antipersoonsmijnen;c) voor zover mogelijk, de locatie van alle bemijnde gebieden die onder zijn rechtsmacht vallen of waarover hij toezicht uitoefent en waar er daadwerkelijk of vermoedelijk antipersoonsmijnen aanwezig zijn, met inbegrip van zoveel mogelijk nauwkeurige gegevens met betrekking tot het type en het aantal van elk type antipersoonsmijnen in elk van de bemijnde gebieden en de datum waarop ze werden geplaatst;d) het type en aantal en, voor zover mogelijk, de partijnummers van alle antipersoonsmijnen die bewaard of overgedragen worden om de technieken op het stuk van de opsporing, de ruiming of de vernietiging van mijnen bij te sturen dan wel om een opleiding in deze technieken te verstrekken.Verder dient opgave te worden gedaan van de mijnen die voor vernietiging werden overgedragen alsmede van de instellingen die van een Staat die Partij is de toelating kregen om conform artikel 3 antipersoonsmijnen te bewaren of over te dragen; e) de stand van zaken van de omschakelingsprogramma's of met betrekking tot de buitenwerkingstelling van de installaties waar antipersoonsmijnen worden geproduceerd;f) de stand van zaken van de programma's betreffende de vernietiging van de in de artikelen 4 en 5 bedoelde antipersoonsmijnen, met inbegrip van nadere gegevens over de methodes die bij de vernietiging zullen worden gehanteerd, de opgave van alle plaatsen waar de vernietiging zal plaatsvinden en de in acht te nemen voorschriften inzake de veiligheid en de bescherming van het milieu;g) het type en het totaal aantal antipersoonsmijnen die na de inwerkingtreding van het Verdrag in de betreffende Staat die Partij is, werden vernietigd alsmede een uitsplitsing per type van het aantal antipersoonsmijnen dat, respectievelijk overeenkomstig de artikelen 4 en 5, werd vernietigd en, voor zover mogelijk, de partijnummers van elk type antipersoonsmijnen in geval van vernietiging overeenkomstig artikel 4;h) de technische eigenschappen van elk type antipersoonsmijnen dat werd geproduceerd, voor zover deze bekend zijn, alsmede van die welke de Staat die Partij is momenteel in eigendom of in zijn bezit heeft, met inbegrip van, in de mate van het mogelijke, het soort gegevens die de identificatie en de verwijdering van de antipersoonsmijnen kunnen vergemakkelijken;deze gegevens dienen ten minste te omvatten : de afmetingen, het type ontstekingsinrichting, het gehalte aan explosief materiaal en aan metaal, kleurenfoto's en alle andere gegevens die het ruimen van mijnen kunnen vergemakkelijken; en i) de maatregelen die werden genomen om de bevolking zo snel mogelijk en op doeltreffende wijze te waarschuwen in verband met de gebieden die overeenkomstig artikel 5, 2de lid werden aangeduid.2. De Staten die Partij zijn dienen jaarlijks de gegevens over het laatste kalenderjaar bij te werken die overeenkomstig dit artikel werden verstrekt en ze dienen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties er uiterlijk op 30 april van het betreffende jaar van in kennis te stellen.3. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties zal de rapporten die hij ontvangen heeft, doorzenden naar de Staten die Partij zijn. Artikel 8 Hulp en opheldering met betrekking tot de naleving van de bepalingen 1. De Staten die Partij zijn komen overeen met het oog op de toepassing van de verdragsbepalingen onderling overleg te plegen en samen te werken en de naleving door de Staten die Partij zijn van de uit dit Verdrag voortvloeiende verplichtingen zodoende te vergemakkelijken.2. Wanneer één Staat die Partij is of meerdere Staten die Partij zijn nadere opheldering wensen over vraagstukken in verband met de naleving van de bepalingen van dit Verdrag door een andere Staat die Partij is, kunnen ze de betreffende Staat bij monde van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties om bijkomende inlichtingen hieromtrent verzoeken.Dit verzoek gaat vergezeld van alle relevante gegevens. De Staten die Partij zijn onthouden zich ervan een soortgelijk verzoek in te dienen wanneer ze hiervoor geen gegronde redenen hebben en hoeden zich voor misbruik. De Staat die Partij is die een soortgelijk verzoek om bijkomende inlichtingen ontvangt, verstrekt de Staat die Partij is die het verzoek bij monde van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties heeft ingediend, binnen 28 dagen alle gegevens die het desbetreffende punt nader kunnen toelichten. 3. Wanneer de verzoekende Staat die Partij is bij monde van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties binnen de vooropgestelde termijn geen antwoord heeft ontvangen of geen genoegen neemt met het verstrekte antwoord, kan hij de vraag bij monde van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de volgende Vergadering van de Staten die Partij zijn voorleggen.4. In afwachting dat de Vergadering van de Staten die Partij zijn wordt bijeengeroepen, kan elke betreffende Staat die Partij is de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties vragen bemiddelend op te treden ten einde het verstrekken van de gevraagde inlichtingen te vergemakkelijken.5. De verzoekende Staat die Partij is kan bij monde van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voorstellen dat een Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn wordt bijeengeroepen om zich over het vraagstuk te buigen.Het voorstel alsmede alle door de betreffende Staten die Partij zijn verstrekte gegevens zullen door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de Staten die Partij zijn worden medegedeeld, te samen met de vraag of ze instemmen met een Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn die de kwestie nader zal onderzoeken. Wanneer ten minste één derde van de Staten die Partij zijn binnen 14 dagen na deze mededeling zijn instemming betuigt, roept de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn binnen een nieuwe termijn van 14 dagen bijeen. Wanneer de meerderheid van de Staten die Partij zijn deze Vergadering bijwoont, is het quorum bereikt. 6. De Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel de Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn, naar gelang van het geval, zal eerst nagaan of de kwestie nader dient te worden onderzocht, daarbij rekening houdend met alle gegevens die door de betreffende Staten die Partij zijn werden verstrekt.De Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel de Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn, zal alles in het werk stellen om tot een consensus te komen. Mocht er desondanks toch geen overeenstemming worden bereikt, dan wordt de kwestie in stemming gebracht en wordt de beslissing genomen met een meerderheid van stemmen van de Staten die Partij zijn die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen. 7. Alle Staten die Partij zijn zeggen de Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel de Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn hun volledige medewerking toe met betrekking tot het onderzoek alsmede met betrekking tot de werkzaamheden van elke onderzoeksmissie waarvoor overeenkomstig lid 8 toestemming werd gegeven.8. Mochten er bijkomende toelichtingen vereist zijn, dan geeft de Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel de Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn toestemming voor het zenden van een onderzoeksmissie waarvan het mandaat wordt vastgelegd met een meerderheid van stemmen van de Staten die Partij zijn die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen.De Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht, kan op gelijk welk tijdstip een onderzoeksmissie op zijn grondgebied uitnodigen, zonder dat de Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel een Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn een besluit dient te nemen om bedoelde missie toe te staan. Deze is samengesteld uit maximum negen deskundigen die overeenkomstig lid 9 en lid 10 zijn aangesteld en erkend. Ze kan niet alleen ter plaatse inlichtingen inwinnen maar ook op andere plaatsen die rechtstreeks verband houden met de vermoedelijke niet-naleving van de verdragsbepalingen en die onder de rechtsmacht of het toezicht vallen van de Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht. 9. