gepubliceerd op 22 januari 2010
Circulaire met betrekking tot de wijziging aan de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan die werd ingevoerd door de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie
FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE
18 JANUARI 2010. - Circulaire met betrekking tot de wijziging aan de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan die werd ingevoerd door de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (II)
Aan de dames en heren Procureurs-generaal bij de hoven van beroep, Aan de dames en heren Ambtenaren van de burgerlijke stand van het Rijk, Ik vestig uw aandacht op de artikelen 18 en 19 van de wet van 30 november 2009 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (II) die een nieuwe overgangsbepaling invoert in de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan.
De in het Belgisch Staatsblad van 15 januari 2010 bekendgemaakte wet wordt van kracht op 25 januari 2010.
De nieuwe bepalingen hebben tot doel de moeilijkheden te regelen die na de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 2006 gerezen waren wegens het ontbreken van een overgangsregeling bij de afschaffing van de homologatieprocedure van de erkenning door een gehuwde man (oud artikel 319bis van het Burgerlijk Wetboek).
Deze circulaire strekt ertoe de ambtenaren van de burgerlijke stand voor te lichten over de draagwijdte van deze bepalingen.
Vooreerst moet herinnerd worden aan de inhoud van de circulaire van 7 mei 2007 betreffende de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan.
De wet van 1 juli 2006, in werking getreden op 1 juli 2007, heeft de homologatieprocedure voor erkenningen door een gehuwd man van een kind verwekt bij een andere vrouw dan zijn echtegenote afgeschaft. Het nieuwe artikel 319bis van het Burgerlijk Wetboek voorziet nu dat deze erkenningen ter kennis van de echtgenoot of echtgenote moeten worden gebracht.
De wet van 1 juli 2006 bevatte echter geen overgangsbepaling met betrekking tot het gewijzigde artikel 319bis.
De toelichting van het amendement nr. 45 dat een aantal overgangsbepalingen invoerde stelde immers dat de vervanging van de homologaties van de erkenning van overspelig vaderschap door een kennisgeving aan de echtenote betrekking had op een procedureregel wat betekende dat de nieuwe regel onmiddellijk van toepassing zou zijn op lopende erkenningen van rechterlijke homologatie die niet beslecht zijn door een vonnis.
Volgens een bepaalde doctrine zouden daardoor erkenningen gedaan vóór 1 juli 2007, door de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 2006, op 1 juli 2007 uitwerking hebben gekregen en erga omnes tegenwerpelijk geworden zijn.
Een aantal parketten en rechtbanken volgen deze zienswijze en staan voor die oude erkenningen geen homologatie meer toe.
Deze interpretatie zorgt evenwel voor problemen in de praktijk, in het bijzonder bij de ambtenaren van de burgerlijke stand, die geconfronteerd worden met de vraag om van het definitief karakter van de erkenning, voorheen opgemaakt onder voorbehoud van homologatie, melding te maken in de rand van de akte van erkenning en/of geboorte : 1. De ambtenaren van de burgerlijke stand moeten het definitief karakter van de erkenningen melden op de kant van de akten van geboorten van de desbetreffende kinderen.Het is echter onbegonnen werk om alle erkenningen opgemaakt onder voorbehoud van homologatie op te zoeken en te randmelden. 2. Onder de oude wetgeving gebeurde het om verschillende redenen dat er soms nooit een homologatieprocedure werd opgestart : de erkenner bleek toch niet de biologische vader te zijn, er ontstond onenigheid tussen de erkenner en de moeder, ... Deze personen zouden plots geconfronteerd worden met een soms jaren oude erkenning die uitwerking krijgt, hoewel zij dit niet meer wensen. 3. Het is niet uitgesloten dat er ondertussen reeds een tweede erkenning gebeurde door een andere persoon.Indien deze tweede erkenning gebeurde na 1 juli 2007, zou, overeenkomstig artikel 329 van het Burgerlijk Wetboek alleen de oude erkenning gevolg hebben zolang ze niet is vernietigd. 4. De wet van 1 juli 2006 heeft de dertigjarige verjaringstermijn waarbinnen een erkenning moest worden betwist en die berekend moest worden vanaf de opmaak van de erkenningsakte vervangen door kortere vervaltermijnen.Voor de titularissen van de vordering tot betwisting van de erkenning is de termijn om de vordering in te stellen in een aantal gevallen op 30 juni 2008 vervallen. Indien zij pas na 30 juni 2008 kennis kregen van het feit dat de oude erkenning uitwerking krijgt, kunnen zij de erkenning niet meer betwisten. 5. De verklaring dat het kind de naam van zijn vader zal dragen, bedoeld in artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, moet gedaan worden binnen een jaar te rekenen van de dag waarop de personen die de verklaring doen, de vaststelling van de afstamming hebben vernomen en voor de meerderjarigheid of ontvoogding van het kind.Voor oude erkenningen die definitief geworden zouden zijn op 1 juli 2007, had de verklaring tot naamsverandering nog gedaan kunnen worden tot 1 juli 2008.
