gepubliceerd op 01 juni 2007
Ministerieel besluit houdende reglementering van de financiële postdiensten
30 APRIL 2007. - Ministerieel besluit houdende reglementering van de financiële postdiensten
De Minister van Financiën, de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse handel en Wetenschapsbeleid, de Minister van Begroting en Consumentenzaken en de Staatssecretaris voor overheidsbedrijven, toegevoegd aan de Minister van Begroting en Consumentenzaken, Gelet op de wet van 2 mei 1956 op de postcheck, inzonderheid artikel 3, lid 6, artikel 5, lid 4 en artikel 6;
Gelet op de wet van 6 juli 1971 betreffende de oprichting van DE POST en betreffende sommige postdiensten, inzonderheid artikel 2, lid 2, lid 3 en lid 4;
Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid artikel 131,19°, artikel 140,1° en artikel 141, § 1, B, en I;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 januari 1970 houdende reglementering van de postdienst, namelijk artikel 90, lid 1, artikel 103, lid 2, artikel 104, lid 8, 10 en 11, artikel 108, lid 1, artikel 109bis, lid 2 en 3, artikel 125, § 1, lid 2, § 2, § 3, lid 1, artikel 126, lid 1, 2 en 4, artikel 126bis, lid 2, artikel 126ter, artikel 126quater en artikel 127bis, lid 2;
Gelet op het ministerieel besluit van 12 januari 1970 houdende reglementering van de postdienst, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en de ministeriële besluiten van 19 oktober 1971, 31 mei 1995, 14 juli 1981, 30 april 1980; 1 juli 1980, 17 maart 1975, 30 augustus 1989, 5 juni 1991, 14 juli 1983, 30 april 1980, 30 oktober 1980, 19 juli 1979, 17 mei 1985, 13 januari 1984 en 16 november 2004;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 augustus 2006;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 11 oktober 2006;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 18 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het nieuwe artikel 2 van de wet van 6 juli 1971 betreffende de oprichting van DE POST en betreffende sommige postdiensten de taken vermeldt met de welke DE POST door de wet belast is op het vlak van de financiële post;
Overwegende dat het ministerieel besluit van 12 januari 1970 houdende reglementering van de postdienst als gevolg moet worden aangepast om rekening te houden van het nieuwe wettelijke kader van DE POST;
Overwegende dat vele bepalingen van dat ministerieel besluit in onbruik gevallen zijn en dienen ofwel geactualiseerd of, in voorkomend geval, opgeheven te worden;
Overwegende dat bijgevolg een modernisering en rationalisatie van deze oude reglementering zich opdringt zonder afbreuk te doen aan de belangrijke rol van DE POST als leverancier van de openbare dienst op het financiële vlak;
Overwegende dat een aantal inconsistenties bestaan tussen de verschillende reglementaire teksten, dat deze inconsistenties de bron van een aanzienlijke juridische onzekerheid zijn, die opgeheven dient te worden;
Overwegende dat de overblijvende bepalingen van de artikelen 90 en 152 van het huidige ministeriële besluit naar het koninklijke besluit van 12 januari 1970 houdende reglementering van de postdienst zullen overgebracht worden;
Overwegende dat de meeste van de andere bepalingen van dit ministeriele besluit moeten opgeheven worden omdat zij verouderd zijn of in onbruik geraakt zijn;
Overwegende dat de andere bepalingen van dit ministeriële besluit kunnen opgeheven worden waarbij dergelijke regels zouden kunnen opgenomen worden in algemene voorwaarden bijgevoegd aan het koninklijk besluit van 12 januari 1970 houdende reglementering van de postdienst;
Overwegende dat de beschikbaarheid van de diensten momenteel wordt gedefinieerd door het beheerscontract, in het kader van de dichtheid van het netwerk, en niet langer hoeft te worden geregeld via reglementaire besluiten;
Overwegende dat de binnenlandse postwissel immaterieel gemaakt is, dat de er niet langer gebruik gemaakt wordt van een fysieke drager en de postwissel heeft een elektronische vorm gekregen, dat de binnenlandse postwissel niet meer aan huis afgegeven wordt en dat de betaling van de binnenlandse postwissels mogelijk is in alle postkantoren via het systeem PostStation;