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties legt een lijst aan waarop de bijgewerkte gegevens die door de Staten die Partij zijn werden verstrekt met betrekking tot de naam en de nationaliteit van de bevoegde deskundigen alsmede alle passende gegevens omtrent hun persoon, vermeld staan.Hij zendt deze lijst door naar alle Staten die Partij zijn. Er wordt van uitgegaan dat de aanstelling van de deskundige die op de lijst voorkomt voor alle onderzoeksmissies geldt, tenzij een Staat die Partij is schriftelijk bezwaar maakt tegen de aanstelling. De deskundige wiens aanstelling door een Staat die Partij is werd geweigerd, zal dan niet deelnemen aan onderzoeksmissies die plaatsvinden op het grondgebied van de Staat die Partij is die tegen zijn aanstelling bezwaar heeft aangetekend en ook niet op een andere plaats die onder diens rechtsmacht of toezicht valt, op voorwaarde dat de afwijzing werd betekend vooraleer de deskundige voor een zodanige missie werd aangesteld. 10. Zodra de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van de Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel van een Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn een verzoek ontvangt, dient hij in overleg met de Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht, de leden alsmede het hoofd van de missie aan te stellen.De onderdanen van de Staten die Partij zijn van wie het verzoek betreffende een onderzoeksmissie uitgaat en de onderdanen van de Staten wie dit verzoek rechtstreeks aanbelangt, kunnen geen deel uitmaken van de missie. De leden van de onderzoeksmissie genieten de voorrechten en immuniteiten als vastgelegd in artikel VI van het op 13 februari 1946 aangenomen Verdrag inzake de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties. 11. Nadat ze ten minste 72 uur vooraf in kennis werden gesteld van een opdracht, dienen de leden van de onderzoeksmissie zich zo snel mogelijk naar het grondgebied te begeven van de Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht.Deze zal alle vereiste administratieve maatregelen nemen met het oog op het onthaal, het vervoer en de huisvesting van de missie. Hij zal ook, in de mate van het mogelijke, instaan voor de veiligheid van de leden van de missie zolang ze zich bevinden op een grondgebied dat onder zijn toezicht staat. 12. Onverminderd de soevereiniteit van de Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht, mag de onderzoeksmissie op het grondgebied van de betreffende Staat die Partij is alleen uitrusting aanbrengen die uitsluitend gebruikt zal worden voor het inwinnen van inlichtingen met betrekking tot de vermoedelijke niet-naleving van de verdragsbepalingen.De missie dient de betreffende Staat die Partij is voor haar aankomst mede te delen welke uitrusting tijdens de werkzaamheden zal worden gebruikt. 13. De Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht, stelt alles in het werk om de leden van de onderzoeksmissie in de gelegenheid te stellen een onderhoud te hebben met iedereen die geacht wordt inlichtingen omtrent het geval van vermoedelijke niet-naleving te kunnen verstrekken.14. De Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht, dient de onderzoeksmissie toegang te verlenen tot alle gebieden en installaties onder zijn toezicht, waar mogelijkerwijze relevante feiten kunnen worden verzameld met betrekking tot de niet-naleving van de verdragsbepalingen.Het verlenen van toegang is onderworpen aan de maatregelen die door de Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht, noodzakelijk worden geacht, met het oog op : a) de bescherming van uitrustingen, informatie en gevoelige gebieden;b) de bescherming van grondwettelijke verplichtingen die mogelijkerwijze op de Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht, rusten ter zake van eigendomsrechten, zoekingen en beslagleggingen, en andere grondwettelijke rechten;dan wel c) de fysieke bescherming en de veiligheid van de leden van de onderzoeksmissie. Ingeval de Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht soortgelijke maatregelen mocht aanwenden, dient hij alles te doen wat redelijk is om met andere middelen aan te tonen dat hij dit Verdrag naleeft. 15. Tenzij anderszins werd overeengekomen, is het de onderzoeksmissie niet toegestaan zich langer dan 14 dagen op het grondgebied van de betreffende Staat die Partij is op te houden, terwijl de toegestane verblijfsduur op een welbepaalde plaats niet langer dan zeven dagen bedraagt.16. Informatie die in vertrouwen werd verstrekt en die geen verband houdt met de opdracht van de onderzoeksmissie, zal vertrouwelijk worden behandeld.17. De onderzoeksmissie zal haar bevindingen via de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel aan de Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn, mededelen.18. De Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel de Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn, zal alle relevante gegevens en met name het rapport van de onderzoeksmissie, onderzoeken en kan de Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht vragen maatregelen te nemen om de niet-naleving van de verdragsbepalingen binnen een vooropgestelde termijn recht te zetten.19. De Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel de Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn kan de betreffende Staten die Partij zijn aanbevelingen doen omtrent de maatregelen die kunnen worden genomen en de middelen die kunnen worden aangewend om klaarheid te brengen in de zaak of een regeling te treffen in overeenstemming met het internationaal recht, met name door het op gang brengen van geëigende procedures.Mocht de niet-naleving te wijten zijn aan omstandigheden waarop de Staat die Partij is tot wie het verzoek is gericht geen vat heeft, kan de Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel de Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn aanbevelingen doen omtrent een aantal passende maatregelen, zoals met name de in artikel 6 bedoelde samenwerkingsmaatregelen. 20. De Vergadering van de Staten die Partij zijn dan wel de Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn dient ernaar te streven de in lid 18 en lid 19 bedoelde beslissingen bij consensus te nemen of, mocht zulks niet mogelijk blijken, met tweederde meerderheid van de stemmen van de Staten die Partij zijn die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen. Artikel 9 Nationale toepassingsmaatregelen Elke Staat die Partij is neemt alle passende wetgevende, bestuursrechtelijke en andere maatregelen, met inbegrip van het opleggen van strafrechtelijke sancties, ten einde elke activiteit die zou worden verricht door personen of op grondgebieden onder zijn rechtsmacht of toezicht en die krachtens dit Verdrag verboden is voor een Staat die Partij is, te voorkomen dan wel tegen te gaan.

