Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 30 augustus 1999
gepubliceerd op 19 oktober 1999

Ministerieel besluit betreffende de bestrijding van Ralstonia solanacearum Yabuuchi et al

bron
ministerie van middenstand en landbouw
numac
1999016303
pub.
19/10/1999
prom.
30/08/1999
ELI
eli/besluit/1999/08/30/1999016303/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 AUGUSTUS 1999. - Ministerieel besluit betreffende de bestrijding van Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al


De Minister van Landbouw en Middenstand, Gelet op de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen;

Gelet op Richtlijn 98/57/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de bestrijding van Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al.;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het noodzakelijk is zich onverwijld te schikken naar Richtlijn 98/57/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de bestrijding van Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al., Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de Dienst » : de Inspectie-generaal Planten en Plantaardige Producten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw; 2° « het organisme » : Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al., vroeger bekend als Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith; 3° « het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal » : de in bijlage I, deel I, bij dit besluit vermelde gastheerplanten van het organisme;4° « het koninklijk besluit » : het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen.

Art. 2.§ 1. De Dienst verricht ieder jaar systematisch officiële onderzoeken naar het organisme op het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal dat afkomstig is van het Belgische grondgebied.

Met het oog op de identificatie van mogelijke andere besmettingsbronnen die een bedreiging vormen voor de teelt van het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal, voert de Dienst in de productiegebieden van het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal een risicoevaluatie uit en, als daaruit een risico van verspreiding van het organisme naar voren komt, voert hij gerichte officiële onderzoeken uit naar het organisme op andere planten dan het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal, inclusief in het wild voorkomende nachtschadeachtigen die als gastheerplant kunnen optreden, alsmede zowel in oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor irrigatie of bespuiting van het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal, als in vloeibaar afval dat wordt geloosd uit bedrijven waar het in de lijst opgenomen plantaardige rnateriaal industrieel wordt verwerkt en verpakt en dat wordt gebruikt voor irrigatie of beregening van het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal. De omvang van deze gerichte onderzoeken wordt bepaald afhankelijk van de geconstateerde risico's.

De Dienst kan eveneens officiële onderzoeken naar het organisme op ander materiaal verrichten, zoals groeimedium, grond en vast afval van bedrijven voor industriële verwerking en verpakking. § 2. De in § 1 bedoelde officiële onderzoeken worden als volgt uitgevoerd : a) voor het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal : overeenkomstig de in bijlage I, deel II, punt 1, aangegeven methode, en b) voor andere gastheerplanten dan het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal, alsmede water, inclusief vloeibaar afval : overeenkomstig daartoe geëigende methoden, waarbij, indien van toepassing, monsters worden genomen voor officieel of onder officieel toezicht verricht laboratoriumonderzoek;c) zo nodig, voor ander materiaal : overeenkomstig de daartoe geëigende methoden. De Dienst bepaalt welke inspectieprocedures daarbij moeten worden gevolgd, alsmede waar en op welk tijdstip en hoeveel monsters moeten worden genomen en hoe de samenstelling van de steekproef dient te zijn.

Art. 3.De verantwoordelijke, in de zin van artikel 1, punt o), van het koninklijk besluit, evenals de verantwoordelijken van de officieel erkende ontledingslaboratoria, moeten ieder geval van vermoede of bevestigde aanwezigheid van het organisme onmiddellijk aan de Dienst melden.

Art. 4.§ 1. Telkens wanneer wordt vermoed dat het organisme voorkomt, ziet de Dienst toe op de volledige afwikkeling van het officiële of onder officieel toezicht verrichte laboratoriumonderzoek, waarbij voor het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal gebruik wordt gemaakt van de geëigende methode van bijlage II overeenkomstig de in bijlage III, punt 1, gestipuleerde voorwaarden of, in andere gevallen, een andere officieel erkende methode, teneinde de vermoede aanwezigheid van het organisme te bevestigen dan wel te weerleggen. Indien bevestigd wordt dat het organisme voorkomt, geldt het bepaalde in bijlage III, punt 2. § 2. In afwachting van de bevestiging of de weerlegging van de vermoede aanwezigheid, als bedoeld in § 1, in alle gevallen waarin : i) diagnostische symptomen van de door het organisme veroorzaakte ziekte zijn waargenomen en een positieve uitkomst is verkregen bij de snelle screeningstest(s) als omschreven in bijlage II, deel I, punt 1, en deel II, of ii) een positieve uitkomst is verkregen bij de screeningstest(s) als omschreven in bijlage II, deel I, punt 2, en deel III, dient de Dienst voor de Belgische productie : a) te verbieden dat planten en knollen van alle gewassen, partijen of zendingen waarvan de monsters zijn genomen, worden verplaatst, tenzij dit onder zijn toezicht gebeurt en op voorwaarde dat vaststaat dat er geen aanwijsbaar risico is dat het organisme zich kan verspreiden;b) het nodige te doen om de oorsprong van de vermoede aanwezigheid van het organisme te achterhalen;c) op grond van het geschatte risico passende aanvullende voorzorgsmaatregelen te nemen, in het bijzonder ten aanzien van de productie van het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal en van het verplaatsen van andere dan onder a) bedoelde partijen pootaardappelen die geteeld zijn op de productieplaats waar de onder a) genoemde monsters zijn genomen, om verspreiding van het organisme te voorkomen. § 3. Indien er bij vermoede aanwezigheid van het organisme een risico bestaat dat het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal of het oppervlaktewater stromend naar of afkomstig van (een) andere lidstaat (lidstaten) wordt besmet, stelt de Dienst de andere betrokken lidstaat (lidstaten) onverwijld en overeenkomstig het geconstateerde risico in kennis van de nadere gegevens inzake de vermoede aanwezigheid.