Overwegende dat het houden en het beheer van de postrekeningen-courant door de Eenheid « Financiële Post » verzekerd wordt, dat de uitvoering van de verrichtingen van storting en afhaling op één postrekening-courant gedecentraliseerd is in het netwerk en dat de uitvoering van de andere verrichtingen volgens een andere werkwijze zou kunnen geschieden, namelijk via elektronische communicatie-middelen, zoals de telefoon, de fax of internet;
Overwegende dat de identificatie van de klanten bij het openen van een postrekening-courant of bij de uitvoering van andere verrichtingen vloeit met name voort uit de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en dat deze verplichting binnen de algemene en/of bijzondere voorwaarden kan vertaald worden;
Overwegende dat artikel 2 van de wet van 6 juli 1971 betreffende de oprichting van DE POST en betreffende sommige postdiensten vermeld dat bepaalt dat de Koning aan DE POST kan toestaan heeft dat zij zelf beslist om al dan niet kasfaciliteiten te verlenen aan bepaalde houders of aan bepaalde categorieën van houders van de postrekeningen-courant;
Overwegende dat artikel 2 van de wet van 6 juli 1971 betreffende de oprichting van DE POST en betreffende sommige postdiensten ook vermeldt dat de Koning evenzeer de bevoegdheid heeft verleend aan DE POST om te beslissen of het saldo van een postrekening-courant interesten kunnen opbrengen;
Overwegende dat artikel 112 van het ministériële besluit van 12 januari 1970 houdende reglementering van de postdienst moet worden opgeheven, daar die bepaling is in strijd met de eisen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en met de discretieplicht van financiële instellingen;
Overwegende dat de bepalingen met betrekking tot de ontvangkaart kunnen worden opgeheven, gelet op het geringe gebruik van die financiële postdienst en de wens van DE POST om de ontvangkaart af te schaffen. Er bestaan immers alternatieven voor die dienst zoals het versturen van een overschrijvings-/stortingsformulier of van een brief met onder aan de bladzijde een overschrijvings-/stortingsformulier.
Bovendien wordt eraan herinnerd dat het gebruik van een overschrijvings-/stortingsformulier op korte of middellange termijn niet meer zal worden geëist door DE POST voor de uitvoering van de poststortingsopdrachten aan de loketten van de postale servicepunten;
Overwegende dat de meeste bepalingen over de postcheque kunnen opgeheven worden aangezien dit betaalmiddel enkel toelaat om geld in speciën af te halen aan het loket voor bepaalde titularissen van postale zichtrekeningen of categorieën van titularissen van postale zichtrekeningen;
Overwegende dat DE POST de houders van een postrekening-courant geen postcheque-waarborgkaart meer afgeeft (vroeger "Postchequekaart"), maar ze door de wet nog altijd wettelijk gemachtigd is om een dergelijke postchequewaarborgkaart af te geven;
Overwegende dat, net als de kredietinstellingen geen betalingswaarborg van de bankcheck bieden (het Eurocheque systeem is afgeschaft), waarborgt DE POST niet langer de betaling van postcheques, terwijl ze nog steeds bij wet gemachtigd is om de betaling van postcheques te waarborgen;
Overwegende dat de algemene voorwaarden kunnen voorzien dat de werkwijze bij de uitgifte, de verdeling en/of de betaling van de postassignaties, de circulaire postcheques, de circulaire bankcheques of andere betalingstitels, net als voor de rembourszendingen, kunnen worden vastgesteld in één bijzondere overeenkomst tussen DE POST en het uitgevend organisme;
Overwegende dat de dienst voor afnemingen in speciën Postomat al lang niet meer wordt aangeboden, dat het netwerk van de Postomat automatische bankbiljettenverdelers ontmanteld is en dat DE POST niet langer een debetkaart kan afgeven voor de postrekeningen-courant;
Overwegende dat de ASLK niet meer bestaat en DE POST dus in dat juridische kader niet de minste verrichting meer uitvoert en dat DE POST een alternatief voorstelt inzake spaar en belegging en inzake verzekering via zijn bankverzekeringspartnerschap Bank van DE POST, dat functioneert op basis van het gemeenrecht van het bank- en verzekeringswezen;
Overwegende dat de sector van de openbare kredietinstellingen al lange tijd geherstructureerd is, dat het niet langer gerechtvaardigd is een onderscheid te maken tussen de financiële instellingen of kredietinstellingen van openbaar recht of van privaatrecht en dat DE POST door de Koning bevoegd gemachtigd blijft om checks en andere gelijkgestelde titels, getrokken op andere financiële instellingen of op kredietinstellingen, naar Belgisch of naar buitenlands recht, uit te betalen;