Artikel 10 Beslechting van geschillen 1. De Staten die Partij zijn plegen onderling overleg en werken samen met het oog op de beslechting van enig geschil dat zich zou kunnen voordoen met betrekking tot de toepassing of uitlegging van dit Verdrag.Elke Staat die Partij is mag het geschil voorleggen aan de Vergadering van de Staten die Partij zijn. 2. De Vergadering van de Staten die Partij zijn kan bijdragen aan de beslechting van het geschil met elk middel dat zij geschikt acht, waaronder het aanbieden van bemiddeling, door alle Staten die Partij zijn bij het geschil te verzoeken de door hen gekozen beslechtingsprocedure in werking te stellen en door aanbevelingen te doen omtrent de maximum duur van de overeengekomen procedure.3. Dit artikel laat het bepaalde in dit Verdrag inzake bijstand en opheldering omtrent de naleving van de bepalingen, onverlet. Artikel 11 Vergadering van de Staten die Partij zijn 1. De Staten die Partij zijn komen regelmatig samen om alle kwesties met betrekking tot de toepassing of de tenuitvoerlegging van dit Verdrag te bestuderen.Dit houdt ook in : a) het functioneren en de status van dit Verdrag;b) de aangelegenheden die zijn vermeld in de rapporten die overeenkomstig de bepalingen in dit Verdrag zijn uitgebracht;c) de internationale samenwerking en bijstand als bedoeld in artikel 6;d) de ontwikkeling van mijnruimingstechnologie;e) de krachtens artikel 8 gedane verzoeken van de Staten die Partij zijn;en f) de besluiten die te maken hebben met de in artikel 5 bedoelde verzoeken.2. Een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag belegt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de eerste Vergadering van de Staten die Partij zijn.Tot op het tijdstip van de eerste Toetsingsconferentie roept de Secretaris-Generaal ook jaarlijks de latere Vergaderingen bijeen. 3. Uit hoofde van het bepaalde in artikel 8 kan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties een Buitengewone Vergadering van de Staten die Partij zijn, bijeenroepen.4. De Staten die geen Partij zijn bij dit Verdrag alsmede de Verenigde Naties en andere relevante internationale organisaties en instellingen, regionale organisaties, het Internationaal Comité van het Rode Kruis en de relevante niet-gouvernementele organisaties kunnen op deze vergaderingen worden uitgenodigd als waarnemer, overeenkomstig het aangenomen reglement van orde. Artikel 12 Toetsingsconferentie 1. Vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag belegt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties een Toetsingsconferentie. Latere Toetsingsconferenties worden op verzoek van één of meer Staten die Partij zijn, door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties belegd, op voorwaarde dat het tijdvak tussen twee Toetsingsconferenties in geen geval minder dan vijf jaar bedraagt.