Art. 5.§ 1. Wanneer het officiële of onder officieel toezicht verrichte laboratoriumonderzoek waarbij de in bijlage II beschreven methode of, in alle overige gevallen, een andere officieel erkende methode is toegepast, de aanwezigheid van het organisme in het overeenkomstig dit besluit genomen monster bevestigt, neemt de Dienst, rekening houdend met deugdelijke wetenschappelijke beginselen, de biologische eigenschappen van het organisme en de gebruikelijke teelt-, afzet- en verwerkingsmethoden voor de gastheerplanten van het organisme, de volgende maatregelen : a) voor het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal : i) stelt hij een onderzoek in om de omvang en de primaire bron(nen) van de besmetting te bepalen, overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV, met verdere tests overeenkomstig artikel 4, § 1, op ten minste alle klonaal verwante voorraden pootaardappelen, en ii) verklaart hij overeenkomstig het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal, de zending en/of partij waarvan het monster is genomen, alsmede de machines, het voer- of vaartuig, de opslagplaats, of delen daarvan, en enig ander voorwerp, inclusief verpakkingsmateriaal dat met het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal waarvan het monster is genomen, in contact is geweest, besmet;indien van toepassing verklaart hij ook het veld (de velden), de eenheid (eenheden) waar het gewas onder beschermde condities is geteeld, en de productieplaats(en) waar het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal is geoogst waarvan het monster is genomen, besmet; voor de tijdens de vegetatieperiode genomen monsters verklaart hij het veld (de velden), de productieplaats(en) en, in voorkomend geval, de eenheid (eenheden) waar het gewas waarvan het monster is genomen, onder beschermde condities is geteeld, besmet, en iii) bepaalt hij, overeenkomstig het bepaalde in bijlage V, punt 1, de omvang van de waarschijnlijke besmetting door contact met de aangewezen besmettingsbronnen vóór of na de oogst, via de teeltwijze, de irrigatie of de bespuiting, of via stamverwantschap met de aangewezen besmettingsbronnen, en iv) bakent hij een zone af uitgaande van de onder ii) bedoelde besmetverklaring, de onder iii) bedoelde omvang van de waarschijnlijke besmetting de mogelijke verspreiding van het organisme, overeenkomstig het bepaalde in bijlage V, punt 2, onder i); b) voor gewassen van andere dan de onder a) bedoelde gastheerplanten, indien er een aanwijsbaar risico voor de teelt van het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal bestaat : i) stelt hij een onderzoek in overeenkomstig het bepaalde in punt a), onder i), en ii) verklaart hij de gastheerplanten van het organisme, waarvan het monster is genomen, besmet, en iii) bepaalt hij de waarschijnlijke besmetting en bakent hij een zone af overeenkomstig het bepaalde in punt a), onder respectievelijk iii) en iv), ten aanzien van de productie van het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal;c) voor het oppervlaktewater (inclusief vloeibaar afval van bedrijven voor industriële verwerking of verpakking van het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal) dat in contact komt met in het wild voorkomende nachtschadeachtigen die als gastheerplant kunnen optreden, wanneer vaststaat dat er aanwijsbare risico's bestaan voor de teelt van het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal via irrigatie, bespuiting of overstroming met oppervlaktewater : i) stelt hij een onderzoek in met onder meer een officieel onderzoek, op de daartoe geschikte tijdstippen, van monsters van oppervlaktewater en, in voorkomend geval, in het wild voorkomende nachtschadeachtigen die als gastheerplant optreden, teneinde de omvang van de besmetting te bepalen, en ii) verklaart hij, voorzover nodig en op grond van het onder i) bedoelde onderzoek, het oppervlaktewater waarvan het monster is of de monsters zijn genomen, besmet, en iii) bepaalt hij de waarschijnlijke besmetting en bakent hij op basis van de onder ii) bedoelde besmetverklaring en de mogelijke verspreiding van het organisme een zone af, waarbij rekening wordt gehouden met het bepaalde in bijlage V, punt 1 en punt 2, onder ii). § 2. De Dienst stelt op de in bijlage V, punt 3, vastgestelde wijze de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van elke besmetverklaring als bedoeld in § 1, punt a), onder ii), en § 1, punt c), onder ii), en verstrekt nadere gegevens betreffende de zoneafbakening als bedoeld in § 1, punt a), onder iv), en, indien van toepassing, § 1, punt c), onder iii).

