gepubliceerd op 22 december 2015
Verordening tot uitvoering van artikel 141, § 1, 4°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
11 DECEMBER 2015. - Verordening tot uitvoering van artikel 141, § 1, 4°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid de artikelen 141, § 1, 4° en 154;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 35 van 20 juli 1967 houdende het statuut en het barema van de adviserend geneesheren die tot taak hebben bij de verzekeringsinstellingen in te staan voor de geneeskundige controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidszorgverstrekkingen overeenkomstig de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid artikel 3;
Na erover te hebben beraadslaagd in haar vergadering van 11 december 2015, Besluit :
Artikel 1.In deze verordening wordt verstaan onder : a)"Gecoördineerde wet" : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994; b) "Comité" : het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle;c) "Orde" : de Orde der Artsen;d) "Statuut" : het bovenvermelde Koninklijk Besluit nr.35 van 20 juli 1967.
Art. 2.Om erkend te kunnen worden door het Comité, moet de kandidaat adviserend geneesheer de volgende cumulatieve voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn of burger zijn van een andere Staat die deel uitmaakt van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat;2° toelating hebben de geneeskunde in België uit te oefenen;3° geen enkele criminele of correctionele straf hebben opgelopen voor feiten die aan zijn morele rechtschapenheid zouden kunnen doen twijfelen;4° niet het voorwerp uitgemaakt hebben van een maatregel in toepassing van de artikelen 73bis, 142, 143 en 144 van de Gecoördineerde wet;5° niet het voorwerp uitgemaakt hebben van een gerechtelijk of bestuurlijk onderzoek dat één van de straffen of maatregelen bedoeld in 3° en 4° tot gevolg kan hebben;6° niet ontzet zijn uit zijn burgerlijke en politieke rechten;7° niet het voorwerp uitgemaakt hebben van een door de Raad van de Orde opgelegde tuchtstraf die door het Comité als ernstig zou worden beschouwd;te dien einde overhandigt de kandidaat adviserend geneesheer de kopij van het tuchtvonnis dat hem betekend werd door de Raad van de Orde; hij verbindt er zich bovendien toe aan het Comité iedere straf die hij later zou oplopen mee te delen.
Art. 3.Met het oog op de erkenning door het Comité, delen de verzekeringsinstellingen aan de voorzitter van het Comité de lijst mede van hun kandidaten adviserend geneesheren, alsmede het aan deze toegewezen ambtsgebied.
Zij voegen er de aanvragen tot erkenning van deze kandidaten adviserend geneesheren aan toe.
De verzekeringsinstellingen beantwoorden, aangaande deze geneesheren, elke vraag om inlichtingen uitgaande van het Comité of van zijn voorzitter.
Het Comité doet uitspraak in de kortst mogelijke tijd over de aanvraag tot erkenning en in ieder geval binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag.
Indien hij het echter nodig acht nadere gegevens over het verzoek tot erkenning te verzamelen, wordt de voormelde termijn van twee maanden geschorst voor de tijd welke nodig is om de gevraagde inlichtingen te bekomen.
Alle briefwisseling betreffende de erkenning van de adviserend geneesheren zal bij aangetekend schrijven gebeuren.
Art. 4.Het Comité beslist om de erkenning van de adviserend geneesheer in te trekken wanneer deze niet langer voldoet aan de cumulatieve voorwaarden opgesomd in artikel 2.
Art. 5.De erkenning van de adviserend geneesheer kan eveneens ingetrokken worden wanneer hij niet voldoet aan de verplichtingen voortvloeiende uit het Statuut.
Art. 6.De verordening van 10 april 1964 wordt opgeheven.
Art. 7.Deze verordening treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 11 december 2015.
De Leidend Ambtenaar, B. HEPP De Voorzitter, J. van der EECKEN