Alle Staten die Partij zijn bij dit Verdrag worden op elke Toetsingsconferentie uitgenodigd. 2. De Toetsingsconferentie heeft ten doel : a) het functioneren en de status van dit Verdrag te herzien;b) na te gaan of de noodzaak bestaat Buitengewone Vergaderingen van de Staten die Partij zijn, als bedoeld in het tweede lid van artikel 11, te beleggen en het tijdvak tussen deze Vergaderingen bepalen;c) beslissingen te nemen omtrent de in artikel 5 bedoelde verzoeken van de Staten die Partij zijn;en d) indien nodig, in haar eindrapport besluiten met betrekking tot de toepassing van dit Verdrag aan te nemen.3. De Staten die geen Partij zijn bij dit Verdrag alsmede de Verenigde Naties en andere relevante internationale organisaties en instellingen, regionale organisaties, het Internationaal Comité van het Rode Kruis en de relevante niet-gouvernementele organisaties kunnen op elke Conferentie als waarnemer worden uitgenodigd, overeenkomstig het aangenomen reglement van orde. Artikel 13 Wijzigingen 1. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan een Staat die Partij is te allen tijde wijzigingen voorstellen.Elk wijzigingsvoorstel wordt toegezonden aan de Depositaris die alle Staten die Partij zijn ervan in kennis stelt en vraagt of er naar hun mening een Wijzigingsconferentie ter bestudering van het voorstel dient te worden bijeengeroepen. Indien een meerderheid van de Staten die Partij zijn uiterlijk 30 dagen na de kennisgeving van het voorstel de Depositaris mededeelt een verdere bestudering van het voorstel te steunen, roept hij een Wijzigingsconferentie bijeen waarop alle Staten die Partij zijn, worden uitgenodigd. 2. De Staten die geen Partij zijn bij dit Verdrag alsmede de Verenigde Naties en andere relevante internationale organisaties en instellingen, regionale organisaties, het Internationaal Comité van het Rode Kruis en de relevante niet-gouvernementele organisaties kunnen op deze Wijzigingsconferentie als waarnemer worden uitgenodigd, overeenkomstig het aangenomen reglement van orde.3. De Wijzigingsconferentie heeft plaats onmiddellijk na een Vergadering van de Staten die Partij zijn of na een Toetsingsconferentie, tenzij een meerderheid van de Staten die Partij zijn vraagt om eerder bijeen te komen.4. Elke wijziging van dit Verdrag wordt aangenomen met een meerderheid van twee derde van de stemmen van de op de Wijzigingsconferentie aanwezige Staten die hun stem uitbrengen.De Depositaris doet aan de Staten die Partij zijn mededeling van elke aangenomen wijziging. 5. Een wijziging van dit Verdrag treedt voor alle Staten die Partij zijn bij het Verdrag die de wijziging hebben aanvaard in werking, zodra bij de Depositaris de akten van aanvaarding van een meerderheid van de Staten die Partij zijn, zijn neergelegd.Daarna treedt ze voor elke andere Staat die Partij is in werking op de dag van de neerlegging van zijn akte van aanvaarding.