Daarnaast legt de Dienst de in bijlage V, punt 4, bedoelde aanvullende kennisgeving aan de Commissie voor.

Art. 6.§ 1. Het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal, dat krachtens artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet is verklaard, mag niet worden gepoot of uitgeplant en wordt onder toezicht van de Dienst aan één van de in bijlage VI, punt 1, genoemde maatregelen onderworpen zodat vaststaat dat er geen aanwijsbaar risico voor verspreiding van het organisme bestaat. § 2. Het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal dat krachtens artikel 5, § 1, punt a), onder iii), en punt c), onder iii), waarschijnlijk besmet is verklaard, met inbegrip van het in de lijst opgenomen materiaal waarvoor een risico is geconstateerd, dat is geproduceerd op productieplaatsen die krachtens artikel 5, § 1, punt a), onder iii), waarschijnIijk besmet zijn verklaard, mag niet worden gepoot of uitgeplant en wordt onder toezicht van de Dienst op de in bijlage VI, punt 2, aangegeven adequate wijze gebruikt of verwijderd, zodat wordt vastgesteld dat er geen aanwijsbaar risico voor verspreiding van het organisme bestaat. § 3. Machines, voer- of vaartuigen, opslagplaatsen, of delen daarvan, en andere voorwerpen, verpakkingsmateriaal inbegrepen, die overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet zijn verklaard of waarvan overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder iii), en punt c), onder iii), is vastgesteld dat zij waarschijnlijk besmet zijn, moeten volgens de in bijlage VI, punt 3, beschreven adequate methoden worden vernietigd of gedesinfecteerd. Dergelijke voorwerpen worden na desinfectie niet langer als besmet beschouwd. § 4. Onverminderd de krachtens §§ 1, 2 en 3 genomen maatregelen, wordt in de overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder iv), en punt c), onder iii), afgebakende zone een reeks maatregelen genomen, zoals gespecifieerd in bijlage VI, punten 4.1 en 4.2.

De Dienst deelt de nadere bijzonderheden van deze maatregelen ieder jaar aan de andere lidstaten en aan de Commissie mede.

Art. 7.Pootaardappelen moeten voldoen aan de in het koninklijk besluit vervatte eisen en moeten in rechte lijn afstammen van in het kader van een officieel goedgekeurd programma verkregen aardappelmateriaal dat bij officiële of onder officieel toezicht verrichte onderzoeken, waarbij de overeenkomstige in bijlage II bedoelde methode is gevolgd, vrij van het organisme is bevonden.

Bovenbedoelde onderzoeken worden door de Dienst verricht : a) wanneer bevestigd is dat het organisme is aangetroffen in de Belgische pootaardappelenproductie : i) door middel van onderzoek van de daaraan voorafgaande generaties, met inbegrip van de oorspronkelijke kloonselectie, en systematisch onderzoek van de basispootgoedklonen, of ii) wanneer vastgesteld is dat er geen klonale verwantschap bestaat, door middel van onderzoek van alle basispootgoedklonen of de daaraan voorafgaande generaties, met inbegrip van de oorspronkelijke kloonselectie, en b) in andere gevallen : op elke plant van de oorspronkelijke kloonselectie of op representatieve monsters van het basispootgoed of van de aan het basispootgoed voorafgaande generaties.

Art. 8.Het in bezit hebben van en het werken met het organisme is verboden.

Art. 9.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit kan de Dienst toestaan dat voor experimenten, voor wetenschappelijke doeleinden of voor selectiewerkzaamheden wordt afgeweken van het bepaalde in de artikelen 6 en 8 van dit besluit, overeenkomstig de bepalingen van het ministerieel besluit van 4 juli 1996 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen in de bijlagen I tot en met V bij het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of in verkeer gebracht

Art. 10.De producent die voor de teelt van zijn aardappelen zelf geproduceerd niet-gecertificeerd materiaal zal gebruiken, moet hiervan vóór 1 maart bij de Dienst aangifte doen. Deze aangifte bevat : - de variëteit(en); - de respectievelijke hoeveelheid/hoeveelheden; - de oorsprong van het uitgangsmateriaal.

Art. 11.Overtredingen op dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen.

Art. 12.De Dienst kan aanvullende of strengere maatregelen vaststellen wanneer dit nodig is om het organisme te bestrijden of om verspreiding ervan te voorkomen, voorzover die maatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van het koninklijk besluit.

De nadere bijzonderheden van die maatregelen worden door de Dienst ter kennis gebracht van de andere lidstaten en de Commissie.

Art. 13.Het ministerieel besluit van 12 januari 1996 tot vaststelling van tijdelijke beschermende maatregelen om te beletten dat Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith, verwekker van bruinrot op aardappelen, op het Belgisch grondgebied binnengebracht en verspreid wordt, wordt opgeheven.