Overwegende dat DE POST immers al lang niet meer tussenbeide komt in de terugbetaling in speciën op de spaarboekjes van de Deutsche Bundespost en dat, in voorkomend geval, een dergelijke samenwerking zich kan ontwikkelen op een commerciële basis;
Overwegende dat de vergunningszegels niet meer bestaan;
Overwegende dat de voorwaarden en nadere regels voor de uitvoering van taken die verband houden met de opdracht "visverloven", worden de Gewesten vastgelegd;
Overwegende dat de dienst voor de uitbetaling van de machtigingen van de Rijkskas voor Jaarlijks Verlof niet meer bestaat;
Overwegende dat Selor tegenwoordig gebruik maakt van andere kanalen en dat DE POST daar niet meer in tussenbeide komt;
Overwegende dat de tussenkomst van DE Post voor rekening van de Nationale Loterij zich inschrijft in het kader van een commercieel partnerschap en dat alleen de wetgeving op de loterijen en kansspelen is van toepassing;
Overwegende dat de internationale dienst van afhaling in speciën "Postnet" sedert lang niet meer aangeboden wordt door DE POST;
Besluit :
Artikel 1.In het ministeriele besluit van 12 januari 1970 houdende reglementering van de postdienst, worden opgeheven : 1° artikel 90;2° artikel 91, gewijzigd bij het ministeriele besluit van 30 april 1980;3° artikelen 92 tot 97;4° artikel 98 gewijzigd bij het ministeriele besluit van 19 oktober 1971 en bij het ministeriele besluit van 30 april 1980;5° artikelen 99 tot 104;6° artikel 105, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991;7° artikel 106;8° artikel 107, het ministeriele besluit van 31 mei 1995;9° artikel 108, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991; 10°artikel 109, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991; 11° artikel 110;12° artikel 111, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en de ministerielen besluiten van 30 oktober 1980 en 14 juli 1981, 13° artikel 112, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991;14° artikel 113;15° artikel 114, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991 en het ministeriele besluit van19 oktober 1971;16° artikel 115, gewijzigd bij het ministeriele besluit van 14 juli 1981;17° artikel 116, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991;18° artikel 117, gewijzigd bij de ministerielen besluiten van 30 april 1980 en 14 juli 1981, 19° artikel 118, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991;20° artikel 119, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991;21° artikel 120;22° artikel 121, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en de ministerielen besluiten van 1 juli1980 en 14 juli 1981;23° artikel 122, vervangen door het ministerieel besluit van 30 april 1980;24° artikel 123, gewijzigd bij het ministeriele besluit van 19 oktober 1971;25° artikelen 124 tot 128;26° artikel 129, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en het ministerieel besluit van 19 juli 1979;27° artikel 130, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en het ministerieel besluit van 19 juli 1979;28° artikelen 131 tot 132;29° artikel 133, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en de ministerielen besluiten van 17 maart 1975 en 19 oktober 1971;30° artikel 134, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 juli 1979;31° artikel 135;32° artikel 136, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991;33° artikel 137 gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en het ministerieel besluit van 30 augustus 1989;34° artikel 138;35° artikel 139, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en de ministerielen besluiten van 19 oktober 1971 en 14 juli 1984;36° artikel 140, vervangen door het ministeriele besluit van 14 juli 1981 en gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991;37° artikel 141, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en de ministerielen besluiten van 14 juli 1991 en 5 juni 1991;38° artikel 142, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991 en het ministeriele besluit van19 oktober 1971;39° artikel 142bis, ingevoegd bij het ministeriele besluit van 14 juli 1981 en gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991 en het