gepubliceerd op 14 maart 2013
Omzendbrief betreffende bepaalde aspecten van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken
FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE
8 MAART 2013. - Omzendbrief betreffende bepaalde aspecten van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken
Aan de Dames en Heren Provinciegouverneurs, Aan de Dames en Heren Procureurs-generaal bij de Hoven van beroep, Aan Mevrouw en Heren Burgemeesters en Ambtenaren van de burgerlijke stand van het Rijk, I. INLEIDING De wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken (hierna "de Wet" genoemd), werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 december 2012.
Deze wet wijzigt tevens de artikelen 237, 238 en 249 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, alsook de artikelen 569, 22°, 604 en 628, 9° van het Gerechtelijk Wetboek en de artikelen 36, tweede lid, en 38 van het Wetboek van internationaal privaatrecht.
Overeenkomstig artikel 32, § 1, van de Wet zijn de wijzigingsbepalingen van toepassing sinds 1 januari 2013, met uitzondering van de artikelen 18 tot 22, die in werking getreden zijn de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad zijn bekendgemaakt, dus 14 december 2012. De bepalingen van het Wetboek van de Belgische nationaliteit bedoeld in de artikelen 18 tot 22 van de Wet, zijn de artikelen 22, § 1, 2° en 7°, en § 4, 23, § 1, 1°, 23/1, 24 en 25.
Voorts moet gewezen worden op de uitvaardiging van twee koninklijk besluiten, genomen op grond van de artikelen 2, 3, 4, 12 en 17 van de Wet, namelijk het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot uitvoering van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 januari 2013, tweede editie (Erratum Belgisch Staatsblad 18 februari 2013), hierna "het koninklijk besluit van 14 januari 2013" genoemd, alsook het koninklijk besluit van 17 januari 2013 tot vaststelling van de lijst van landen waar het verkrijgen van akten van geboorte onmogelijk is of op zware moeilijkheden botst, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 januari 2013, hierna "het koninklijk besluit van 17 januari 2013" genoemd.
Aangezien het gaat om een ingrijpende herziening van het stelsel van de Belgische nationaliteit, lijkt het mij noodzakelijk om de parketten en de ambtenaren van de burgerlijke stand duiding te geven bij de draagwijdte van de bepalingen die zij bij de uitoefening van hun ambt dienen toe te passen. In deze context vervangt deze omzendbrief uiteraard, voor de verklaringen en verzoeken ingediend vanaf 1 januari 2013, de voorgaande omzendbrieven, inzonderheid de omzendbrief van 25 april 2000 inzake de wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit (Belgisch Staatsblad 6 april 2000), de omzendbrief van 20 juli 2000 tot aanvulling van de omzendbrief van 25 april 2000 (Belgisch Staatsblad 20 juli 2000) en de omzendbrief van 25 mei 2007 met betrekking tot de wijzigingen aan het Wetboek van de Belgische nationaliteit die werden ingevoerd door de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I).
De aspecten van de hervorming komen in deze omzendbrief aan bod in de volgorde waarin zij behandeld worden in het Wetboek van de Belgische nationaliteit (hierna "het Wetboek" of "WBN" genoemd). Het is natuurlijk niet de bedoeling uitvoerig stil te staan bij elk aspect van het herziene Wetboek, maar enkel bij die aspecten die nog enige verduidelijking behoeven niettegenstaande de koninklijke uitvoeringsbesluiten genomen krachtens de Wet.
Voor een nadere lezing van de "ratio legis" van elke herziene bepaling van het Wetboek, verwijzen wij naar de voorbereidende werken van de Wet, namelijk de commentaren bij de Wet (Gedr. St., Doc 53/0476/010 en 0476/013), het Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door Ch. Brotcorne (Gedr. St., Doc. 53/0476/015) en het verslag aan de Koning bij de twee voornoemde koninklijke uitvoeringsbesluiten.
Uiteraard laat de toepassing van deze omzendbrief de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken onverlet.
II. ENKELE ALGEMENE BEGRIPPEN VAN HET WETBOEK VAN DE BELGISCHE NATIONALITEIT Deze begrippen zijn omschreven in de artikelen 1, § 2, 1° en 4°, 5 en 7bis van hoofdstuk I van het Wetboek met betrekking tot de algemene bepalingen. Zoals de titel van dit hoofdstuk aangeeft, is het over de gehele lijn toepasselijk op het Wetboek van de Belgische nationaliteit, dat wil zeggen op de toekenning en de verkrijging, met inbegrip van de herkrijging. Ofschoon de herkrijging op zich een onderscheiden hoofdstuk uitmaakt, betreft het een vorm van verkrijging van de Belgische nationaliteit.
A. HOOFDVERBLIJFPLAATS Het begrip hoofdverblijfplaats was vroeger uitsluitend een feitelijk begrip. Aldus werd daaronder verstaan de plaats waar de persoon hoofdzakelijk leefde en waar hij het centrum van zijn socio-economische belangen had gevestigd, een echt verblijf, dat met elk rechtsmiddel kan worden bewezen.
Met te stellen in artikel 1, § 2, 1°, WBN, dat de hoofdverblijfplaats voortaan moet overeenstemmen met de inschrijving in de bevolkingsregisters of het wachtregister, breekt de Wet met de voorheen geldende regeling.
B. GEWICHTIGE FEITEN EIGEN AAN DE PERSOON Het beletsel wegens gewichtige feiten eigen aan de persoon is, samen met het niet-voldoen aan de grondvoorwaarden die zijn vereist in het kader van een bepaalde procedure, één van de mogelijke gronden voor het negatieve advies dat de procureur des Konings kan verstrekken ten aanzien van een nationaliteitsverklaring of een naturalisatieverzoek.
Met het doel te streven naar eenvormigheid van het begrip "gewichtige feiten eigen aan de persoon" en de gelijkheid van behandeling van alle kandidaat-Belgen te waarborgen, heeft de wetgever een bepaald aantal feiten, die naar zijn mening onmiskenbaar onder het toepassingsgebied van dat begrip vielen, als dusdanig gekwalificeerd.
Een eerste opsomming van elementen die in ieder geval gelijkstaan met "gewichtige feiten eigen aan de persoon", is aldus opgenomen in artikel 1, § 2, 4°, WBN zoals gewijzigd bij artikel 2 van de Wet. Die opsomming is naderhand aangevuld bij hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 14 januari 2013.
Er dient vermeld te worden dat de in de Wet en het koninklijk besluit opgenomen lijsten gebaseerd zijn op enerzijds de beoordelingscriteria die de Kamer van volksvertegenwoordigers hanteert voor naturalisatieverzoeken en anderzijds op de praktijk van de procureurs des Konings van het Rijk, die dat begrip aftoetsen aan de moraliteit van de kandidaat-Belg evenals aan zijn respect voor de Belgische wetten en normen die in bepaalde gevallen een beletsel kunnen vormen voor het verwerven van de Belgische nationaliteit.
Voor verdere informatie over de precieze beweegredenen achter de keuze van de gevallen voorzien in de Wet en het koninklijk besluit, wordt verwezen naar de toelichting in het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (Belgisch Staatsblad, 21 januari 2013, blz. 2596).
C. HET VERVANGINGSMECHANISME VOOR DE AKTE VAN GEBOORTE IN GEVAL VAN ONMOGELIJKHEID OF ZWARE MOEILIJKHEDEN Artikel 5 WBN werd gewijzigd bij artikel 3 van de Wet met het oog op de vaststelling van de landen waar het verkrijgen van akten van geboorte objectief gezien onmogelijk is of op zware moeilijkheden stuit. Op dit vlak wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 17 januari 2013.
Zoals op ondubbelzinnige wijze tot uiting komt in de voorbereidende werken, wil de wetgever het veelvuldige beroep op de consulaire attesten duidelijk inperken en dit door de verwijzing naar de akte van bekendheid te veralgemenen (Commentaren van de wet, Parl. St. Kamer, Doc. 530476/13, blz. 21 en 22).
Een kandidaat-Belg wiens akte van geboorte opgesteld werd in een land dat voorkomt op de voornoemde lijst, hoeft niet het bewijs te leveren dat hij in de onmogelijkheid verkeert (of op zware moeilijkheden botst) om zich de desbetreffende akte van de burgerlijke stand te verschaffen. In dat geval moet de ambtenaar van de burgerlijke stand aannemen dat het voor eensluidend verklaard afschrift van die akte kan vervangen worden door een gelijkwaardig document afgegeven door de diplomatieke of consulaire overheden van het land waar de akte van geboorte van de belanghebbende werd opgesteld. Het spreekt voor zich dat, indien de vreemdeling zware moeilijkheden ondervindt om zich dat gelijkwaardig document te verschaffen, hij dat document kan vervangen door middel van een akte van bekendheid op de wijze zoals bepaald in artikel 5, § 3, en volgende van het Wetboek; en die akte kan op haar beurt vervangen worden door een beëdigde verklaring van de belanghebbende overeenkomstig artikel 5, § 4, WBN. Voor de landen die niet voorkomen op de lijst, moet de vreemdeling die meent dat hij in de onmogelijkheid verkeert (of op zware moeilijkheden botst) om zich de akte op de plaats van geboorte te verschaffen - of een document te verkrijgen dat die akte vervangt overeenkomstig de lokale wetgeving, of nog om via een lokale procedure een ontbrekende of verdwenen akte opnieuw op te maken - zich wenden tot de Belgische rechterlijke overheden, namelijk de vrederechter en de rechtbank van eerste aanleg, opdat hem een overeenkomstig §§ 1 tot 3 van artikel 5 WBN behoren gehomologeerde akte van bekendheid zou worden verstrekt.
De akte van bekendheid zal melding maken van de redenen die de voorlegging van de akte van geboorte onmogelijk of zeer moeilijk maken. Het begrip onmogelijkheid of zware moeilijkheden moet in ieder geval strikt worden geïnterpreteerd. Aldus kan de materiële onmogelijkheid, zoals de kostprijs van de reis wegens de noodzakelijke terugkeer naar het land waar de akte werd opgesteld, niet langer worden beschouwd als een afdoend beletsel voor de voorlegging van de akte van geboorte. Indien de vreemdeling op ernstige moeilijkheden botst om zich de akte van bekendheid te verschaffen, kan hij dit, met toestemming van de rechtbank, vervangen door een beëdigde verklaring overeenkomstig artikel 5, § 4, WBN. D. HET WETTELIJK VERBLIJF 1. Artikel 7bis, § 1, WBN - algemene principes Het doel van de auteurs van de Wet is duidelijk komaf te maken met de mogelijkheden om de verwerving van de Belgische nationaliteit als middel te gebruiken door de kandidaat-Belgen om eventuele problemen in verband met hun administratief verblijfsstatuut te verhelpen. Om deze reden voorziet artikel 7bis, § 1, WBN, gewijzigd bij artikel 4 van de Wet, met een bepaling van algemene strekking, als algemene voorwaarde voor de verkrijging of herkrijging van de Belgische nationaliteit, in de verplichting voor de vreemdeling om op ononderbroken wijze hoofdzakelijk in België te verblijven en te hebben verbleven onder dekking van wettelijke verblijven, en dit niet alleen op het ogenblik van het verzoek of de verklaring maar ook gedurende de periodes die onmiddellijk aan dat verzoek of die verklaring voorafgaan. 2. Artikel 7bis, § 2, WBN - definitie van het wettelijk verblijf Artikel 7bis, § 2, WBN beoogt een algemene en eenvormige omschrijving van het begrip wettelijk verblijf te geven zoals het dient toegepast te worden op de bepalingen betreffende de wijzen van verkrijging of herkrijging van de nationaliteit bedoeld in de hoofdstukken III en V van het Wetboek. Krachtens deze definitie van wettelijk verblijf moet de kandidaat-Belg, op het tijdstip van het verzoek of de verklaring, in het bezit zijn van een wettelijk verblijf van onbeperkte duur en zijn hoofdverblijfplaats gevestigd hebben in België.