Art. 14.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Brussel, 30 augustus 1999.

J. GABRIELS

BIJLAGE I DEEL I. - Lijst van gastheerplanten van Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al als bedoeld in artikel 1 Planten (inclusief knollen) van Solanum tuberosum L., met uitzondering van zaden Aardappelen

Planten van Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw., met uitzondering van vruchten en zaden Tomaten DEEL II. - Onderzoeken Bij de officiële onderzoeken als bedoeld in artikel 2, § 2, onder a), moet worden uitgegaan van de biologische eigenschappen van het organisme en de specifieke productiemethoden; de onderzoeken moeten het volgende omvatten : i) voor aardappelen : - op daartoe geschikte tijdstippen, visueel onderzoek van het ongeoogste gewas en/of nemen van monsters, tijdens de vegetatieperiode of tijdens de opslag, van zowel pootaardappelen als andere aardappelen.De knollen die als monster zijn genomen, worden doorgesneden en officieel of onder officieel toezicht visueel onderzocht, en - voor pootaardappelen en, zo nodig, voor andere aardappelen, officiële of onder officieel toezicht uit te voeren laboratoriumtests, waarbij de methode van bijlage II wordt gebruikt; ii) voor tomaten : - visueel onderzoek, op daartoe geschikte tijdstippen, van ten minste de voor herplanting voor professioneel gebruik bestemde ongeoogste tomatenplanten, op daartoe geschikte tijdstippen.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 30 augustus 1999.

De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS

BIJLAGE II Onderzoeksmethode voor de diagnose, detectie en identificatie van Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al.

Methode beschreven in bijlage II van Richtlijn 98/57/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de bestrijding van Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al. (gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 235 van 21 augustus 1998).

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 30 augustus 1999.

De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS

BIJLAGE III 1. Voor elke vermoede aanwezigheid van het organisme waarvoor de screeningstest(s) voor het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal volgens de in bijlage II voor het betrokken product beschreven methode of, in alle andere gevallen, enige andere officieel erkende methode, een positieve uitkomst heeft opgeleverd en waarvoor de bevestiging of de weerlegging na de volledige uitvoering van genoemde methode nog wordt afgewacht, moeten : - waar mogelijk, de partij of het gedeelte daarvan (waaruit het monster is genomen) in de originele verpakking met label, - waar mogelijk, het resterende deel van de monsters, - het resterende extract en de daarbij gemaakte preparaten voor de screeningstest(s), bijvoorbeeld de immunofluorescentiepreparaten, en - alle relevante documentatie worden bewaard totdat het onderzoek volgens genoemde methode is afgerond.2. Ingeval de aanwezigheid van het organisme wordt bevestigd, wordt gedurende ten minste één maand na de kennisgeving krachtens artikel 5, § 2, het volgende bewaard en adequaat geconserveerd : - het in punt 1 genoemde materiaal, en - een monster van het met de knol of het plantenextract geïnoculeerde tomaten- of auberginemateriaal, indien dit van nut is, en - de geïsoleerde cultuur van het organisme. Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 30 augustus 1999.

De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS

BIJLAGE IV Het in artikel 5, § 1, punt a), onder i), bedoelde onderzoek omvat, voorzover van belang, de volgende elementen : i) de productieplaats(en) waar, - aardappelen worden of zijn geteeld die klonaal verwant zijn aan de aardappelen waarvan is geconstateerd dat zij met het organisme besmet zijn; - tomaten worden of zijn geteeld uit dezelfde bron als die van tomaten die met het organisme besmet blijken te zijn; - aardappelen of tomaten worden of zijn geteeld die onder officieel toezicht zijn geplaatst omdat vermoed wordt dat het organisme erop voorkomt; - aardappelen worden of zijn geteeld die klonaal verwant zijn aan de aardappelen die zijn geteeld op productieplaatsen waarvan vermoed wordt dat zij besmet zijn met het organisme; - aardappelen of tomaten worden geteeld en die in de nabijheid zijn gelegen van besmette productieplaatsen, onder meer van productieplaatsen die op een of andere wijze rechtstreeks of via loonwerkbedrijven in contact kunnen zijn geweest met dezelfde landbouwmachines of productievoorzieningen; - voor irrigatie of bespuiting oppervlaktewater wordt gebruikt waarvan vermoed wordt of bevestigd is dat het besmet is met het organisme; - voor irrigarie of bespuiting oppervlaktewater wordt gebruikt dat ook wordt gebruikt voor productieplaatsen waarvan vermoed wordt of bevestigd is dat zij met het organisme besmet zijn; - overstroming plaatsheeft of heeft plaatsgevonden met oppervlaktewater waarvan vermoed wordt of bevestigd is dat het met het organisme is besmet; en ii) oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor irrigatie, bespuiting of overstroming van velden of productieplaatsen waarvan bevestigd is dat zij met het organisme besmet zijn.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 30 augustus 1999.

