gepubliceerd op 11 juni 2007
Rondzendbrief betreffende de wet tot wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, tot aanmoediging van de inspanning die een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn levert voor de integratie van daklozen
PROGRAMMATORISCHE FEDERALE OVERHEIDSDIENST MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE, ARMOEDEBESTRIJDING EN SOCIALE ECONOMIE
26 OKTOBER 2006. - Rondzendbrief betreffende de wet tot wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, tot aanmoediging van de inspanning die een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn levert voor de integratie van daklozen
Mevrouw, Mijnheer de Voorzitter, Met deze rondzendbrief wil ik u informeren over een recente wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie ingevolge een parlementair initiatief (Kamer, 2004-2005, DOC 51, nr. 1763/001-005; Senaat Stuk 3-1797/1) 1. Inleiding. Inderdaad, zopas is de wet van 26 oktober 2006 tot wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, tot aanmoediging van de inspanning die een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn levert voor de integratie van daklozen, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 30 maart 2007, blz. 18.356 e.v.
De wijziging betreft de artikelen 14, § 1, 2° en 41 van voornoemde wet van 26 mei 2002. 2. De gewijzigde bepalingen ( de wijzigingen zijn vetjes en cursief aangeduid) : Art.14 [§ 1. Het leefloon bedraagt jaarlijks : 1° 4.578,21 EUR voor elke persoon die met één of meerdere personen samenwoont.
Onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen; 2° 6.867,31 EUR voor een alleenstaand persoon en voor een dakloze die recht heeft op een in de artikelen 11, §§ 1 en 3, en 13, § 2, bedoeld geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie; 3° 9.156,42 EUR voor een persoon die (...) [(1)] samenwoont met een gezin te zijnen laste.
Dit recht wordt geopend van zodra er ten minste één minderjarig ongehuwd kind aanwezig is.
Het dekt meteen het recht van de eventuele echtgeno(o)t(e) of levenspartner.
Onder gezin ten laste wordt verstaan, de echtgenoot, de levenspartner, het ongehuwd minderjarig kind of meerdere kinderen onder wie minstens één ongehuwd minderjarig kind of meerdere kinderen onder wie minstens één ongehuwd minderjarig kind.
De levenspartner is de persoon met wie de aanvrager een feitelijk gezin vormt.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in welke mate de echtgenoot of de levenspartner de in artikel 3 bedoelde voorwaarden moet vervullen.][(2)].
Art 41.
De toelage bedraagt 100% van het bedrag van het leefloon gedurende een periode van ten hoogste twee jaar, wanneer het wordt toegekend aan een rechthebbende die zijn hoedanigheid van dakloze verliest, zoals bedoeld door artikel 14,§ 3, eerste lid. 3. Bedoeling van voornoemd parlementair initiatief : In de toelichting bij het toenmalig wetsvoorstel werd met betrekking tot de voormelde wijziging van de artikelen 14, § 1, 2° en 41 van voornoemde wet van 26 mei 2002 het volgende gezegd: Artikel 14 « Dit wetsvoorstel beoogt (...) het leefloon tegen het tarief van een alleenstaande te waarborgen aan wie recht heeft op OCMW-steun, met name aan de daklozen voor wie een geïndividualiseerd project werd opgesteld in overleg met het OCMW, alsmede zo mogelijk met een externe sociale organisatie die bij de integratie steun en expertise biedt. De mensen die recht hebben op OCMW-steun, en meer bepaald de daklozen, dienen immers de middelen te krijgen om uit hun sociale uitsluiting te raken » [(3)] Artikel 41. « Als een gerechtigde op OCMW-steun niet langer dakloos is, betaalt de federale Staat thans gedurende één jaar het bedrag van het leefloon integraal terug aan het OCMW. Artikel 41 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie bepaalt immers dat de toelage 100 % van het bedrag van het leefloon gedurende een periode van ten hoogste één jaar [bedraagt], wanneer het wordt toegekend aan een rechthebbende die zijn hoedanigheid van dakloze verliest. Die tegemoetkoming dekt echter zeker niet de echte duur dat het OCMW optreedt. Voorts moet de inspanning die een OCMW levert met het oog op de integratie van een dakloze, worden aangemoedigd. Er moet in dat opzicht worden voorkomen dat het OCMW dat werk maakt van de follow-up van die mensen, wordt benadeeld; zulks impliceert enerzijds immers een doorgaans zwaardere financiële belasting dan de toekenning van het leefloon en anderzijds een sociale begeleiding op lange termijn. Daarom wordt voorgesteld de verhoogde staatssteun in dit geval gedurende twee jaar in plaats van één jaar toe te kennen » [(4)]. 4. Commentaar : 4.1. Tijdstip van inwerkingtreding: de wet van 26 oktober 2006 bevat een specifieke bepaling die de datum van inwerkingtreding vaststelt.
Overeenkomstig artikel 4 van deze wet begint de nieuwe regeling immers te werken op de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt, zijnde op 30 maart 2007. 4.2. De wijziging van artikel 14, § 1, 2°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie houdt in dat een op het leefloon gerechtigde dakloze persoon, voor wie een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie is vastgesteld, recht heeft op het bedrag voor de categorie « alleenstaande ».