Wat daarentegen de voorafgaande periode betreft, moet de belanghebbende, overeenkomstig artikel 7bis, § 2, WBN, toegelaten of gemachtigd zijn om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven of om er zich te vestigen overeenkomstig de vreemdelingenwet of de regularisatiewet.
Voor de wijze waarop de begrippen wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, WBN concreet moet worden verstaan, raadplege men wat wordt uiteengezet in Hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, dat een exhaustief overzicht geeft van de verblijfsdocumenten die in aanmerking komen als bewijs van wettelijk verblijf. 3. Artikel 7bis, § 3, WBN - het begrip tijdelijke afwezigheid Wat de algemene regel inzake ononderbroken verblijf betreft, bepaalt § 3 van voornoemd artikel dat het ononderbroken karakter van het verblijf zoals bedoeld in § 1 niet beïnvloed wordt door tijdelijke afwezigheden van hoogstens zes maanden, voor zover deze afwezigheden in totaal de duur van één vijfde van de in het Wetboek vereiste termijnen voor verkrijging van de nationaliteit niet overschrijden. Zoals aangegeven in de voorbereidende werken, is het de bedoeling dat de belanghebbende in het buitenland kan verblijven met het oog op het regelen van kwesties uit de privésfeer, of om redenen van professionele of academische aard, of voor het volgen van een opleiding (Verslag namens de Commissie voor de Justitie, op.cit. blz. 14).
Moeten beschouwd worden als tijdelijk afwezig, de categorieën van personen bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister. Voor de vreemde onderdanen die tijdelijk het grondgebied verlaten en zich in een situatie van tijdelijke afwezigheid bevinden, en die dat gemeld hebben aan de gemeente van inschrijving, moet die tijdelijke afwezigheid geregistreerd worden onder code IT 026. 4. Bijzondere gevallen 4.1. Afvoering van ambtswege De omstandigheid waarbij de vreemdeling in de loop van de periode voorafgaand aan het indienen van zijn verzoek/verklaring het voorwerp is van een beslissing tot afvoering van ambtswege, moet gelijkgesteld worden met een onderbreking van verblijf. In dat geval dient de wettelijk vereiste verblijfsduur uitsluitend berekend vanaf de dag van de herinschrijving van de vreemdeling in de bevolkingsregisters.
Er valt op te merken dat de beslissing tot afvoering van ambtswege echter geen beletsel kan vormen voor de verkrijging van de Belgische nationaliteit indien moest blijken dat die afvoering per vergissing is gebeurd. Als voorbeeld kunnen we het geval geven van de vreemdeling die, terwijl hij het Belgisch grondgebied niet eens verlaten heeft, uit de registers wordt geschrapt ingevolge een administratieve fout naar aanleiding van bijvoorbeeld een verhuis.
Ik herinner er terzake aan dat, indien de afvoering van ambtswege per vergissing werd gedaan, de desbetreffende vermelding enkel kan teniet gedaan worden ingevolge een beslissing van het College van burgemeester en schepenen, dat uitsluitend bevoegd is om zijn beslissing tot afvoering ongedaan te maken. In dat geval wordt een afschrift van de beslissing overgezonden aan het Rijksregister voor aanpassing van de informatie in de registers. De ambtenaar van de burgerlijke stand mag dus niet zelf oordelen over het verkeerde karakter van de afvoering. 4.2 Administratieve onderbreking in de verblijfstitels Mijn diensten hebben geregeld de vraag gekregen of een louter administratieve onderbreking in de verblijfstitels een beletsel kon vormen voor de verkrijging van de Belgische nationaliteit.
Op dat punt moet een onderscheid gemaakt worden tussen het verblijfsrecht toegekend door de bevoegde overheid en de administratieve titel die dat recht vaststelt en concretiseert. Van zodra bijgevolg de niet-tijdige hernieuwing van de verblijfstitel als zodanig geen invloed heeft op het verblijfsrecht dat aan de belanghebbende is toegekend, dient niet te worden besloten tot de afwezigheid van wettelijk verblijf in hoofde van laatstgenoemde.
In de lijn van het voorgaande lijkt het mij derhalve nuttig om uw bijzondere aandacht te vestigen op het in aanmerking nemen van de bijlage 15 in de verblijfsdocumenten die als bewijs gelden van het wettelijk verblijf.
Luidens artikel 4, 10°, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 komt het overeenkomstig de bijlage 15 opgestelde document in aanmerking indien het afgegeven werd in de volgende twee gevallen: - hetzij indien de Burgemeester of diens gemachtigde zich in de onmogelijkheid bevindt de vreemdeling onmiddellijk in de bevolkingsregisters in te schrijven, of indien hij zich in de onmogelijkheid bevindt hem het verblijfsdocument waarop hij recht heeft te kunnen afgeven; - hetzij indien de Minister die de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onder zijn bevoegdheid heeft, of diens gemachtigde, geen beslissing kan nemen inzake de aanvraag voor vernieuwing van de voorlopige machtiging tot verblijf die door de vreemdeling werd ingediend vóór het verstrijken van zijn huidige machtiging tot verblijf.
III. DE TOEKENNING VAN DE BELGISCHE NATIONALITEIT A. DE PRINCIPES VAN TOEKENNING VAN DE BELGISCHE NATIONALITEIT Met uitzondering van artikel 12 WBN, heeft de nieuwe Wet geen wezenlijke veranderingen aangebracht aan de principes van toekenning uit het Wetboek.
Aan de basis van de toekenning van de Belgische nationaliteit liggen derhalve nog steeds de volgende omstandigheden: - de nationaliteit van de ouders of adoptanten op het tijdstip van de geboorte van het kind of op de dag van de uitwerking van de adoptie van het kind (artikelen 8 en 9 WBN); - de geboorte in België (artikelen 10 en 11 WNB); - het gezamenlijk gevolg van een akte van verkrijging van de Belgische nationaliteit (artikel 12 WBN).
Er valt op te merken dat die toekenning in bepaalde gevallen gebeurt op grond van de loutere uitwerking van de wet, terwijl zij in andere gevallen afhangt van een verklaring van de Belgische ouder of adoptant.
De voornaamste door de Wet ingevoerde wijzigingen slaan enkel op de bepalingen van het Wetboek die betrekking hebben op de geboorte in België van migranten van de tweede en derde generatie en op de overdracht van de nationaliteit op het kind door het gezamenlijk gevolg van een akte van verkrijging van die nationaliteit door de ouder of de adoptant van een kind.
Daaruit volgt dat de regels inzake de verwerving van de Belgische nationaliteit door afstamming of adoptie (artikelen 8 en 9 WBN), alsook meer in het bijzonder de regeling in artikel 10 WBN betreffende de status van het kind dat in België geboren is uit vreemde ouders maar feitelijk staatloos is, niet zijn veranderd.
B. MIGRANTEN VAN DE TWEEDE EN DERDE GENERATIE 1. Formele wijzigingen De voorschriften inzake de toekenning van de Belgische nationaliteit aan vreemdelingen die behoren tot de zogenaamde categorie van "migranten van de tweede en derde generatie" zijn meer bepaald formeel gewijzigd: de Wet heeft inderdaad, bij artikel 6, het geval bedoeld in het vroegere artikel 11bis ingevoegd in artikel 11, § 2, WBN, met de onvermijdelijke opheffing van artikel 11bis tot gevolg (cfr.artikel 7 van de Wet).
Aldus wordt de toestand van de migranten van de tweede en derde generatie op het vlak van de toekenning van de Belgische nationaliteit voortaan geregeld door één bepaling. Het nieuwe artikel 11 WBN beoogt in § 1 de toestand van de migranten van de derde generatie, terwijl § 2 de situatie van de migranten van de tweede generatie regelt. 2. Procedurele wijziging De Wet wijzigt de procedurele aspecten van de toekenning van de Belgische nationaliteit ten behoeve van de vreemdelingen van de tweede en derde generatie.Terwijl voor deze wijze van toekenning van de Belgische nationaliteit sui generis vroeger een bijzondere procedure was voorzien in de §§ 3 tot 7 van het oude artikel 11bis WBN, wordt voortaan verwezen naar artikel 15 WBN, dat in principe de verklaringen tot verkrijging van de Belgische nationaliteit afgelegd door vreemdelingen van minstens achttien jaar oud regelt.
In de mate dat de verklaringen tot toekenning op grond van artikel 11, § 2, WBN, bijzonderheden vertonen ten aanzien van de verklaringen tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, dient bijgevolg de procedure van artikel 15 WBN aangepast te worden als volgt: 1° de verklaring wordt in principe gezamenlijk door de ouders of adoptanten afgelegd voordat het kind twaalf jaar oud is voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de hoofdverblijfplaats ervan. Er hoeft voorafgaandelijk aan geen enkel registratierecht te worden voldaan. Artikel 238 van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten, bepaalt immers duidelijk dat het registratierecht enkel geïnd moet worden op de procedures tot verkrijging van de Belgische nationaliteit. Het innen van een registratierecht op de procedure van toekenning gegrond op artikel 11, § 2, WBN, is dus uitgesloten; 2° de met de hand geschreven vermelding van de betrokkene dat hij de wetten van het Belgische volk en van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zal naleven, moet niet worden vermeld in de gezamenlijke verklaring van de ouders of adoptanten;3° de ambtenaar van de burgerlijke stand levert een ontvangstbewijs van de officiële indiening van de verklaring af.Dat ontvangstbewijs is het vertrekpunt van de termijn van 30 werkdagen waarbinnen de ambtenaar van de burgerlijke stand moet onderzoeken of aan alle in artikel 11, § 2, WBN gestelde voorwaarden is voldaan.
In dat verband kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt: a. De ambtenaar van de burgerlijke stand zal op de eerste plaats de twee redenen voor de opschorting van de procedure bedoeld in artikel 15, § 1, WBN onderzoeken.b. De wetgever heeft de Koning niet gemachtigd om te bepalen welke akten en stavingsstukken bij een verklaring tot toekenning gegrond op artikel 11, § 2, WBN moeten worden gevoegd.Ten titel van inlichting, de akten en stavingstukken die moeten gevoegd worden bij de door de ouders of adoptanten gezamenlijk afgelegde verklaring tot toekenning van de Belgische nationaliteit ten behoeve van een kind jonger dan twaalf jaar zijn de volgende : - een eensluidend afschrift van de akte van geboorte van het kind, waarvoor naargelang van het geval de formaliteiten van vertaling moeten vervuld zijn; - een getuigschrift van woonst met historiek van de adressen van het kind waaruit blijkt dat het sedert zijn geboorte onafgebroken zijn hoofdverblijfplaats in België heeft; - elk document dat de juridische afstammingsband tussen het kind en de ouders of adoptanten die de verklaring afleggen, kan aantonen; - een getuigschrift van woonst met historiek van de adressen van de ouders of adoptanten van het kind als bewijs van een hoofdverblijf in België tijdens de tien jaar voorafgaand aan de verklaring; - voor één van beide ouders of adoptanten : een van de verblijfsdocumenten bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, dat het bewijs levert van het bestaan in hoofde van één van beide ouders of adoptanten van een verblijf van onbeperkte duur op het ogenblik van de verklaring.