De Minister van Landbouw en de Middenstand, J. GABRIELS

BIJLAGE V 1. De omvang van de waarschijnlijke besmetting als bedoeld in artikel 5, § 1, punt a), onder iii), en punt c), onder iii), wordt bepaald aan de hand van de volgende elementen, voorzover van belang : - het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal dat wordt geteeld op een krachtens artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet verklaarde productieplaats; - de productieplaats(en) die via de teelt in contact kunnen zijn geweest met het overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet verklaarde, in de lijst opgenomen plantaardige materiaal, onder meer met productieplaatsen die op een of andere wijze rechtstreeks of via loonwerkbedrijven in contact kunnen zijn geweest met dezelfde landbouwmachines of productievoorzieningen; - het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal, geproduceerd op de in bovenstaand streepje bedoelde productieplaats(en) of dat op dergelijke productieplaats(en) aanwezig was in de periode waarin het overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet verklaarde, in de lijst opgenomen plantaardige materiaal aanwezig was op de in het eerste streepje bedoelde productieplaatsen; - de opslagplaatsen waar het van bovenbedoelde productieplaatsen afkomstige in de lijst opgenomen plantaardige materiaal is opgeslagen; - machines, voertuigen, vaartuigen, opslagplaatsen, of delen daarvan, en alle andere voorwerpen, verpakkingsmateriaal inbegrepen, die met het overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet verklaarde, in de lijst opgenomen plantaardige materiaal in contact kunnen zijn geweest; - in de lijst opgenomen plantaardig materiaal dat is opgeslagen in of in contact is geweest met in het vorige streepje genoemde voorwerpen of inrichtingen voordat die waren gereinigd en ontsmet; - op grond van de uitkomsten van de in artikel 5, § 1, punt a), onder i), bedoelde onderzoeken en tests, voor aardappelen, knollen of planten met een klonale verwantschap via zuster- of uitgangsmateriaal en, voor tomaten, planten uit dezelfde bron als het overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet verklaarde, in de lijst opgenomen plantaardige materiaal, en dat ondanks een negatief testresultaat waarschijnlijk besmet is door hieraan verwant materiaal; - de plaatsen waar het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal bedoeld in het voorgaande streepje wordt geteeld; - de plaatsen waar het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal wordt geteeld en waar voor irrigatie of bespuiting water wordt gebruikt dat overeenkomstig artikel 5, § 1, punt c), onder ii), besmet is verklaard; - in de lijst opgenomen plantaardig materiaal dat is geproduceerd op velden die overstroomd zijn met oppervlaktewater waarvan bevestigd is dat het met het organisme is besmet. 2. Bij het bepalen van de mogelijke verspreiding als bedoeld in artikel 5, § 1, punt a), onder iv), en in artikel 5, § 1, punt c), onder ii), wordt rekening gehouden met : i) in de in artikel 5, § 1, punt a), onder iv), bedoelde gevallen : - de nabijheid van andere plaatsen waarop in de lijst opgenomen plantaardig materiaal wordt geteeld; - de gemeenschappelijke productie en het gemeenschappelijk gebruik van voorraden pootaardappelen; - het feit dat op de productieplaatsen oppervlaktewater voor irrigatie of bespuiting van het in de lijst opgenomen plantaardige materiaal wordt gebruikt, wanneer er gevaar was of is geweest van oppervlaktewaterafvoer of overstroming van overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet verklaarde productieplaatsen; ii) in gevallen waarin het oppervlaktewater besmet is verklaard overeenkomstig artikel 5, § 1, punt c), onder ii) : - de voor de teelt van in de lijst opgenomen plantaardig materiaal gebruikte productieplaatsen in de nabijheid van of met risico van overstroming door het besmet verklaarde oppervlaktewater; - aparte irrigatiereservoirs waarin het besmet verklaarde oppervlaktewater kan zijn terechtgekomen. 3. De in artikel 5, § 2, eerste alinea, bedoelde kennisgeving moet de volgende gegevens bevatten : - de datum waarop de in artikel 4 bedoelde vermoede aanwezigheid is gemeld en de data van de in artikel 5 bedoelde bemonstering en bevestiging van de aanwezigheid van het organisme; - de gegevens met betrekking tot de besmetverklaring en de zoneafbakening. 4. De in artikel 5, § 2, tweede alinea, bedoelde aanvullende kennisgeving moet de volgende gegevens bevatten : - voor elke besmet verklaarde zending of partij aardappelen : naar gelang van het geval, het fytosanitair certificaat of het fytosanitair certificaat voor herverzending, het paspoort- of registratienummer van de aardappeltelers, collectieve opslagplaatsen en verzendingscentra; - voor elke besmet verklaarde zending of partij tomatenplanten : het fytosanitair certificaat of het fytosanitair certificaat voor herverzending en het paspoortnummer, overeenkomstig de in bijlage V, deel A, hoofdstuk 1, punt 2.2, bij het koninklijk besluit opgenomen lijst; - voor pootaardappelvoorraden en, indien mogelijk, ook in alle andere gevallen : de naam van het ras en de klasse; - alle andere door de Commissie verlangde informatie over de geconstateerde besmetting.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 30 augustus 1999.