De voorwaarden zijn derhalve dat het moet gaan om een « dakloze » persoon, waarmee effectief een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie is afgesloten, ongeacht het gaat om een persoon jonger dan 25 jaar (5) of ouder. (6) De wetgever heeft zich niet duidelijk uitgesproken over de inhoud van het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie. Met het oog op een veralgemening van goede praktijken zullen later, na een onderzoek van de federaties van OCMW's, ten facultatieve titel modellen van geïndividualiseerde projecten voor maatschappelijke integratie ter beschikking gesteld worden van de OCMW's.
In de veronderstelling dat de dakloze persoon daadwerkelijk alleenstaande is, heeft hij vanzelfsprekend recht op het bedrag van de categorie alleenstaande, zelfs indien hij niet van een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie zou genieten.
In dit verband herinner ik er u aan dat onder « dakloze » wordt verstaan de persoon die niet over een eigen woongelegenheid beschikt, die niet de middelen heeft om daar op eigen krachten voor te zorgen en daardoor geen verblijfplaats heeft of die tijdelijk in een tehuis verblijft in afwachting dat hem een eigen woongelegenheid ter beschikking wordt gesteld. Zijn hier ook inbegrepen, de personen die voorlopig opgevangen worden door particulieren om hen tijdelijk en kortstondig uit de nood te helpen, in afwachting dat betrokkenen een eigen woongelegenheid ter beschikking hebben. Een dakloze persoon die daarentegen op een duurzame wijze gaat samenwonen met iemand verliest zijn hoedanigheid van dakloze en kan geen aanspraak maken op de categorie alleenstaande, omdat hij alsdan beantwoordt aan de categorie van de samenwonende (onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen).
Er weze opgemerkt dat de personen die een openluchtrecreatief verblijf of een weekendverblijf verlaten, enkel met daklozen gelijkgesteld worden voor de toekenning van de installatiepremie. Derhalve is de in onderhavige rondzendbrief toegelichte wetswijziging op hen niet van toepassing.
Voorts wens ik te benadrukken dat wanneer een betrokkene beantwoordt aan de wettelijke criteria met betrekking tot categorie 3 (persoon die samenwoont met een gezin te zijnen laste), deze persoon uiteraard recht heeft op het meest voordelige statuut en dus op het hoogste bedrag van categorie 3. Zo bijvoorbeeld heeft een alleenstaande moeder met een minderjarig ongehuwd kind ten laste, verblijvend in een onthaaltehuis, toch recht op het bedrag voorzien voor de derde categorie.
Gelet op wat voorafgaat, zal het OCMW ambtshalve dienen over te gaan tot een geleidelijke herziening van alle lopende beslissingen die geraakt worden door de hier besproken wijzigingen van de regelgeving. 4.3. De wijziging van artikel 41 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie houdt in dat de verhoogde staatstussenkomst aan 100% gedurende twee jaar in plaats van één jaar wordt toegekend. Ter herinnering: de verhoogde toelage wordt aan het OCMW toegekend ingeval een persoon zijn hoedanigheid van dakloze heeft verloren door een nieuwe woonst in gebruik te nemen. Met deze betoelaging wil de wetgever inderdaad de OCMW's belonen die daklozen begeleiden naar een woning op het grondgebied van de gemeente.
De nieuwe bepaling is zowel van toepassing op de nieuwe situaties vanaf de publicatie van de nieuwe wet, als op de reeds bestaande. Als op de datum van inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke bepalingen (d.i. 30 maart 2007) een OCMW nog genoot van de door artikel 41 voorziene verhoogde toelage gedurende één jaar, dan wordt de periode van verhoogde staatstoelage verlengd met een tweede jaar. Was de vroegere maximale periode van één jaar op de datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet daarentegen reeds verstreken, dan is er uiteraard geen recht meer op een supplementair jaar van verhoogde toelage. 5. Terugbetalingsprocedure : Opdat het OCMW aan de POD Maatschappelijke Integratie zou kunnen doorgeven dat het steun verleent aan een dakloze die recht heeft op een geïndividualiseerd project (cfr.supra), werd een nieuwe code (= 44) toegevoegd aan de lijst van de mogelijke feitelijke leefsituaties. Voor de lopende beslissingen die moeten herzien worden omwille van deze wetswijziging, moet het OCMW dus een nieuw formulier B opsturen met als datum invoegetreding 30 maart 2007 en met een code 44 in de rubriek « Feitelijke leefsituatie ».
Inzake de wijziging van de terugbetalingstermijn aan 100% (nu gedurende twee jaar i.p.v. één), moet het OCMW zelf geen verdere acties ondernemen. Deze aanpassing wordt automatisch door de POD Maatschappelijke Integratie doorgevoerd.
Hoogachtend, De Minister van Maatschappelijke Integratie, Ch. DUPONT _______ Nota's (1) Vernietigd door Arrest Arbitragehof 123/2006 van 28 juli 2006 (B.S. 1-09-2006) (2) vervangen door wet van 9 juli 2004 (B.S. 15-07-2004 - ed.2) (3) Kamer, 2004 - 2005, DOC 51, nr.1763/001, blzn. 3 - 4. (4) Kamer, 2004 - 2005, DOC 51, nr.1763/001, blz. 3. (5) GPMI op basis van artikel 11 van de wet van 26 mei 2002 (6) GPMI op basis van artikel 13 van de wet van 26 mei 2002