Hoewel artikel 14 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 met betrekking tot de administratieve vereenvoudiging niet uitdrukkelijk verwijst naar de verklaringen tot toekenning van de nationaliteit, worden de ambtenaren van de burgerlijke stand met nadruk verzocht die bepalingen ook in dit kader toe te passen. c. De termijn van twee maanden die aan de meerderjarige vreemdeling wordt toegekend om zijn dossier te vervolledigen, is ook van toepassing.Er dient opgemerkt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand geen gebruik zal kunnen maken van het formulier van kennisgeving van ontbrekende stukken, vermits dat uitsluitend dient voor de dossiers inzake verklaringen tot verkrijging van de Belgische nationaliteit. Hij zal derhalve binnen de hem opgelegde termijnen melding moeten maken van de stukken die naar zijn mening ontbreken. Er wordt aangeraden een brief in die zin te richten aan de ouders of adoptanten van het kind, bij voorkeur met een ter post aangetekende zending, waarin duidelijk de termijn wordt vermeld waarbinnen de stukken moeten worden bezorgd. 4° Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand de verklaring tot toekenning van de Belgische nationaliteit ontvankelijk verklaart, geeft hij een ontvangstbewijs als bewijs van een volledig dossier af. Dat ontvangstbewijs is het begin van de termijn van 5 dagen waarbinnen de ambtenaar van de burgerlijke stand het dossier van de belanghebbende moet overzenden aan het parket, en tevens het begin van de termijn van 4 maanden waarbinnen het parket een negatief advies kan verstrekken met betrekking tot de verklaring tot toekenning van de Belgische nationaliteit. 5° Het begrip gewichtige feiten is irrelevant in geval van een minderjarig kind.De procureur des Konings kan zich op die grond niet verzetten tegen een krachtens artikel 11, § 2, WBN afgelegde verklaring tot toekenning van de Belgische nationaliteit. Hij dient enkel na te gaan of aan de in die bepaling gestelde grondvoorwaarden is voldaan.
Voor het overige kent de procedure hetzelfde verloop als de procedure die in artikel 15 WBN is voorzien (zie verder). 3. Uitzonderingen op het principe van de gezamenlijke verklaring Hoewel de basisregels sinds 1 januari 2013 in wezen dezelfde zijn gebleven, verdienen bepaalde punten toch enige verduidelijking, inzonderheid wat betreft artikel 11, § 2, tweede lid, WBN, dat het principe van de gezamenlijke verklaring van de ouders of adoptanten stelt, maar in bepaalde gevallen in een aantal omstandigheden voorziet waarin één van de ouders of adoptanten alleen kan optreden. Wat betreft de onmogelijkheid van een van de ouders of adoptanten om zijn wil te kennen te geven waarvan sprake is in artikel 11, § 2, tweede lid, punt b), WBN, dient vermeld te worden dat dit begrip met name slaat op de onbekwaamverklaring (artikelen 489 tot 512 B.W.), de ontzetting uit het ouderlijk gezag en de krankzinnigheid van een van hen.
Bij « ouder of adoptant die afwezig is verklaard », dient men rekening te houden met de vaststelling van het vermoeden van afwezigheid (artikel 112 tot 117 van het Burgerlijk Wetboek) en het vonnis houdende verklaring van afwezigheid (artikel 118 van het Burgerlijk Wetboek).
Bovendien zal, indien een van de ouders of adoptanten zijn hoofdverblijfplaats niet meer in België heeft, de andere ouder of adoptant alleen de verklaring kunnen afleggen mits de in het buitenland verblijvende ouder of adoptant in de toekenning van de nationaliteit toestemt.
In het buitenland wordt de akte van toestemming opgesteld door het hoofd van de Belgische diplomatieke zending of consulaire post in wiens ambtsgebied de toestemmende ouder of adoptant zijn hoofdverblijfplaats heeft, of eventueel bij notariële akte. Men zal zich herinneren dat wanneer een authentieke akte in het buitenland is opgesteld, men dient na te gaan of deze akte in België kan erkend worden en dus uitwerking kan hebben. De bepalingen van het internationaal privaatrecht die de erkenning van de buitenlandse authentieke akten in België regelen, zijn vervat in artikel 27 van het Wetboek van internationaal privaatrecht, dat in het eerste en tweede lid bepaalt : "Een buitenlandse authentieke akte wordt in België door alle overheden erkend zonder dat een beroep moet worden gedaan op enige procedure indien haar rechtsgeldigheid wordt vastgesteld overeenkomstig het krachtens deze wet toepasselijk recht, en meer bepaald met inachtneming van de artikelen 18 en 21. De akte moet voldoen aan de voorwaarden die volgens het recht van de Staat waar zij is opgesteld, nodig zijn voor haar echtheid. ».
Tenslotte dient ook de aandacht te worden gevestigd op § 6 van artikel 15 WBN die voorziet in de te volgen procedure bij gebrek aan toestemming van één van de ouders of adoptanten die is vereist in artikel 11, § 2, tweede lid, WBN. De rechtbank willigt de verklaring in indien zij de weigering tot toestemming een misbruik acht te zijn en indien de verklaring geen ander oogmerk heeft dan het belang van het kind om zich de Belgische nationaliteit te zien toekennen.
In dat geval wordt het beschikkende gedeelte van de definitieve beslissing tot inwilliging overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand en heeft de verklaring uitwerking vanaf die overschrijving.
C. TOEKENNING VAN DE BELGISCHE NATIONALITEIT DOOR GEZAMENLIJK GEVOLG VAN EEN AKTE VAN VERKRIJGING VAN DE NATIONALITEIT 1. Toegangsvoorwaarden Volgens artikel 12 WBN zoals het werd gewijzigd bij artikel 8 van de Wet kunnen vanaf 1 januari 2013 enkel de kinderen die hun hoofdverblijfplaats hebben gevestigd in België op de dag dat hun ouder of adoptant Belg geworden is, de Belgische nationaliteit toegekend krijgen, en dit eveneens op de dag van die verkrijging, mits zij voldoen aan de andere in artikel 12 gestelde voorwaarden: het bewijs van vrijwillige verkrijging van de Belgische nationaliteit, het bewijs dat het kind jonger dan achttien jaar was, het bewijs van een geldig vastgestelde afstammingsband tussen de desbetreffende ouder en het kind, en het bewijs dat de ouder het ouderlijk gezag uitoefende over het kind;aan die vier voorwaarden moet voldaan zijn op de dag dat de ouder of adoptant Belg wordt.
Er is bijgevolg geen sprake meer van toekenning van de Belgische nationaliteit door gezamenlijk gevolg voor kinderen die in het buitenland verblijven op het tijdstip dat een van hun ouders of adoptanten de Belgische nationaliteit verkrijgt, onder voorbehoud evenwel van de in het hiernavolgende punt geformuleerde opmerkingen. 2. Overgangsregeling De vraag naar de bepaling van de toepasselijke wet moet opgelost worden door verwijzing naar de datum van verkrijging van de Belgische nationaliteit door de ouder of adoptant, en niet door verwijzing naar het tijdstip waarop het « verzoek » tot toekenning van de nationaliteit is ingediend bij de bevoegde administratieve overheden. Artikel 12 WBN in zijn vroegere versie blijft bijgevolg van toepassing op de situatie van kinderen die in het buitenland verblijven maar waarvan de ouders de Belgische nationaliteit hebben verkregen vóór de inwerkingtreding van de wet, dus vóór 1 januari 2013, zelfs indien de verzoeken tot onderzoek naar het nationaal statuut van die kinderen werden ingediend na 1 januari 2013.
IV. DE PROCEDURES TOT VERKRIJGING VAN DE BELGISCHE NATIONALITEIT A. DE WIJZEN VAN VERKRIJGING VAN DE NATIONALITEIT DOOR VERKLARING 1. ARTIKEL 12BIS WBN 1.1. Toepassingsgebied rationae personae Met het oog op rationalisering heeft de wetgever het aantal procedures door verklaring verminderd en ze allemaal, met uitzondering van de verklaring tot herkrijging van de Belgische nationaliteit, gehergroepeerd in één artikel, te weten artikel 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, zoals gewijzigd bij artikel 9 van de Wet. Aldus werden de wijzen van verkrijging van de Belgische nationaliteit door nationaliteitskeuze (vroegere artikelen 13 en 14 WBN), door huwelijk met een Belgische echtgenoot (artikel 16 WBN) en door bezit van staat (artikel 17 WBN) opgeheven.
Artikel 12bis WBN stelt het recht op de Belgische nationaliteit open voor vier categorieën van vreemdelingen van minstens achttien jaar oud die op het ogenblik van de verklaring in onbeperkt verblijf zijn : 1° de vreemdeling die geboren is in België en zijn hoofdverblijfplaats in België heeft gevestigd op grond van een wettelijk verblijf sinds zijn geboorte.Er wordt van hem geen enkele voorwaarde inzake taalkundige, economische of maatschappelijke integratie geëist (artikel 12bis, § 1, 1°, WBN). 2° De vreemdeling die op het tijdstip van de verklaring bewijst dat hij op onafgebroken wijze hoofdzakelijk in België verblijft op grond van een wettelijk verblijf gedurende minstens vijf jaar en het bewijs levert van de kennis van een van de drie landstalen, kan de Belgische nationaliteit verkrijgen in de volgende drie gevallen: - ofwel levert hij het bewijs van zijn maatschappelijke integratie en zijn economische participatie (artikel 12bis, § 1, 2°, WBN). - ofwel toont hij zijn hoedanigheid aan van echtgenoot van een Belg met wie hij sinds ten minste drie jaar in België gehuwd samenleeft. Op dit punt lijkt het mij nuttig te verduidelijken dat het vereiste van het samenleven van de echtgenoten een gemeenschappelijke verblijfplaats veronderstelt, dat wil zeggen hun inschrijving op een gemeenschappelijk adres, en dit minstens gedurende de drie jaar die de verklaring voorafgaan. Er valt op te merken dat zo de verblijfplaats gemeenschappelijk moet zijn tijdens de wettelijke referentieperiode, zij dat in principe ook moet blijven tijdens de procedure. Het overlijden van de echtgenoot zou aldus geen beletsel mogen vormen voor de vreemdeling om de Belgische nationaliteit te verkrijgen, indien de nationaliteitsverklaring werd afgelegd vóór het overlijden van de echtgenoot en op dat ogenblik werd voldaan aan de voorwaarde betreffende het gemeenschappelijk leven (artikel 12bis, § 1, 3°, WBN); - ofwel is hij de ouder of adoptant van een "minderjarig Belgisch kind" (artikel 12bis, § 1, 3°, WBN).
In de laatste twee gevallen (« echtgenoot van een Belg of ouder van een Belgisch minderjarig kind ») moet de vreemdeling, naast de reeds vernoemde taalkundige integratie, het bewijs van zijn maatschappelijke integratie in België leveren en is hij dus vrijgesteld van de voorwaarde van economische participatie, al moet dit laatste enigszins worden genuanceerd vermits de maatschappelijke integratie onder artikel 12bis, § 1, 3°, e), tweede streepje, WBN ook elementen met een economische connotatie omvat. 3° De vreemdeling die vanwege een handicap of een invaliditeit niet in staat is een betrekking te hebben of een economische activiteit uit te oefenen of die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.In dit geval is de vreemdeling vrijgesteld van het leveren van het bewijs van zijn taalkundige, economische en maatschappelijke integratie (artikel 12bis, § 1, 4°, WBN).