De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS

BIJLAGE VI 1. De in artikel 6, § 1, bedoelde maatregelen zijn : - verbranding, of - gebruik als diervoer na een warmtebehandeling die het risico dat het organisme overleeft, uitsluit, of - op een stortplaats waar geen lekkage naar landbouwgrond of contact met water dat voor irrigatie van landbouwgrond kan worden gebruikt, mogelijk is, diep begraven, of - rechtstreekse en onverwijlde levering, voor industriële verwerking, aan verwerkende bedrijven die over adequate afvalverwijderingsinstallaties beschikken die voldoen aan de in bijlage VII vastgestelde voorschriften, of - andere maatregelen, op voorwaarde dat is vastgesteld dat er geen aanwijsbaar risico bestaat dat het organisme zich kan verspreiden;van deze maatregelen moet onverwijld aan de Commissie en aan de andere lidstaten kennis worden gegeven. 2. Het in artikel 6, § 2, bedoelde geëigende gebruik of de daarin bedoelde verwijdering, onder toezicht van de Dienst of van de verantwoordelijke officiële instanties van de betrokken lidsta(a)t(en), waarbij moet worden gezorgd voor een adequate communicatie tussen de betrokken verantwoordelijke officiële instanties, teneinde te garanderen dat dergelijk toezicht te allen tijde plaatsvindt, alsmede voor goedkeuring door de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat waar de aardappels verpakt of verwerkt moeten worden met betrekking tot de in het eerste en het tweede streepje bedoelde afvalverwijderingsinstallaties, omvat : i) voor aardappelknollen : - gebruik als consumptieaardappelen welke dan moeten worden verpakt in inrichtingen met de nodige afvalverwijderingsinstallaties, waarbij rechtstreeks moet worden geleverd zonder dat de aardappelen nog worden omgepakt, of - gebruik als fabrieksaardappelen, waarbij rechtstreeks en onmiddellijk moet worden geleverd aan een verwerkend bedrijf met de nodige afvalverwijderingsinstallaties, of - enig ander gebruik dan wel verwijdering, op voorwaarde dat vaststaat dat er geen aanwijsbaar risico bestaat dat het organisme zich kan verspreiden, onder voorbehoud van goedkeuring door de genoemde verantwoordelijke officiële instanties;van dergelijke maatregelen dient onverwijld kennis te worden gegeven aan de Commissie en aan de andere lidstaten; ii) voor andere plantendelen, met inbegrip van stukken stengel en blad : - vernietiging, of - enig ander gebruik dan wel verwijdering, op voorwaarde dat vaststaat dat er geen aanwijsbaar risico bestaat dat het organisme zich kan verspreiden; van dergelijke maatregelen dient kennis te worden gegeven aan de Commissie en aan de andere lidstaten. 3. De in artikel 6, § 3, bedoelde voorwerpen moeten, onder toezicht van de Dienst, worden ontsmet door ze te reinigen en, zo nodig, te desinfecteren op zulke wijze dat er geen aanwijsbaar risico bestaat dat het organisme zich kan verspreiden. 4. De in artikel 6, § 4, bedoelde maatregelen die door de Dienst in de krachtens artikel 5, § 1, punt a), onder iv), en punt c), onder iii), afgebakende zones moeten worden uitgevoerd, omvatten : 4.1. voor productieplaatsen die overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet zijn verklaard : a) op een overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet verklaard veld of besmet verklaarde eenheid voor beschutte teelt : i) gedurende ten minste vier teeltjaren na de besmetverklaring : - maatregelen om opslag van aardappel- en tomatenplanten en ook andere gastheerplanten van het organisme zoals onder meer onkruid van de familie der nachtschadeachtigen te elimineren, en - een verbod op het poten, uitplanten of uitzaaien van : - aardappelknollen of -planten, - tomatenplanten en -zaad, - naargelang van de biologische eigenschappen van het organisme, - andere gastheerplanten, - planten van de soort Brassica, waarvoor een aanwijsbaar risico bestaat dat het organisme erin kan overleven, - gewassen waarvoor een aanwijsbaar risico bestaat dat het organisme zich erdoor zou kunnen verspreiden; - in de eerste teeltperiode voor aardappelen en tomaten volgende op in bovenstaand streepje bedoelde periode, en op voorwaarde dat het veld gedurende ten minste twee opeenvolgende oogstjaren vóór de opplant vrij is bevonden van opslag van aardappel- en tomatenplanten, alsmede van andere gastheerplanten, inclusief onkruid van de familie der nachtschadeachtigen : - voor aardappelen : er mag alleen officieel gecertificeerd pootgoed worden gepoot en dan nog uitsluitend voor de teelt van consumptieaardappelen, en - een officieel onderzoek, inclusief tests, als aangegeven in artikel 2, § 1; - in de aardappel- of tomatenteeltperiode volgende op de in bovenstaand streepje bedoelde periode en na een adequate vruchtwisselingscyclus, dienen, voor aardappelen, alleen officieel gecertificeerde pootaardappelen te worden gepoot voor de teelt van zowel poot- als consumptieaardappelen en dient, voor aardappelen en tomaten, een officieel onderzoek te worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 2, § 1, of ii) gedurende vijf teeltjaren na de besmetverklaring : - maatregelen om opslag van aardappel- en tomatenplanten en ook andere gastheerplanten van het organisme zoals onder meer onkruid van de familie der nachtschadeachtigen te elimineren, en - maatregelen waarbij men het veld gedurende de eerste drie jaar ofwel in volle braak laat liggen, ofwel gebruikt voor de teelt van granen naar gelang van het vastgestelde risico, ofwel gebruikt als blijvend grasland dat kort wordt afgemaaid of intensief wordt begraasd, ofwel gebruikt voor de productie van graszaad, waarna gedurende twee jaar gewassen worden verbouwd die niet kunnen fungeren als gastheerplant voor het organisme en waarvoor er geen aanwijsbaar risico bestaat dat het organisme erin zou kunnen overleven of zich erdoor zou kunnen verspreiden; - in de eerste teeltperiode voor aardappelen of tomaten volgende op de in het bovenstaande streepje bedoelde periode : - voor aardappelen : er mag alleen officieel gecertificeerd pootgoed worden gepoot en dan nog uitsluitend voor de teelt van poot- of consumptieaardappelen, en - een officieel onderzoek, inclusief tests, als aangegeven in artikel 2, § 1; b) op andere velden : - in het teeltjaar volgende op de besmetverklaring van het veld of de inrichting : - een verbod om