ministeriele besluit 14 juli 1981;40° artikel 142ter, ingevoegd bij het ministeriele besluit van 14 juli 1981 en gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en de ministerielen besluiten van 14 juli 1981 en 4 juli 1983;41° artikel 142quater, ingevoegd bij het ministeriele besluit van 13 januari 1984 en gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en vervangen door het ministerieel besluit van 17 mei 1985;42° artikel 142quinquies, ingevoegd bij het ministeriele besluit van 13 januari 1984e en gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, en vervangen door het ministerieel besluit van 17 mei 1985;43° artikel 143;44° artikel 144, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 14 juli 1981;45° artikelen 145 tot 147;46° artikel 148, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 oktober 1971;47° artikel 149;48° artikel 150, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 oktober 1971;49° artikel 151, vervangen door het ministerieel besluit van 14 juli 1981;50° artikel 152, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 30 november 1982;51° artikel 153 tot 154;52° artikel 155;53° artikel 155bis, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 18 september 1981;54° artikel 191, vervangen door het ministerieel besluit van 11 januari 1973;55° artikelen 192 tot 194;56° artikel 195, vervangen door het ministerieel besluit van 7 maart 1985 en gewijzigd het ministerieel besluit van 17 maart 1975;57° artikel 196, vervangen door het ministerieel besluit van 7 maart 1985;58° artikel 197;59° artikel 198, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 maart 1985;60° artikel 199, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 oktober 1971;61° artikelen 200 tot 202;62° artikel 203, gewijzigd het ministerieel besluit van 17 maart 1975;63° artikelen 204 tot 207;64° artikel 208, gewijzigd het ministerieel besluit van 17 maart 1975;65° artikel 209;66° artikel 210;67° artikel 210bis, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 7 april 1981 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 23 december 1996;68° artikel 210ter, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 22 april 1981;69° artikel 211, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 oktober 1971;70° artikelen 212 tot 213;71° artikel 215;72° artikel 217, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 17 december 1984;73° artikel 218, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 17 december 1984;74° artikel 219, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 17 december 1984;75° artikel 220;76° artikel 221, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 17 maart 1975;77° artikel 222;78° artikel 225, gewijzigd bij de ministerielen besluiten van 19 oktober 1971 en 27 maart 1992;79° artikel 226, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 27 maart 1992;80° artikel 227;81° artikel 228, vervangen door het ministerieel besluit van 5 mei 1976;82° artikel 229, gewijzigd bij de ministerielen besluiten van 20 april 1978, 18 maart 1983 en 23 juli 1991;83° artikelen 230 tot 231;84° artikel 231bis, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 17 december 1984 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 27 maart 1992;85° artikel 231ter, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 17 december 1984 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 27 maart 1992;86° artikelen 232 tot 233;87° artikel 234, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 17 december 1984;88° artikel 237;89° artikel 238, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 oktober 1971;90° artikel 239;91° artikel 241bis, ingevoegd bij het ministeriele besluit van 18 september 1981;92° artikel 241ter, ingevoegd bij het ministeriele besluit van 4 september december 1984;93° artikel 242, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 oktober 1971;94° de bijlage « Tabel van de prijzen der prestaties en leveringen van bijkomende aard », gewijzigd bij het ministerieel besluit van 9 september 1991.
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 juni 2007.
Brussel, 30 april 2007.
De Vice- Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Vice- Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven toegevoegd aan de Minister van Begroting en Consumentenzaken, B. TUYBENS