I. Artikel 18 Artikel 18 voegt daarom een overgangsbepaling (§ 6) toe aan artikel 25 van de wet van 1 juli 2006 waarin voorzien wordt dat op de erkenningen die plaats hebben gehad voor 1 juli 2007, het oude artikel 319bis van toepassing blijft.
Deze « oude » erkenningen moeten bijgevolg nog gehomologeerd worden om definitief te worden en uitwerking te krijgen.
Daarnaast wordt in de overgangsbepaling herinnerd aan de mogelijkheid van de erkenner om een nieuwe erkenning te doen, overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn op het ogenblik van de nieuwe erkenning.
Dit betekent dat de erkenner de keuze heeft tussen de homologatie van zijn oude erkenning en een nieuwe erkenning overeenkomstig de nieuwe bepalingen, inzonderheid het nieuwe artikel 319bis.
Veelal zal geopteerd worden voor een nieuwe erkenning in plaats van de gerechtelijke procedure van homologatie. Uitzonderlijk kan de erkenner er toch voordeel bij hebben om de homologatie te vragen.
Indien hij bijvoorbeeld voor de eerste erkenning een procedure heeft moeten voeren ingeval van weigering van toestemming van moeder of kind, kan het efficiënter zijn om de homologatie te vragen dan het risico te lopen opnieuw een procedure te moeten voeren met het oog op het bekomen van de vereiste toestemmingen.
II. Artikel 19 Dit artikel voert een overgangsregeling in bij het vorige artikel gelet op de tijdspanne die verstreken is sinds de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 2006.
Sinds de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 2006 op 1 juli 2007, zijn er vonnissen uitgesproken die geoordeeld hebben dat er geen homologatie meer mogelijk of nodig was gelet op de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Het is niet uitgesloten dat sommige van die vonnissen niet werden of konden worden ingeschreven in de rand van de akte van erkenning of geboorte.
Bovendien is het mogelijk dat ambtenaren van de burgerlijke stand zijn overgegaan tot de randmelding van erkenningen die nog niet gehomologeerd werden voor de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 2006, uitgaande van dezelfde redenering dat homologatie niet meer vereist was door de inwerkingtreding van de nieuwe wet.
Het artikel 19 bepaalt daarom, met het oog op de rechtszekerheid, dat die oude erkenningen die als definitief werden beschouwd voor de inwerkingtreding van de wet houdende diverse bepalingen (II), definitief blijven.
Het gaat over de volgende gevallen : - erkenningen gedaan vóór 1 juli 2007 die vóór 25 januari 2010 als definitief werden beschouwd bij toepassing van het nieuwe artikel 319bis, zoals ingevoerd door de wet van 1 juli 2006, en waarbij een inschrijving in die zin gebeurde in de rand van de akte van erkenning of geboorte; - erkenningen gedaan vóór 1 juli 2007 waarbij een gerechtelijke beslissing van vóór 25 januari 2010 heeft geoordeeld dat de vordering tot homologatie onontvankelijk of zonder voorwerp was ingevolge de inwerkingtreding van nieuwe artikel 319bis.
De Minister van Justitie, S. DE CLERCK