aardappelen te poten of aardappelplanten of andere gastheerplanten van het organisme te planten en maatregelen om opslag van aardappel- en tomatenplanten en ook andere gastheerplanten van het organisme zoals onder meer onkruid van de familie der nachtschadeachtigen te elimineren, of - voor aardappelknollen, poten van uitsluitend officieel gecertificeerd pootgoed voor de teelt van consumptieaardappelen, op voorwaarde dat ten genoegen van de Dienst kan worden aangetoond dat er geen risico bestaat voor opslag van aardappel- en tomatenplanten en andere gastheerplanten van het organisme zoals onder meer onkruid van de familie der nachtschadeachtigen.Het ongeoogste gewas moet op daartoe geschikte tijdstippen worden gecontroleerd en opslag van aardappelplanten moet worden onderzocht op de aanwezigheid van het organisme; bovendien moeten voor aardappelen de geoogste knollen worden gecontroleerd; - in de eerste teeltperiode volgende op de in het eerste streepje bedoelde periode : - voor aardappelen : poten van uitsluitend gecertificeerd pootgoed voor de teelt van zowel poot- als consumptieaardappelen; - in ten minste het tweede teeltjaar volgende op de in het eerste streepje bedoelde periode : - voor aardappelen : poten van uitsluitend officieel gecertificeerd pootgoed of pootgoed dat onder officieel toezicht uit officieel gecertificeerd pootgoed is voortgebracht, voor de teelt van zowel poot- als consumptieaardappelen; - in elk van de in bovenstaande streepjes bedoelde teeltjaren : maatregelen om opslag van aardappel- en tomatenplanten en ook andere gastheerplanten van het organisme zoals onder meer onkruid van de familie der nachtschadeachtigen te elimineren, en een officieel onderzoek als aangegeven in artikel 2, § 1, alsmede, in gevallen waarin pootaardappelen worden gepoot voor de teelt van pootgoed, tests op de knollen; c) onmiddellijk na de besmetverklaring overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder ii), en in elk van de daaropvolgende teeltperioden tot en met de periode waarin de teelt van aardappelen en tomaten op het (de) besmet verklaarde veld(en) als aangegeven onder punt a) voor het eerst is toegestaan : - reiniging en, zo nodig, ontsmetting van alle machines en opslaginrichtingen op de plaats waar aardappelen en tomaten zijn geteeld, volgens de in punt 3 bedoelde adequate methoden; - officiële controles van irrigatie- en bespuitingsprogramma's, met, zo nodig, een verbod om te irrigeren of beregenen teneinde te voorkomen dat het organisme zich verspreidt; d) in een overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder ii), besmet verklaarde eenheid voor beschutte teelt, waar het groeimedium volledig kan worden vervangen : - verbod van opplant van aardappelknollen of -planten, of andere gastheerplanten van het organisme, en van inzaai van respectievelijk tomatenplanten en -zaad, tenzij in de inrichting, onder officieel toezicht, de nodige maatregelen zijn genomen om het organisme uit te roeien en alle plantaardig materiaal dat als gastheer kan fungeren, te vermijden, waarbij ten minste het groeimedium volledig is vervangen en de betrokken inrichting en alle materiaal is gereinigd en, zo nodig, ontsmet, en de Dienst daarna toestemming heeft gegeven om er aardappelen of tomaten te telen, en - voor de teelt van aardappelen : gebruik van officieel gecertificeerd pootgoed of miniknollen of van microplanten die afkomstig zijn van geteste bronnen; - officiële controles van irrigatie- en beregeningsprogramma's, met, zo nodig, een verbod om te irrigeren of te beregenen teneinde te voorkomen dat het organisme zich verspreidt; 4.2. in de afgebakende zones moet de Dienst, onverminderd de in punt 4.1 genoemde maatregelen : a) onmiddellijk, en gedurende ten minste drie teeltjaren na de besmetverklaring : aa) wanneer de afgebakende zone overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder iv), is vastgesteld : - toezicht houden op de bedrijfsterreinen of -inrichtingen waar aardappelen of tomaten worden geteeld, opgeslagen of behandeld en op bedrijven waar machines van loonwerkbedrijven worden gebruikt voor de teelt van aardappelen of tomaten; - voorschrijven dat machines en opslagplaatsen op dergelijke bedrijven worden gereinigd en gedesinfecteerd volgens de in punt 3 aangegeven adequate methoden; - bepalen dat in die zone uitsluitend gecertificeerd pootgoed of onder officieel toezicht geteeld pootgoed voor de aardappelteelt mag worden gebruikt, en dat pootgoed dat geteeld is op productieplaatsen die overeenkomstig artikel 5, § 1, punt a), onder iii), waarschijnlijk besmet zijn verklaard, na de oogst onderzocht wordt; - voorschrijven dat in alle bedrijfsinrichtingen in de zone de voorraden geoogste pootaardappelen gescheiden worden gehouden van die van consumptieaardappelen; - een officieel onderzoek verrichten als omschreven in artikel 2, § 1; ab) in gevallen waarin oppervlaktewater overeenkomstig artikel 5, § 1, punt c), onder ii), besmet is verklaard of overeenkomstig bijlage V, punt 2, is opgenomen in de lijst van elementen voor de mogelijke verspreiding van het organisme : - op de daartoe geschikte tijdstippen ieder jaar een onderzoek verrichten, inclusief een bemonstering van het oppervlaktewater en, zo nodig, van gastheerplanten van de familie der nachtschadeachtigen in de relevante waterbronnen, alsmede tests met - voor in de lijst opgenomen plantaardig materiaal : de toepasselijke methode, vermeld in bijlage II; - in de overige gevallen : een andere officieel goedgekeurde methode; - officiële controles uitvoeren op irrigatie- en beregeningsprogramma's, inclusief een verbod op het gebruik van besmet verklaard water voor irrigatie of bespuiting van in de lijst opgenomen plantaardig materiaal, teneinde te voorkomen dat het organisme zich verspreidt. Dit verbod kan opnieuw worden bezien op grond van de uitkomsten van voornoemd jaarlijks onderzoek; - wanneer vloeibaar afval besmet is verklaard, officiële controles uitvoeren op de afvoer van afval van de inrichtingen voor industriële verwerking of verpakking waar het in de lijst opgenomen materiaal wordt behandeld; b) indien relevant, een programma opstellen om de pootaardappelvoorraden binnen een passende termijn te vervangen. Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 30 augustus 1999.