Artikel 14 Kosten 1. De kosten van de Vergaderingen van de Staten die Partij zijn, van de Buitengewone Vergaderingen van de Staten die Partij zijn, van de Toetsingsconferenties en van de Wijzigingsconferenties worden gedragen door de Staten die Partij zijn en de Staten die geen Partij zijn bij dit Verdrag en die deelnemen aan de vergaderingen of conferenties, volgens de aan de omstandigheden aangepaste verdeelsleutel van de Verenigde Naties.2. De kosten die door de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties worden gemaakt uit hoofde van de artikelen 7 en 8 en de kosten van onderzoeksmissies worden gedragen door de Staten die Partij zijn, volgens de aan de omstandigheden aangepaste verdeelsleutel van de Verenigde Naties. Artikel 15 Ondertekening Dit Verdrag dat gedaan werd te Oslo, Noorwegen, op 18 september 1997 wordt van 3 tot 4 december 1997 te Ottawa, Canada, en met ingang van 5 december 1997 en tot de inwerkingtreding op de Zetel van de Verenigde Naties te New York, opengesteld voor ondertekening door alle Staten.

Artikel 16 Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding 1. Dit Verdrag is onderworpen aan de bekrachtiging, de aanvaarding of de goedkeuring van de Ondertekenaars.2. Dit Verdrag staat open voor toetreding door elke Staat die geen ondertekenaar is.3. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden neergelegd bij de Depositaris. Artikel 17 Inwerkingtreding 1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de zesde maand volgend op de neerlegging van de 40ste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.2. Voor elke Staat die zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding neerlegt na de datum van neerlegging van de 40ste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt dit Verdrag in werking op de eerste dag van de zesde maand na de datum waarop die Staat zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding heeft neergelegd. Artikel 18 Voorlopige toepassing Een Staat kan, op het ogenblik van de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag dan wel op het ogenblik van de toetreding, verklaren dat hij in afwachting van de inwerkingtreding het eerste lid van artikel 1 voorlopig zal toepassen.

Artikel 19 Voorbehouden Er kunnen geen voorbehouden worden gemaakt ten aanzien van de artikelen van dit Verdrag.

Artikel 20 Duur en terugtrekking 1. Dit Verdrag geldt voor onbeperkte duur.2. Elke Staat die Partij is heeft, in de uitoefening van zijn nationale soevereiniteit, het recht zich uit dit Verdrag terug te trekken.De terugtrekking dient ter kennis te worden gebracht van de andere Staten die Partij zijn, van de Depositaris en van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. De akte van terugtrekking bevat een volledige toelichting van de redenen van de terugtrekking. 3. De terugtrekking gaat in zes maanden nadat bij de Depositaris de akte van terugtrekking is ingekomen.Indien evenwel na het verstrijken van deze zes maanden de zich terugtrekkende Staat die Partij is, in een gewapend conflict betrokken raakt, gaat de terugtrekking niet eerder dan na de beëindiging van het gewapend conflict in. 4. De terugtrekking van een Staat die Partij is bij dit Verdrag is op generlei wijze van invloed op de plicht van de Staten de ingevolge de desbetreffende regels van internationaal recht aangegane verplichtingen, te blijven nakomen. Artikel 21 Depositaris De Secretaris-generaal van de Verenigde Naties wordt door de onderhavige Partijen aangewezen als Depositaris van dit Verdrag.

Artikel 22 Authentieke teksten Het origineel van dit Verdrag waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

België heeft dit verdrag op 4 september 1998 bekrachtigd; het is nog niet in werking getreden. De datum van inwerkingtreding samen met de lijst van de geboden Staten, zullen in een later bericht gepubliceerd worden.

^