In dit verband dienen de volgende opmerkingen te worden geformuleerd : - Indien de voorwaarde betreffende de handicap enkel op het tijdstip van de verklaring moet beoordeeld worden, is dat niet het geval voor de voorwaarde met betrekking tot de invaliditeit : de wetgever had immers onmiskenbaar de bedoeling om enkel invaliditeit in aanmerking te nemen met een "blijvende" arbeidsongeschiktheid van 66 %, met verwijzing naar artikel 100 van de wet betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en naar de artikelen 19 en 20 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten (Parl. St., Doc 53/0476/010 en 0476/013).
Door te stellen dat de invaliditeit "blijvend" moet zijn, doelt de wetgever op de categorie van personen waarvan de arbeidsongeschiktheid herhaaldelijk en over verscheidene jaren als invaliditeit is bevestigd. De term "blijvend" heeft dus dezelfde betekenis als "langdurig" en niet als "definitief".
De staat van arbeidsongeschiktheid wordt immers nooit als definitief erkend, maar kan op elk moment herzien worden in het kader van de uitkeringsverzekering. Teneinde de duur van die invaliditeit concreet en precies te achterhalen, en rekening houdend met de vereiste van de wetgever met betrekking tot het vervullen van een beroepsactiviteit tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de verklaring, dient te worden aangenomen dat de belanghebbende, op het tijdstip van zijn verklaring, moet aantonen dat hij sinds ten minste vijf jaar het statuut van invalide geniet. Zoals bepaald in het koninklijk besluit van 14 januari 2013, levert de belanghebbende het bewijs van het statuut van invalide door voorlegging van een attest dat is afgeleverd door de verzekeringsinstelling waarbij hij is aangesloten. - De pensioenleeftijd is 65 jaar, zoals bepaald in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen. 4° De vreemdeling die onafgebroken zijn wettelijk hoofdverblijf in België heeft sinds ten minste tien jaar, heeft toegang tot de Belgische nationaliteit indien hij het bewijs levert van de kennis van een van de drie landstalen en indien hij het bewijs levert van zijn deelname aan het leven van zijn onthaalgemeenschap.Overeenkomstig artikel 10, 4°, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 levert de vreemdeling het bewijs van integratie in zijn onthaalgemeenschap middels een verklaring waarbij in voorkomend geval stavingsstukken zijn gevoegd (artikel 12bis, § 1, 5°, WBN).
Naast de verklaring van de belanghebbende zelf, moet de deelname aan de onthaalgemeenschap blijken uit een reeks indicaties waarvan het bewijs door alle rechtsmiddelen kan worden geleverd : bijvoorbeeld het feit dat hij in België school heeft doorlopen, het volgen van een beroepsopleiding, een actieve betrokkenheid bij het Belgisch verenigingsleven, de deelname van de persoon aan opleidingsstructuren opgezet in het kader van bijvoorbeeld de onthaal- en integratietrajecten die worden georganiseerd door de gemeenschappen of enig ander gelijkaardig proces, jarenlange uitoefening van een beroepsactiviteit in België, enz.
Tot slot moet worden opgemerkt dat de voornoemde onthaalgemeenschap in geen geval gelijkgesteld kan worden met de in België gevestigde gemeenschap van herkomst van de belanghebbende. 1.2 De specifieke wijzen van toegang tot de nationaliteit Ongeacht de beoogde procedure moet de vreemdeling, al naargelang het geval, beantwoorden aan bijkomende voorwaarden inzake taalkundige, maatschappelijke en economische integratie, behalve indien hij aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 12bis, § 1, 1° of 4°, WBN of in artikel 24 WBN. Bemerk dat het gaat om een van de belangrijkste nieuwigheden van de Wet op het vlak van verkrijging van de nationaliteit.
In verband met de bewijsmiddelen voor bepaalde integratievoorwaarden kunnen nog de volgende opmerkingen worden gemaakt: 1° De maatschappelijke integratie De specifieke bewijsmiddelen voor de maatschappelijke integratie zijn gericht op het behalen van een diploma of een getuigschrift dat minstens een eindcyclus van het hoger secundair onderwijs bekrachtigt, het volgen van een beroepsopleiding, het volgen van een integratietraject en de uitoefening van een beroepsactiviteit in België.a) Het diploma De Wet doelt op een "diploma of getuigschrift afgeleverd, door een onderwijsinstelling opgericht, erkend of gesubsidieerd door een van de Gemeenschappen en dat minstens van het niveau van het hoger secundair onderwijs is". Het mag dus enkel gaan om diploma's of getuigschriften uitgereikt door Belgische instellingen met uitsluiting van diploma's uitgereikt door buitenlandse instellingen. Het diploma of getuigschrift moet bovendien behaald zijn aan het eind van een schoolse opleiding in één van de drie landstalen.
De diploma's uitgereikt door het hoger onderwijs moeten 60 ECTScredits per academiejaar tellen.
Het ECTS (European credit transfer system) werd uitgewerkt in het kader van het Bologna-proces teneinde de erkenning van de prestaties verricht in andere onderwijsinstellingen te vergemakkelijken. Dat systeem stoelt op het principe dat een voltijds studerend persoon een arbeidsvolume van 60 ECTS-credits in de loop van een academiejaar presteert. Aldus omvatten de diploma's van de 1e universitaire cyclus (« baccalaureaat » of « bachelor ») en van de 2e universitaire cyclus (« master ») 60 ECTS-credits per jaar.
Wat de Koninklijke Militaire School betreft lijkt het mij nuttig erop te wijzen dat die instelling enkel universitair onderwijs organiseert. b) De beroepsopleiding Om te weten of een beroepsopleiding al dan niet erkend is, wordt bij twijfel aangeraden zich naargelang het desbetreffende gewest te wenden tot de bevoegde gewestelijke diensten voor beroepsopleiding, namelijk : de FOREm in Wallonië;« Bruxelles Formation », bevoegd voor de beroepsopleiding van de Franstaligen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de VDAB en zijn regionale dienst voor Brussel die respectievelijk de beroepsopleiding in Vlaanderen en voor de Nederlandstaligen in Brussel-Hoofdstad organiseren en ten slotte het Arbeitsamt (Arbeidsdienst) in de Duitstalige Gemeenschap. c) Het bewijs van onafgebroken uitoefening van een beroepsactiviteit gedurende de voorbije 5 jaar De volgende opmerkingen kunnen worden gemaakt: c.1 algemeenheden Wat betreft de vraag wat moet worden verstaan onder de voorwaarde "de voorbije vijf jaar onafgebroken hebben gewerkt", past het deze voorwaarde te interpreteren in het licht van de definitie van "arbeidsdag" omschreven in artikel 1, § 2, 7°, WBN. Volgens die definitie dient namelijk deeltijdse arbeid meegerekend te worden. Arbeid die in het buitenland werd verricht, kan daarentegen niet in aanmerking genomen worden. c.2 mogelijke cumulatie van diverse statuten Het is mogelijk dat de belanghebbende een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend onder diverse statuten in de loop van de wettelijke referentieperiode. Zo kan hij een welbepaalde activiteit als zelfstandige hebben uitgeoefend gedurende een bepaalde tijd en vervolgens aangeworven zijn in het kader van een arbeidsovereenkomst voor een onderneming uit de openbare of private sector. In die context moet hij dan de diverse documenten voorleggen die verband houden met de statuten waaronder hij gedurende vijf jaar gewerkt heeft. Hij zal in dit verband refereren aan hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 14 januari 2013.
Die opmerking geldt mutatis mutandis voor de voorwaarde betreffende de economische participatie (zie infra punt 3° ). c.3 Het bijzonder geval van de statutair benoemde ambtenaar De vreemdeling die een stage in het openbaar ambt met vrucht heeft voleindigd met het oog op een benoeming in vast dienstverband, kan die stageperiode laten meetellen bij de berekening van de wettelijke referentieperiode van vijf jaar.
Die opmerking geldt mutatis mutandis voor de voorwaarde betreffende de economische participatie. 2° De taalkundige integratie Op dit vlak wordt verwezen naar Hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, dat de documenten bepaalt die gelden als bewijs van minimale kennis van één van de drie landstalen in de zin van artikel 1, § 2, 5°, van het Wetboek.a. de vreemdelingen onderworpen aan de voorwaarde van maatschappelijke integratie Zoals verduidelijkt in de toelichting bij voornoemd koninklijk besluit, wordt het bewijs van taalkundige integratie geleverd telkens wanneer de vreemdeling aantoont dat hij voldoet aan de maatschappelijke integratie bedoeld in artikel 12bis, § 1, 2°, d), en in artikel 12bis, § 1, 3°, e), WBN (Commentaren van de wet, Gedr.St., Kamer, Doc. 530476/13 blz. 25).
Wat betreft de diploma's of getuigschriften die minstens een eindcyclus van het hoger secundair onderwijs bekrachtigen, zullen deze slechts als bewijs van de taalkundige integratie aanvaard worden indien zij behaald zijn aan het eind van een schoolse opleiding in één van de drie landstalen en indien zij het bewijs leveren van een taalniveau gelijk aan het niveau A2 van het Europees Referentiekader voor talen.
Zoals reeds hoger in punt 1° betreffende de maatschappelijke integratie werd uiteengezet, moeten de diploma's van het hoger onderwijs een arbeidsvolume van 60 ECTS-credits per academiejaar bevatten. b. De vreemdelingen die niet onderworpen zijn aan de voorwaarde van maatschappelijke integratie maar niettemin het bewijs moeten leveren van de kennis van een van de drie landstalen, kunnen het bewijs van deze taalkundige integratie op de volgende manier leveren : - via een van de bewijsmiddelen van maatschappelijke integratie bedoeld in artikel 12bis, § 1, 2°, d), en in artikel 12bis, § 1, 3°, e). Wat betreft de diploma's die minstens een eindcyclus van het hoger secundair onderwijs bekrachtigen, is het belangrijk te verduidelijken dat, binnen de zeer specifieke context van het bewijs van taalkundige integratie, een diploma behaald op het grondgebied van de Europese Unie eveneens zal aanvaard worden voor zover het als gelijkwaardig is erkend door één van de gemeenschappen en het bewijs kan leveren van de minimale kennis van één van de drie landstalen gelijk aan het niveau A2 van het Europees Referentiekader voor talen. De dilploma's van het hoger onderwijs moeten 60 ECTS-credits per academiejaar omvatten.
Men dient er op te letten dat de diploma's die vermeld worden in het formulier inzake de kennisgeving van ontbrekende stukken betrekking hebben op zowel de diploma's die uitgereikt worden door onderwijsinstellingen die door één van de gemeenschappen zijn georganiseerd, erkend of gesubsidieerd, als op de diploma's die behaald zijn op het grondgebied van de Europese Unie en als evenwaardig zijn erkend; - een taalcertificaat afgegeven door SELOR; - een attest voor het slagen voor één van de drie landstalen afgeleverd door de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding : de VDAB, Bruxelles Formation, Actiris, FOREm en het Arbeitsamt; - een attest voor het slagen voor één van de drie landstalen, afgegeven door een onderwijsinstelling opgericht, erkend of gesubsidieerd door een Gemeenschap.
Het spreekt voor zich dat de drie laatste attesten het bewijs moeten leveren van een taalniveau gelijk aan het niveau A2 van het Europees Referentiekader voor talen.
