gepubliceerd op 08 september 2006
Wet tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten wat betreft de benoeming in de graad van aanstelling van bepaalde personeelsleden van de algemene directie van de gerechtelijke politie
2 JUNI 2006. - Wet tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten wat betreft de benoeming in de graad van aanstelling van bepaalde personeelsleden van de algemene directie van de gerechtelijke politie (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.In het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten wordt een artikel XII.VII.15quater ingevoegd, luidende : « Art. XII.VII.15quater. - § 1. De actuele personeelsleden van het basiskader die op 1 januari 2001 houder zijn van het brevet van de aanvullende gerechtelijke opleiding dat toegang verleende tot de bewakings- en opsporingsbrigades van de rijkswacht, die vanaf die datum ononderbroken zijn aangewezen voor een betrekking van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie en die geen laatste evaluatie met eindvermelding « onvoldoende » hebben, kunnen worden bevorderd door overgang naar het middenkader mits zij een bijzondere opleiding voor de overgang naar het middenkader volgen. § 2. Het programma van de in § 1 bedoelde opleiding wordt bepaald door de Koning. Zij bedraagt niet minder dan 140 uren en wordt gespreid over maximaal twee jaren.
De toelating tot de opleiding wordt vastgesteld door de in § 1 bedoelde personeelsleden in te delen in vijf gelijke groepen in dalende volgorde van ouderdom van hun in § 1 bedoeld brevet en, bij gelijke ouderdom van dat brevet, van kaderanciënniteit; elk jaar worden de kandidaten van de volgende groep tot de opleiding toegelaten, voor zover zij geen laatste evaluatie met eindvermelding « onvoldoende » hebben. § 3. De in § 2, tweede lid, bedoelde personeelsleden van de eerste groep die aan alle voorwaarden ter zake beantwoorden, worden bevorderd op 1 januari 2008; de anderen worden bevorderd op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin zij de opleiding hebben voltooid.
Zij die krachtens § 1 worden bevorderd, worden gedurende vijf jaar vanaf de bevordering uitgesloten van de mobiliteit voor andere betrekkingen dan die in de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie.
Deze bevorderingen worden niet aangerekend op het aantal personeelsleden dat wordt toegelaten tot de basisopleiding voor het middenkader. ».
Art. 3.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel XII.VII.16quinquies ingevoegd, luidende : « Art. XII.VII.16quinquies. - § 1. De actuele personeelsleden van het middenkader die op 1 januari 2001 houder zijn van het brevet van de aanvullende gerechtelijke opleiding dat toegang verleende tot de bewakings- en opsporingsbrigades van de rijkswacht, die vanaf die datum ononderbroken zijn aangewezen voor een betrekking van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie, die er gedurende minstens vijf jaar zijn aangesteld tot de graad van commissaris en die geen laatste evaluatie met eindvermelding « onvoldoende » hebben, kunnen worden bevorderd door overgang naar het officierenkader mits zij een bijzondere opleiding voor de overgang naar het officierenkader volgen. § 2. Het programma van de in § 1 bedoelde opleiding wordt bepaald door de Koning. Zij bedraagt niet minder dan 210 uren en wordt gespreid over maximaal twee jaren.
De toelating tot de eerste vijf opleidingssessies wordt vastgesteld door de in § 1 bedoelde personeelsleden die niet onder het toepassingsgebied van artikel XII.VII.18 vallen en die reeds vóór de aanvang van de eerste opleidingssessie beantwoorden aan de overige voorwaarden, in te delen in vijf gelijke groepen in dalende volgorde van kaderanciënniteit, met voorrang evenwel voor de houders van het brevet van hoofdonderofficier bij de rijkswacht en, vervolgens, voor hen die een door de minister bepaald gezagsambt bekleden.
De in § 1 bedoelde personeelsleden die onder het toepassingsgebied van artikel XII.VII.18 vallen en die reeds vóór de aanvang van de eerste opleidingssessie aan de overige voorwaarden voldoen, worden toegelaten tot de opleidingssessie van hun keuze.
De andere in § 1 bedoelde personeelsleden worden toegelaten tot de opleidingssessie die volgt op de dag waarop zij aan de overige voorwaarden beantwoorden en ten vroegste in 2011.
Personeelsleden wiens laatste evaluatie de eindvermelding « onvoldoende » draagt, worden niet toegelaten tot de opleiding. § 3. De in § 2, tweede lid, bedoelde personeelsleden van de eerste groep die aan alle voorwaarden ter zake beantwoorden, worden bevorderd op 1 januari 2008; de anderen worden bevorderd op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin zij de opleiding hebben voltooid.
Bij de benoeming in de graad van commissaris wordt hen de loonschaal O2 toegekend met loonschaalanciënniteit nul.
Zij die krachtens § 1 worden bevorderd, worden gedurende vijf jaar vanaf de bevordering uitgesloten van de mobiliteit voor andere betrekkingen dan die in de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie.
Deze bevorderingen worden niet aangerekend op de aanwervingen van officieren. ».
Art. 4.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel XII.XI.18bis ingevoegd, luidende : « Art. XII.XI.18bis. - § 1. Het personeelslid dat krachtens artikel XII.VII.15quater wordt bevorderd door overgang naar het middenkader verwerft de loonschaal M1.1 of M2.1, naargelang het maximum van de loonschaal die het als lid van het basiskader vóór de bevordering genoot, vermeerderd met het jaarlijks bedrag van de toelage bedoeld in artikel XII.XI.21, § 1, derde lid, 1°, minder of meer bedraagt dan het maximum van de loonschaal M1.1. § 2. In afwijking van de artikelen XI.II.3 tot XI.II.9 wordt de geldelijke anciënniteit van het in § 1 bedoelde personeelslid op de datum van die bevordering herberekend door, binnen de loonschaal M1.1, respectievelijk M2.1 de anciënniteit te bepalen die overeenstemt met het bedrag van de wedde dat gelijk is aan of onmiddellijk hoger is dan de volledige wedde, zoals bedoeld in artikel XI.I.3, 2°, die het daags vóór die bevordering genoot, vermeerderd met het jaarlijks bedrag van de toelage bedoeld in artikel XII.XI.21, § 1, derde lid, 1°.
De krachtens het eerste lid herberekende anciënniteit wordt na de bevordering aangevuld met de vanaf dan gepresteerde werkelijke diensten zoals bedoeld in artikel XI.II.4. § 3. Het in § 1 bedoelde personeelslid verliest vanaf die bevordering definitief het recht op de in artikel XII.XI.21, § 1, bedoelde toelage. ».
Art. 5.Deze wet treedt in werking de dag nadat ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat ze met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Napels, 2 juni 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2005-2006. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsvoorstel van de heer De Padt c.s. nr. 51-2302/1. - Amendementen nr. 51-2302/2. - Verslag nr 51-2302/3. - Amendementen nr. 51-2302/4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat nr 51-2302/5.
Integraal verslag : 27 april 2006.
Senaat : Parlementair stuk. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat nr. 3-1675/1.