De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS

Bijlage VII De officieel erkende afvalverwijderingsinstallaties, bedoeld in bijlage VI, punt 1, vierde streepje, moeten aan de volgende eisen voldoen om te voorkomen dat het organisme zich kan verspreiden : i) bij de verwerking van aardappelen en tomaten verkregen afval (onder meer uitschot van aardappelen, schillen en tomaten) en al het andere vaste afval dat met de aardappelen en tomaten in contact is geweest, moet : - op een stortplaats waar geen lekkage naar landbouwgrond of contact met water dat voor irrigatie van landbouwgrond kan worden gebruikt, mogelijk is, diep worden begraven.Het afval dient rechtsteeks naar de locatie te worden vervoerd, op zodanige wijze dat geen afval kan worden verloren, of - worden verbrand; ii) bij de verwerking ontstaan vloeibaar afval : vloeibaar afval dat gesuspendeerde vaste stoffen bevat moet, voordat het wordt verwijderd, worden gefilterd of een proces ondergaan waarbij dergelijke stoffen worden neergeslagen. De verkregen vaste stoffen moeten worden verwijderd als aangegeven onder i).

Het vloeibare afval wordt vervolgens : - gedurende ten minste 30 minuten verhit tot minimaal 70 °C voordat het wordt afgevoerd, of - op een andere officieel goedgekeurde wijze onder officieel toezicht verwijderd zodat er geen risico bestaat dat het afval in contact kan komen met landbouwgrond of met water dat voor de irrigatie van landbouwgrond zou kunnen worden gebruikt. Nadere bijzonderheden over die maatregelen worden aan de andere lidstaten en aan de Commissie medegedeeld.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 30 augustus 1999.

De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS

^