Wat betreft de taalattesten afgegeven door een onderwijsinstelling opgericht, erkend of gesubsidieerd door een Gemeenschap, vermelden wij als voorbeeld: - de attesten voor het slagen voor een taalcursus afgeleverd door de onderwijsinstellingen voor sociale promotie; - de attesten voor het slagen voor examens voor voldoende beheersing van één van de drie landstalen georganiseerd door bepaalde instellingen voor hoger onderwijs met het oog op toegang tot de studies van de eerste cyclus; - de attesten voor het slagen op het vlak van het aanbod van levende talen dat wordt aangeboden in de vorm van avondonderwijs voor een zeer ruim publiek door bepaalde instellingen voor hoger onderwijs. 3° De economische integratie a) Gevallen waarin economische integratie is vereist Het bewijs van economische participatie is enkel vereist in artikel 12bis, § 1, 2°, WBN. Indien de belanghebbende een werknemer is, moet hij het bewijs leveren dat hij gedurende de voorbije vijf jaar minimaal 468 arbeidsdagen heeft gewerkt. Er dient te worden opgemerkt dat indien de belanghebbende reeds het bewijs van zijn maatschappelijke integratie levert doordat hij een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend gedurende de vijf jaar die voorafgaan aan zijn verklaring overeenkomstig artikel 12bis, § 1, 2°, d), WBN, hij automatisch wordt verondersteld de wettelijk vereiste 468 dagen te hebben gepresteerd. Dezelfde redenering geldt mutatis mutandis voor de belanghebbende die gedurende de vereiste periode van vijf jaar een activiteit als zelfstandige zou uitoefenen.
A contrario, de verklaarder die het bewijs van zijn maatschappelijke integratie op een andere manier dan door de uitoefening van een economische activiteit zou leveren, bijvoorbeeld aan de hand van een beroepsopleidingsattest, moet in principe nog het bewijs leveren dat hij in België gewerkt heeft als zelfstandige en/of werknemer gedurende de wettelijk vereiste periode. b) Het in mindering brengen van de duurtijd van de school-, universiteits- of beroepsopleiding b.1 Volledigheidshalve wil ik in het bijzonder de aandacht van de ambtenaren van de burgerlijke stand vestigen op de noodaak om rekening te houden met de duur van de door de vreemdeling gevolgde beroeps-, universiteits- of schoolopleiding, bedoeld in artikel 12bis, § 1, 2°, d), eerste en/of tweede streepje van het Wetboek, teneinde deze in mindering te brengen van de duur van de beroepsactiviteit uitgeoefend als zelfstandige en/of werknemer (zie artikel 12bis, § 1, 2°, tweede lid, WBN). De voorbereidende werken van de Wet zijn bijzonder expliciet op dit punt "(...) indien de vreemdeling onderwijs volgt, of een beroepsopleiding volgt, dan bewijzen zij hun wil tot economische participatie. Immers : een diploma geeft nadien toegang tot de arbeidsmarkt, en een beroepsopleiding vergemakkelijkt de toegang tot de arbeidsmarkt. Daarom mag de duurtijd van de onderwijsopleiding, of de beroepsopleiding in mindering gebracht worden van de vereiste 468 dagen die de vreemdeling moet gewerkt hebben" (Commentaren van de wet, Gedr. St., Kamer, doc. 53/0476/13, blz. 25).
De desbetreffende duurtijd van de opleiding kan dus enkel in mindering kan worden gebracht voor zover de opleiding voltooid werd of geleid heeft tot het behalen van een diploma of getuigschrift. b.2 Inzake de wijze waarop de duurtijd van de opleidingen in mindering moet worden gebracht van de wettelijk vereiste 468 dagen, acht ik het nuttig, zonder volledigheid te willen nastreven gezien de grote verscheidenheid aan gevallen die zich kunnen voordoen, om bepaalde bakens uit te zetten voor drie bijzondere situaties waarmee de ambtenaar van de burgerlijke stand regelmatig zou kunnen te maken hebben.
Eerste voorbeeld : de belanghebbende heeft een getuigschrift hoger secundair onderwijs behaald na beëindiging van een reguliere studie met volledig leerplan gevolgd in een door een Gemeenschap erkende, georganiseerde of gesubsidieerde instelling.
In België telt een schooljaar doorgaans gemiddeld 182 lesdagen.
Aangezien het getuigschrift hoger secundair onderwijs (HSO) een eindcyclus van drie jaar bekrachtigt, dient men de drie laatste jaren te verrekenen in de berekening van de mindering en tot het besluit te komen dat indien de vreemdeling in het bezit is van een dergelijk getuigschrift, hij van rechtswege de wettelijk vereiste 468 dagen bereikt.
Tweede voorbeeld : de belanghebbende heeft een diploma hoger onderwijs met volledig leerplan (bachelor of master) behaald.
Zoals reeds verduidelijkt, wordt iedere opleidingsactiviteit van een bachelor- of masteropleiding verrekend in credits. Een credit stemt forfaitair overeen met 30 uren leerarbeid. Aangezien een schooljaar met volledig leerplan 60 credits telt, wordt het aantal uren leerarbeid op 1800 geschat.
De bacheloropleiding bestaat uit een programma van 180 credits, normaliter verdeeld over drie schooljaren terwijl de masteropleiding bestaat uit 60, 120 of 240 credits (geneeskunde), naar rato van 60 credits per jaar.
Om te weten hoe de volumes aan gepresteerde uren in arbeidsdagen moeten worden omgerekend, moet het aantal opleidingsuren worden berekend in functie van het aantal uren van een voltijdse werkweek in België, te weten 38 uren per week. Eén arbeidsdag stemt dus overeen met 7,6 uren per dag zoals overigens de wetgever in de voorbereidende werken heeft aangegeven (Commentaren van de wet, Gedr. St., Kamer, Doc. 53/0476/13, blz. 26) Indien men in casu de studielast van een schooljaar van 1800 uren deelt door het volume van de uurprestaties op een arbeidsdag, bedraagt het resultaat 236 dagen per academiejaar.
Indien bijgevolg een vreemdeling over een bachelordiploma beschikt (diploma van de eerste cyclus), wordt hij automatisch verondersteld de voorwaarde inzake economische participatie te hebben vervuld. A fortiori geldt hetzelfde voor de houder van een masterdiploma (diploma van de tweede cyclus) of een doctoraat (diploma van de derde cyclus).
Derde voorbeeld : de belanghebbende heeft een beroepsopleiding van 400 uren gevolgd.
Hier dient eenzelfde redenering te worden gevolgd als in het vorige punt, met als slotsom dat 400 opleidingsuren overeenstemmen met 52,5 arbeidsdagen (of 10,5 weken). b.3 Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand, na mindering, vaststelt dat de vreemdeling nog niet voldoet aan de wettelijk vereiste duur van beroepsactiviteit, bedoeld in artikel 12bis, § 1, 2°, e), WBN, moet hij de betrokken vreemdeling verzoeken om bijkomende bewijsstukken voor te leggen, desgevallend met gebruik van het formulier inzake de kennisgeving van ontbrekende stukken waarvan het model als bijlage bij het koninklijk besluit van 14 januari 2013 is gevoegd.
Teneinde alle dubbelzinnigheid weg te nemen, wil ik hierbij reeds verduidelijken - en ik zal daarop terugkomen in het kader van de omschrijving van de procedure door verklaring - dat de ambtenaar van de burgerlijke stand in eerste instantie moet onderzoeken, op grond van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, of de stukken ter staving van de 468 dagen prima facie aanwezig zijn, in het besef dat die stukken naderhand grondiger zullen onderzocht worden door het parket in het kader van de toezichtsopdracht met betrekking tot de naleving van de grondvoorwaarden. Bij ernstige twijfel omtrent de voorgelegde stukken doet de ambtenaar van de burgerlijke stand er goed aan om het parket daarop schriftelijk te wijzen bij de toezending van het dossier van de kandidaat-Belg.
Het voorgaande neemt niet weg dat een ambtenaar van de burgerlijke stand geen documenten zal kunnen aanvaarden waaruit onmiskenbaar blijkt dat het aantal dagen merkbaar lager ligt dan de vereiste periode van 468 dagen. 1.3. De specifieke hypothese bedoeld in artikel 12bis, § 2, WBN De vreemdeling die, tijdens de periode van wettelijk verblijf voorafgaand aan de nationaliteitsverklaring bedoeld in artikel 12bis, § 1, 2° en 3°, WBN, zich vestigt in een ander taalgebied dan waar hij een inburgeringscursus heeft gevolgd en die zijn verklaring aflegt op het grondgebied van dat taalgebied, levert het bewijs van zijn maatschappelijke integratie aan de hand van zijn gevolgde onthaaltraject van het gewest waar hij voordien zijn hoofdverblijfplaats had. Aldus kan de vreemdeling die zijn verklaring heeft afgelegd in een Nederlandstalige gemeente zich beroepen op een integratietraject dat hij voordien in Wallonië zou hebben gevolgd in het kader van het bewijs van zijn maatschappelijke integratie.
Naast het bewijs van zijn maatschappelijke integratie aan de hand van een inburgeringscursus, moet de vreemdeling ook het bewijs leveren van de beheersing van de taal van het gewest waar hij hoofdzakelijk verblijft en waar hij zijn nationaliteitsverklaring heeft ingediend.
Het bewijs van de taal kan geleverd worden aan de hand van een van de bewijsmiddelen vermeld in artikel 1 van hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 14 januari 2013. 2. ARTIKEL 24 WBN 2.1. Artikel 21 van de Wet wijzigt artikel 24 WBN door de toevoeging van een voorwaarde gekoppeld aan de vereiste van een wettelijk verblijf uit hoofde van een persoon van ten minste achttien jaar oud die een op die bepaling gegronde verklaring tot herkrijging van de nationaliteit wil indienen. Concreet gezien moet de verklaarder in onbeperkt verblijf zijn op het ogenblik van de verklaring en moet hij zijn hoofdverblijfplaats in België hebben gevestigd op grond van een ononderbroken wettelijk verblijf tijdens de twaalf maanden voorafgaand aan de verklaring. Voor de invulling van het wettelijk verblijf, zie punt D van deze omzendbrief.
Daarnaast is in artikel 21 geen sprake meer van de beoordelingsmarge die de procureur des Konings had om geen negatief advies te verstrekken ingeval de vreemdeling niet gedurende de wettelijk vereiste twaalf maanden in België zou verblijven. De voorwaarde van wettelijk verblijf in België is dus thans een absolute voorwaarde.
Aan de procedure tot herkrijging is geen enkele voorwaarde inzake taalkundige, economische of maatschappelijke integratie verbonden. 2.2. Voor de procedure wordt verwezen naar artikel 15 WBN, dat hierna verder wordt toegelicht. Niettemin acht ik het nuttig de volgende opmerkingen te formuleren : 1° De procedure tot herkrijging geeft geen aanleiding tot inning van een registratierecht.2° Aangezien de bij te voegen stukken niet formeel vermeld worden in het formulier inzake de kennisgeving van ontbrekende stukken, moet daarvan melding worden gemaakt in de rubriek "opmerkingen".3° De ambtenaar van de burgerlijke stand ziet erop toe dat de verklaring tot herkrijging vergezeld gaat van de door de Wet vereiste stavingsstukken.Ter informatie, de bij te voegen documenten ter staving van de verklaring zijn de volgende : - de akte van geboorte/het getuigschrift afgegeven door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of naargelang het geval het gelijkwaardig document of de behoorlijk gehomologeerde akte van bekendheid of de door de rechtbank van eerste aanleg gegeven machtiging tot het afleggen van de beëdigde verklaring, in voorkomend geval de bijzondere en authentieke volmacht gegeven aan de gevolmachtigde of het bewijs van de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger of voorlopig bewindvoerder van de onbekwame; - een getuigschrift van woonst met historiek van de verblijfplaatsen en adressen als bewijs van ononderbroken hoofdverblijf in België gedurende twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring; - een verblijfsdocument bedoeld in artikel 3 van het besluit van 14 januari 2013, waaruit een verblijf van onbeperkte duur blijkt; - het bewijs dat de belanghebbende voordien zijn Belgische nationaliteit verloren heeft op andere wijze dan door vervallenverklaring van de nationaliteit, ongeacht of het was door vrijwillige verkrijging van een vreemde nationaliteit of iets anders. 3.DE PROCEDURE Artikel 15 WBN, gewijzigd bij artikel 12 van de Wet, regelt de procedure voor de verklaringen bedoeld in de artikelen 11, § 2, 12bis en 24 WBN. 3.1 Voorafgaande opmerking: het registratierecht Terwijl de verkrijging van de nationaliteit voorheen kosteloos was, heeft de wetgever het registratierecht ten belope van 150 euro heringevoerd. Artikel 238 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten bepaalt dat dit recht moet gekweten worden vóór de indiening van het naturalisatieverzoek of vóór de aflegging van de verklaring, dat wil zeggen vooraleer de ambtenaar van de burgerlijke stand ze officieel akteert.
De registratie gebeurt in het kantoor van het rechtsgebied waarin de verblijfplaats van de belanghebbende zich bevindt. Het registratierecht kan in geen geval worden teruggegeven.
Aangezien de laattijdige betaling van het registratierecht niet geregulariseerd kan worden, maakt het formulier inzake de kennisgeving van ontbrekende stukken daarvan geen melding (zie infra).
Voor zoveel als nodig wil ik erop wijzen dat de betaling van het registratierecht enkel geldig is voor één bepaalde procedure van nationaliteitsverkrijging. De aanvrager wiens verzoek of verklaring verworpen is, zal slechts een nieuwe procedure kunnen indienen op voorwaarde dat hij bewijst dat hij voorafgaandelijk is overgegaan tot de betaling van een nieuw registratierecht. 3.2 De verschillende fasen van de procedure 1° De ambtenaar van de burgerlijke stand De wet versterkt de rol van de ambtenaar van de burgerlijke stand in de procedures tot verkrijging van de nationaliteit door verklaring. Zoals hierna omstandig wordt uitgelegd, is de ambtenaar van de burgerlijke stand voortaan gebonden aan strikte termijnen. Bijgevolg is het raadzaam voor elk te behandelen dossier zorgvuldig een nauwkeurig tijdschema bij te houden. a. De nationaliteitsverklaring moet worden afgelegd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft.Zoals reeds gezegd in punt 3.1, gaat hij voorafgaandelijk na of het registratierecht is betaald.
Ter herinnering, de verklaring kan worden afgelegd door een gevolmachtigde met een bijzondere en authentieke volmacht (artikel 6 WBN). « De volmacht moet bijzonder zijn, dat wil zeggen, gegeven met het oog op de verrichting van de vereiste rechtshandeling in naam van de belanghebbende. Zij moet ook authentiek zijn, dat wil zeggen gegeven in authentieke vormen. Daaruit blijkt dus de belangrijke rol van de notarissen in dat verband (...). » (Ch.L. CLOSSET « Traité pratique de la nationalité belge », Bruylant, 2004, n° 841 et 842, 2e édition, Bruxelles, Bruylant).
Wat betreft de personen die onbekwaam zijn uit hoofde van hun geestestoestand bepaalt artikel 7, eerste lid, van het Wetboek : « Personen die onbekwaam zijn uit hoofde van hun geestestoestand, worden, voor het verrichten van rechtshandelingen inzake nationaliteit, vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger.
Personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, kunnen door deze worden vertegenwoordigd. ».
Na te hebben gecontroleerd of de verklaring voorafgaand aan de handtekening van de verklaarder de volgende handgeschreven vermelding bevat : "Ik verklaar Belgisch staatsburger te willen worden en de Grondwet, de wetten van het Belgische volk en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te zullen naleven", akteert de ambtenaar van de burgerlijke stand de verklaring. Op dat punt benadruk ik de noodzaak om een ontvangstbewijs van de indiening van de verklaring af te geven aan iedere persoon die om de verkrijging van de Belgische nationaliteit verzoekt. Dat ontvangstbewijs vormt immers het vertrekpunt van de termijn van dertig werkdagen waarbinnen de ambtenaar van de burgerlijke stand de verklaring op haar volledigheid moet onderzoeken.
Een belangrijke vernieuwing van de Wet bestaat in het van ambtswege opschorten van de verklaring indien de ambtenaar van de burgerlijke stand, op basis van de gegevens waarover hij beschikt, vaststelt dat er verschillen zijn in de schrijfwijze van de naam of voornaam van de vreemdeling (artikel 15, § 1, eerste lid WBN). In dit geval wordt de aandacht van de ambtenaren van de burgerlijke stand erop gevestigd dat het noodzakelijk is dat zij de vreemdeling in kennis stellen, bij voorkeur bij een ter post aangetekende brief, van de opschorting van de verklaring en desgevallend van het einde van die opschorting.
Een tweede reden tot opschorting houdt verband met het geval waarin de vreemdeling geen naam of voornaam heeft. In dat geval stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand de vreemdeling voor om kosteloos een procedure tot naamswijziging in te stellen op grond van de wet van 15 mei 1987 door middel van een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek dat onverwijld wordt gericht aan de Dienst Naams- en Voornaamsverandering van de FOD Justitie, Waterloolaan 115, te 1000 Brussel.
Het is belangrijk te vermelden dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de vreemdeling in geen geval kan dwingen tot het instellen van een procedure tot wijziging van naam of voornaam. Hij mag hoogstens de aandacht van de kandidaat-Belg vestigen op de onmiskenbare voordelen uit het oogpunt van kosteloosheid die een dergelijke procedure biedt in het specifieke kader van de Belgische nationaliteit. Indien de vreemdeling weigert, is de ambtenaar van de burgerlijke stand dus niet gemachtigd om de procedure op te schorten en kent deze haar verder verloop.
Indien de vreemdeling ermee instemt om die procedure van verandering van naam of voornaam in te stellen, wordt de behandeling van de verklaring opgeschort totdat hij een naam of voornaam heeft.
Concreet gezien dient de vreemdeling ervoor te zorgen dat het ontvangstbewijs dat het begin van de nationaliteitsverklaring bewijst, aan zijn verzoekschrift tot verandering van naam of voornaam is gehecht. De overzending van dit ontvangstbewijs door de belanghebbende aan de Dienst Naams- en Voornaamsveranderingen FOD Justities inderdaad noodzakelijk voor de ontvankelijkheid van het verzoekschrift. Zodra de FOD Justitie dit ontvangen heeft, brengt hij onverwijld het gemeentebestuur - waar de nationaliteitsverklaring werd afgelegd - op de hoogte van de datum waarop het verzoekschrift officieel ontvankelijk werd verklaard door zijn dienst. Op deze datum neemt de schorsing van de procedure een aanvang.
De schorsing van de procedure zal een einde nemen wanneer de vreemdeling een naam of voornaam zal hebben, dit wil zeggen wanneer het beschikkend gedeelte van het koninklijk of ministerieel besluit dat machtiging verleent om de naam of voornaam toe te voegen - waarvoor de voorschriften van registratie voorafgaandelijk vervuld zijn - is overgeschreven in de registers door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de verblijfplaats van de vreemdeling, indien deze laatste in het buitenland geboren is, of door de ambtenaar van de gemeente in België waar de betrokkene geboren is.
Indien de vreemdeling in België geboren is maar in een andere gemeente dan die waar de nationaliteitsverklaring is afgelegd, dient overeenkomstig artikel 9 van de wet van 15 mei 1987 de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand zonder dralen de Minister van Justitie te verwittigen van de verrichte overschrijving alsmede de ambtenaar van de burgerlijke stand bij wie de verklaring is afgelegd, zodanig dat deze laatste aan de betrokkene de datum kan meedelen waarop de schorsing van de procedure een einde heeft genomen.
De FOD Justitie zal alleszins eveneens aan de gemeente waar de verklaring werd geakteerd het bericht van overschrijving zenden.
Er dient te worden opgemerkt dat de verzoeker in zijn eigen belang steeds een afschrift van de overschrijving kan vragen teneinde de voor de verklaring bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand daarvan op de hoogte te kunnen brengen en aldus de schorsing te onderbreken. b. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft dertig dagen de tijd, vanaf de dag waarop de verklaring geakteerd werd, om na te gaan of de stukken vermeld in hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 bijgevoegd zijn.Volgens de voorbereidende werken mag de ambtenaar van de burgerlijke stand de geldigheid van de voorgelegde stukken niet beoordelen. Hij moet er enkel op toezien dat de verklaring de vereiste stukken omvat (Verslag namens de Commissie voor de Justitie, op.cit., blzn. 83, 84 en 89).
Ik wil er tevens aan herinneren in het kader van de toepassing van de principes van administratieve vereenvoudiging, dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de verklaarder geen gegevens mag eisen waartoe hijzelf rechtstreeks toegang heeft. Om te weten welke documenten de vreemdeling niet moet verstrekken aan de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt verwezen naar artikel 14 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013.
Na deze inleidende opmerkingen, bekijken we twee gevallen die zich kunnen voordoen : ?De ambtenaar van de burgerlijke stand beoordeelt de verklaring als onvolledig. Hij stelt de belanghebbende hiervan in kennis binnen een termijn van vijfendertig werkdagen, te rekenen vanaf het afleggen van de verklaring zoals blijkt uit het ontvangstbewijs. Daartoe maakt hij gebruik van het formulier inzake de kennisgeving van ontbrekende stukken, dat als bijlage is gevoegd bij het koninklijk besluit van 14 januari 2013. De verklaarder heeft twee maanden de tijd vanaf de datum van aangetekende verzending van dat formulier om de ontbrekende stukken over te zenden. Indien daarna blijkt dat de verklaring nog steeds onvolledig is, niettegenstaande de toegekende bijkomende termijn, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand de belanghebbende in kennis van zijn beslissing om de nationaliteitsverklaring onontvankelijk te verklaren, binnen de vijftien werkdagen na het verstrijken van de termijn die aan de vreemdeling werd verleend om het verzuim te herstellen. Tegen de onontvankelijkheidsverklaring door de ambtenaar van de burgerlijke stand staat een beroep tot nietigverklaring open voor de Raad van State.
Het verzoek wordt geacht volledig te zijn in geval van niet-naleving van de voornoemde termijnen. ? De ambtenaar van de burgerlijk stand beoordeelt de verklaring als volledig en ontvankelijk. Hij levert een ontvangstbewijs van volledig dossier af binnen vijfendertig werkdagen te rekenen vanaf het afleggen van de verklaring.
De ambtenaar van de burgerlijke stand kan tevens besluiten tot de volledigheid van het dossier nadat de verklaarder hem de als ontbrekend gemelde stukken binnen de wettelijke termijnen heeft bezorgd. In dit geval verstrekt de ambtenaar van de burgerlijke stand een ontvangstbewijs van volledig dossier binnen de vijftien werkdagen na het verstrijken van de termijn die de vreemdeling werd verleend om zijn situatie in regel te brengen. c. Na zich aldus van de volledigheid van het dossier te hebben vergewist, zendt de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld een afschrift van het integrale dossier voor advies naar het parket van de rechtbank van eerste aanleg binnen de vijf werkdagen volgend op de afgifte van het ontvangstbewijs van volledig dossier.De ambtenaar van de burgerlijke stand vergewist zich ervan dat het ontvangstbewijs bij het dossier is gevoegd, zodat het parket precies op de hoogte is van de aanvang van de termijn waarover het beschikt om een advies uit te brengen. De procureur des Konings geeft hiervan onverwijld ontvangstmelding.
Op hetzelfde moment dat de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de procureur des Konings een afschrift van het dossier overzendt, zendt hij hiervan eveneens een afschrift over aan de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat. De ambtenaar van de burgerlijke stand deelt beide instanties mee dat zij hun eventuele opmerkingen moeten toezenden aan de procureur des Konings binnen de twee maanden te rekenen vanaf het ontvangstbewijs van het volledig dossier.
Zoals in het verleden handhaaft de Wet twee regels - oorspronkelijk ingesteld door de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen I - die twee situaties beogen die zich in theorie kunnen voordoen ingeval van miskenning van de bepaling die voorziet in de verplichte overzending van de verklaring door de ambtenaar van de burgerlijke stand aan het parket binnen de vijf werkdagen : De eerste situatie is die waarbij een ambtenaar van de burgerlijke stand het dossier laattijdig overzendt na afloop van de termijn van vier maanden en daardoor het parket belet zijn controle concreet uit te oefenen. Om hierop te anticiperen en om een automatische inschrijving van de verklaring in dat geval te voorkomen, is er bepaald dat in geval van laattijdige overzending het parket, als enig orgaan dat in deze situatie gemachtigd is een advies te verlenen, over minstens een maand beschikt vanaf de overzending om zijn advies te verstrekken. A contrario, indien de verklaring overgezonden is vóór de laatste maand van de termijn, wordt de termijn niet verlengd.
De tweede situatie is die waarbij een ambtenaar van de burgerlijke stand eenvoudigweg verzuimt om een dossier aan het parket over te zenden. Indien dit zich zou voordoen, zou het abnormaal zijn dat de nationaliteit van rechtswege verkregen wordt, zonder dat het parket ook maar enige mogelijkheid heeft gehad om te controleren of de verklaarder voldoet aan de voorwaarden voor verwerving van de Belgische nationaliteit. Om zulke situatie te voorkomen, is bepaald dat in dergelijk geval de ambtenaar van de burgerlijke stand de verklaring niet mag inschrijven. 2° De procureur des Konings De procureur des Konings kan, binnen vier maanden te rekenen vanaf het ontvangstbewijs van een volledig dossier, een negatief advies uitbrengen met betrekking tot de verkrijging van de Belgische nationaliteit wanneer er een beletsel is wegens gewichtige feiten eigen aan de persoon of wanneer de grondvoorwaarden niet vervuld zijn. Het negatief advies moet met redenen omkleed zijn.
Voor het begrip gewichtige feiten eigen aan de persoon wordt verwezen naar de toelichting bij voornoemd punt II, B van deze omzendbrief.
Indien de procureur des Konings van oordeel is dat hij geen negatief advies moet verlenen, verzendt hij een attest in die zin naar de ambtenaar van de burgerlijke stand, die de verklaring onverwijld inschrijft en daarvan melding maakt overeenkomstig artikel 22, § 4, WBN. De ambtenaar van de burgerlijke stand geeft de verklaarder kennis van de inschrijving van de verklaring. De belanghebbende wordt Belg vanaf de inschrijving.
Wanneer de procureur des Konings een negatief advies verstrekt, wordt daarvan door zijn toedoen tezelfdertijd bij een ter post aangetekende zending kennis gegeven aan de ambtenaar van de burgerlijke stand en aan de belanghebbende.
De belanghebbende beschikt over een termijn van vijftien dagen na ontvangst van het negatieve advies van het parket, of van de informatie bedoeld in § 3, vierde lid, laatste zin, van artikel 15 WBN (afwezigheid van inschrijving van de verklaring wegens niet-overzending van het dossier van de aanvrager door de ambtenaar van de burgerlijke stand), om, bij een ter post aangetekende brief, de ambtenaar van de burgerlijke stand te vragen om zijn dossier over te zenden aan de rechtbank van eerste aanleg.
In dit stadium van de procedure is het nuttig erop te wijzen dat de Wet een einde heeft gemaakt aan het systeem van automatische omzetting van de verklaringen in naturalisatieverzoeken zoals het oorspronkelijk werd ingesteld bij de wet van 22 december 1998, ingeval de belanghebbende zich niet tot de rechtbank van eerste aanleg wendt na negatief advies van de procureur des Konings. Dat betekent dat de belanghebbende geen andere optie meer heeft, zo hij niet - in de door de Wet voorgeschreven vormen - te kennen geeft dat hij zich tot de rechtbank van eerste aanleg wil wenden. 3° De hoven en rechtbanken Na de belanghebbende te hebben gehoord of opgeroepen, doet de rechtbank uitspraak, met redenen omkleed, in de volgende twee situaties : - hetzij over de gegrondheid van het negatief advies, na de belanghebbende te hebben gehoord of opgeroepen; - hetzij in het geval waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand zou hebben verzuimd de verklaring aan het parket over te zenden (artikel 15, § 3, vierde lid, laatste zin, WBN).
Terwijl vroeger de procureur des Konings zelf kennis moest geven van de beslissing van de rechtbank aan de belanghebbende, komt voortaan de kennisgeving van die beslissingen toe aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig het gemeen recht van de burgerlijke procedure.
De belanghebbende en de procureur des Konings kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving hoger beroep instellen tegen de beslissing bij verzoekschrift gericht aan het hof van beroep. Het hof van beroep doet uitspraak na advies van de procureur-generaal en na de belanghebbende te hebben gehoord of opgeroepen. De dagvaardingen en kennisgevingen geschieden langs administratieve weg.
Het beschikkende gedeelte van de onherroepelijke beslissing waarbij het negatieve advies wordt opgeheven, wordt door toedoen van het openbaar ministerie aan de ambtenaar van de burgerlijke stand gezonden.
De ambtenaar van de burgerlijke stand moet de verklaring onmiddellijk inschrijven en daarvan melding maken overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, § 4, WBN. De belanghebbende wordt Belg vanaf de inschrijving.
B. DE VERKRIJGING VAN DE NATIONALITEIT DOOR NATURALISATIE 1. TOEGANGSVOORWAARDEN In tegenstelling tot de procedures bij verklaring, waarvan het aantal sterk werd verminderd, werd de naturalisatieprocedure wel behouden maar ingrijpend hervormd teneinde tegemoet te komen aan het opzet van de wetgever om aan de naturalisatie haar uitzonderlijk karakter terug te geven. Vroeger stond de naturalisatie open voor de vreemdeling van minstens achttien jaar oud, mits hij zich kon beroepen op een wettelijk verblijf op het ogenblik van het verzoek en op een hoofdverblijf van drie jaar in België dat eveneens was gedekt door een wettelijk verblijf.
De naturalisatie staat voortaan open voor twee categorieën van vreemdelingen : - de personen die ten aanzien van België buitengewone verdiensten kunnen bewijzen op het wetenschappelijk, sportief, of sociocultureel vlak en daardoor in staat zijn een bijzondere bijdrage te leveren voor de internationale uitstraling van België. Deze personen moeten tevens kunnen verduidelijken waarom zij zo goed als in de onmogelijkheid verkeren om de Belgische nationaliteit door verklaring te verkrijgen; - de personen die gerechtelijk staatloos zijn verklaard op grond van het internationaal Verdrag van 28 september 1954 betreffende de status van staatlozen, ondertekend te New York, en onafgebroken sedert ten minste twee jaar in België onder dekking van een wettelijk verblijf verblijven. Voor het begrip wettelijk verblijf wordt verwezen naar de toelichting bij voornoemd punt II, D van deze omzendbrief.
De twee voornoemde categorieën van vreemdelingen moeten eveneens voldoen aan de vereiste voorwaarde van onbeperkt verblijf op het ogenblik van het verzoek. 2. PROCEDURE De naturalisatieprocedure heeft bepaalde overeenkomsten met de procedure van verklaring, maar houdt wegens haar specifieke karakter toch enkele bijzonderheden in. Er moet worden opgemerkt dat het formulier voor het naturalisatieverzoek aangepast werd ingevolge de nieuwe Wet. In dat verband wordt verwezen naar bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 14 januari 2013.
Zoals in het verleden kan de aanvrager zijn naturalisatieverzoek richten aan hetzij de Kamer van volksvertegenwoordigers, hetzij de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn hoofdverblijfplaats.
De overheid waaraan de aanvraag voorgelegd wordt, onderzoekt : - of het registratierecht werd voldaan; - of het aanvraagformulier naar behoren werd ingevuld en de handtekening van de aanvrager voorafgegaan wordt door de met de hand geschreven vermelding : "Ik verklaar Belgisch staatsburger te willen worden en de Grondwet, de wetten van het Belgische volk en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te zullen naleven »; - of er geen enkel verschil is in de schrijfwijze van de naam en de voornaam van de belanghebbende. Zo ja, wordt het verzoek opgeschort totdat de schrijfwijze in alle registers en documenten gelijk is gemaakt; - of de vreemdeling een naam en een voornaam heeft. Indien dat niet zo is, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand of de Kamer van volksvertegenwoordigers de vreemdeling voor om kosteloos een procedure tot verandering van naam en/of voornaam in te stellen overeenkomstig de wet van 15 mei 1987, waarbij de behandeling van de nationaliteitsverklaring wordt opgeschort totdat de vreemdeling een naam of voornaam heeft bekomen (cfr. wat in dit verband is gezegd in punt 3 betreffende de beschrijving van de procedure van verklaring); - of de akten en stavingsstukken bedoeld in Hoofdstuk V van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 bij het verzoek zijn gevoegd.
Naar analogie met wat hierboven werd vermeld inzake de procedure van verklaring, met betrekking tot de concrete toepassing van de principes van de administratieve vereenvoudiging (cf. punt 3.2.1), herhaal ik dat de belanghebbende in bepaalde gevallen dient vrijgesteld te worden van het verstrekken van documenten aan de desbetreffende overheid waartoe deze rechtstreeks toegang heeft. Zoals reeds gezegd, is de lijst van de desbetreffende documenten opgenomen in artikel 14 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013.
Indien het verzoek is gericht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, levert deze, indien hij het dossier prima facie volledig acht, een ontvangstbewijs van neerlegging van het naturalisatieverzoek af.
Binnen een termijn van vijftien dagen volgend op de indiening van het naturalisatieverzoek, zendt de ambtenaar van de burgerlijke stand het verzoek alsook al de hem toegezonden stukken over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
De Kamer van volksvertegenwoordigers levert aan de aanvrager een ontvangstbewijs af dat bevestigt dat een volledig dossier van naturalisatieaanvraag werd ingediend. Dat ontvangstbewijs vormt het begin van de controletermijn waarover de verschillende adviesorganen, te weten de Veiligheid van de Staat, het Parket en de Dienst Vreemdelingenzaken, beschikken om hun advies inzake de toekenning van de Belgische nationaliteit te verstrekken. De Kamer van volksvertegenwoordigers speelt inderdaad een centrale rol bij de overzending van het verzoek aan de verschillende instanties die een advies moeten geven.
Praktisch gezien moet dus de Kamer het dossier van de aanvrager alsook het ontvangstbewijs overzenden binnen vijf werkdagen volgend op de afgifte van het ontvangstbewijs van het volledig dossier. De drie adviesorganen moeten onverwijld de ontvangst van de toezending van het dossier door de Kamer van volksvertegenwoordiger bevestigen en zij beschikken over een termijn van vier maanden om advies uit te brengen.
Zoals in het verleden houdt de wet rekening met het geval waarin de Kamer het dossier pas aan het eind van de termijn van vier maanden overzendt, waardoor de drie adviesorganen hun controle niet kunnen uitoefenen. Om deze mogelijkheid te verhelpen, zal de termijn in dat geval worden verlengd met één maand te rekenen van de overzending van het dossier aan de drie adviesorganen omdat in dit geval elk van hen afzonderlijk een advies moet uitbrengen aan de Kamer van volksvertegenwoordigers opdat zij uitspraak kan doen over de toekenning van de naturalisatie.
De Kamer beslist op de wijze bepaald in haar reglement. De integratie en de kennis van één van de drie landstalen zijn belangrijke elementen die door de commissie voor de Naturalisaties in haar reglement nader zijn bepaald.
De aanvrager verkrijgt de Belgische nationaliteit op de dag dat de akte van naturalisatie wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
C. OVERGANGSREGELING Over het algemeen moeten de verzoeken en verklaringen die zijn ingediend vóór 1 januari 2013 behandeld worden overeenkomstig de voorheen toepasselijke bepalingen. Dat betekent inzonderheid dat een verklaring die werd ingediend vóór 1 januari 2013, die, in geval van negatief advies van het parket, niet aan de rechtbank van eerste aanleg is voorgelegd binnen de wettelijke vereiste termijn, automatisch zal worden omgezet in een naturalisatieverzoek.
In afwijking van het voorgaande is artikel 24 betreffende de verklaringen tot herkrijging van de Belgische nationaliteit, in werking getreden op de dag van de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad, te weten 14 december 2012.
De verklaringen tot herkrijging die werden ingediend bij de ambtenaar van de burgerlijke stand tussen 14 en 31 december 2012, moeten ontvankelijk worden verklaard. Zij kunnen echter pas effectief behandeld worden vanaf 1 januari 2013, zijnde de datum van inwerkingtreding van de artikelen 7bis en 15, vermits die bepalingen gelezen moeten worden in samenhang met artikel 24 WBN. De verklaringen tot herkrijging die bij de Belgische diplomatieke overheden ingediend zijn vanaf 14 december 2012, moeten onontvankelijk worden verklaard.
V. HET VERLIES VAN DE BELGISCHE NATIONALITEIT A. DE VERKLARING VAN AFSTAND Artikel 18 van de Wet wijzigt bepaalde aspecten van artikel 22 WBN, die hierna in het kort worden aangehaald : 1° artikel 18 vult § 1, 2°, van artikel 22 aan door te bepalen dat de verklaring van afstand van de belanghebbende pas uitwerking heeft op de dag dat hij een andere nationaliteit heeft verkregen of herkregen. Het betreft een afwijking van het algemeen principe dat de verklaring van afstand pas uitwerking heeft op de dag dat zij ontvangen is door de ambtenaar van de burgerlijke stand. 2° artikel 18 stemt de Nederlandse versie van de tekst van artikel 22, § 4, WBN af op de Franse versie, die meer in de lijn ligt van de oorspronkelijke intentie van de wetgever.Inderdaad, volgens de Nederlandse versie van de tekst moeten de verklaringen van afstand (artikel 22, § 1, 2°, WBN), van behoud van de Belgische nationaliteit (artikel 22, § 1, 5°, WBN) en van toekenning van de Belgische nationaliteit (artikel 8, § 1, 2°, b), WBN) afgelegd worden voor de ambtenaar van de burgerlijke stand (of de Belgische overheid gemachtigd tot de uitoefening van het ambt van burgerlijke stand in het buitenland) van de hoofdverblijfplaats van de "belanghebbende" terwijl de Franse tekst refereert aan de hoofdverblijfplaats van de « déclarant ». Dit gebrek aan overeenstemming heeft aanleiding gegeven tot tal van praktische problemen. Voortaan moeten de verklaringen in kwestie enkel ontvangen worden in de hoofdverblijfplaats van de verklaarder.
B. DE VERVALLENVERKLARING VAN DE BELGISCHE NATIONALITEIT De Wet heeft de mogelijkheden om de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit uit te spreken uitgebreid teneinde te verhelpen aan het feit dat deze maatregel praktisch niet werd toegepast door de hoven van beroep. De wet bevat daarom een ruimere omschrijving van de frauduleuze handelingen bij de verwerving van de nationaliteit en zij voorziet, in een nieuw artikel 23/1 WBN, dat de rechter in eerste aanleg of in beroep in bepaalde gevallen als bijkomende maatregel de vervallenverklaring kan uitspreken. 1. Fraude gepleegd bij het verkrijgen van de nationaliteit Artikel 23, § 1, 1°, WBN, ingevoerd door de wet van 27 december 2006, maakte van fraude bij het verkrijgen van de Belgische nationaliteit een specifieke rechtsgrond teneinde het hof van beroep in staat te stellen de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit uit te spreken ten aanzien van een aanvrager die gebruik had gemaakt van frauduleuze verklaringen of documenten die van doorslaggevend belang waren bij de beslissing tot toekenning van de nationaliteit.Voor zover bekend werd dit artikel driemaal toegepast door het hof van beroep van Gent en eenmaal door dat van Luik. Het ging voornamelijk om identiteitsfraude en fraude bij het bekomen van een wettelijke verblijfstitel.
Deze bepaling werd volledig vervangen door artikel 19 van de wet, en dit op vraag van de parketten, die van mening waren dat het duidelijker was om de misdrijven nominatief te vermelden, en ook op vraag van de ambtenaren van de burgerlijke stand, die vroegen om fraude met de identiteit en die welke werd gepleegd bij het aanvragen van verblijfsvergunningen uitdrukkelijk te vermelden (zie Kamer, Stuk doc. 53 0476/008, p. 19). De wet weerhoudt thans vijf specifieke gevallen van fraude bij het verkrijgen van de Belgische nationaliteit, namelijk een bedrieglijke handelwijze, het verschaffen van valse informatie, het plegen van valsheid in geschrifte en/of het gebruik van valse of vervalste stukken, identiteitsfraude en fraude bij het verkrijgen van het recht op verblijf. Daarnaast vereist de wet niet langer dat de fraude van doorslaggevend belang is geweest bij het verkrijgen van de nationaliteit. Men was van mening dat deze voorwaarde voor het openbaar ministerie een te zware bewijslast was omdat zij vereiste dat de ongeldigheid van bijna alle stukken in het dossier diende te worden aangetoond (zie Kamer, Stuk doc. 53 0476/001, p. 23). Er dient nog te worden opgemerkt dat, krachtens art. 23, § 9, WBN, de vordering voor de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit wegens fraude onderworpen blijft aan de verjaring van vijf jaar te rekenen vanaf de dag dat de betrokkene Belg is geworden. 2. Ernstig tekortkomen aan zijn verplichtingen als Belgisch burger Onder de nieuwe nationaliteitswet staat het aan het hof van beroep nog steeds vrij de vervallenverklaring uit te spreken ten aanzien van de Belg geworden vreemdeling die ernstig tekortkomt aan zijn verplichtingen van burger.3. De vervallenverklaring van nationaliteit door de bodemrechter De nieuwe wet geeft in artikel 23/1 aan de strafrechter de mogelijkheid om voor bepaalde misdrijven de vervallenverklaring van de nationaliteit uit te spreken.Deze mogelijkheid wordt eveneens geboden aan de burgerlijke rechter in geval van schijnhuwelijk.
Er is dus geen verplichting voor de rechter om die maatregel te nemen en bovendien moet hij door het openbaar ministerie worden gevorderd.
Aldus kan de strafrechter de vervallenverklaring als bijkomende sanctie uitspreken indien de betrokken persoon veroordeeld werd voor misdrijven die zodanig ernstig zijn dat niet de minste twijfel kan bestaan over diens totaal gebrek aan integratiewil in de onthaalgemeenschap maar ook over het duidelijk gevaar dat deze persoon voor de gemeenschap in het algemeen vormt (zie Kamer, Stuk doc. 53 0476/001, p. 11).
De betrokken misdaden zijn opgesomd in een limitatieve lijst vermeld in artikel 23/1, 1°, WBN die betrekking heeft op misdaden tegen de Koning en de Regering, misdaden tegen de veiligheid van de Staat, oorlogsmisdaden en ernstige schendingen van het humanitair recht, terroristische misdrijven, bedreigingen met aanslagen op personen en goederen, mensenhandel, diefstal en afpersing inzake kernmateriaal.
Daarnaast is er in art. 23/1, 2°, WBN sprake van het plegen van een misdrijf waarvan het plegen kennelijk werd vergemakkelijkt door het bezit van de Belgische nationaliteit. Men heeft hierbij gedacht aan het misbruik van informatie dat wordt gemaakt door een persoon die deze informatie beroepshalve heeft verworven in het kader van een functie die om veiligheidsredenen enkel kan worden uitgeoefend door Belgen, zoals bij de staatsveiligheid en landsverdediging (zie Kamer, Stuk doc. 53 0476/001, p. 24).
Deze uitbreiding van de procedure van vervallenverklaring gaat gepaard met twee bijkomende voorwaarden, ten eerste moet de nieuwe Belg definitief veroordeeld zijn als dader, mededader of medeplichtige tot een gevangenisstraf zonder uitstel van minstens vijf jaar, en ten tweede moet het misdrijf gepleegd zijn in de periode van tien jaar (voor een misdrijf voorzien in het punt 1° ) en vijf jaar (voor het misdrijf vermeld in het punt 2° ) te rekenen vanaf de datum van de verkrijging van de nationaliteit.
Slechts in één geval kan de burgerlijke rechter onmiddellijk de vervallenverklaring van nationaliteit uitspreken, namelijk in geval van nietigverklaring van een schijnhuwelijk zoals omschreven in art. 146bis van het Burgerlijk Wetboek (art. 23/1, § 1, 3°, WBN). De nietigverklaring van het huwelijk bewijst dat het niet gericht was op het totstandbrengen van een duurzame relatie maar op het bekomen van een voordeel dat volgt uit het huwelijk.
Verder bepaalt art. 23/1, § 2, WBN dat de vervallenverklaring van nationaliteit niet mag tot gevolg hebben dat de betrokken persoon daardoor staatloos wordt, tenzij hij de nationaliteit heeft verkregen door bedrieglijk gedrag, het verschaffen van valse stukken of het verzwijgen van enig relevant feit. Deze drie criteria zijn opgenomen in artikel 7, lid 1, b, van het Europees Verdrag inzake nationaliteit van 6 november 1967. Daarnaast wordt, overeenkomstig de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, bepaald dat indien de vervallenverklaring tot staatloosheid leidt, de rechter aan de betrokken persoon een redelijke termijn moet toekennen zodat hij een eerlijke kans krijgt om zijn oorspronkelijke nationaliteit te herwinnen (zie Kamer, Stuk doc. 53 0476/013, p. 35).
Er dient tenslotte nog vermeld te worden dat luidens art. 23/1, § 4, WBN een van de Belgische nationaliteit vervallen persoon enkel opnieuw Belg kan worden via de procedure van de naturalisatie, wat betekent dat hij zich moet kunnen beroepen op buitengewone verdiensten voor België of moet genieten van het statuut van staatloze waaraan een wettelijk verblijf van minstens twee jaar in het land is gekoppeld.
De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM