gepubliceerd op 28 september 2002
Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen
25 SEPTEMBER 2002. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 34, eerste lid, 12°, vervangen bij de wet van 24 december 1999, op artikel 35, § 3, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002, en op artikel 37, § 12, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 24 december 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 2002 tot uitvoering van artikel 35, § 3, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 11° en 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen;
Gelet op het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 29 september 1995, 17 april 1996, 10 januari 1997, 1 augustus 1997, 11 september 1997, 3 maart 1999, 25 februari 2000, 28 mei 2001 en 26 november 2001;
Gelet op het voorstel van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, gedaan op 9 september 2002;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 september 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 12 september 2002;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door het feit dat de adviezen 33.033/1 tot 33.036/1 van de Raad van State van 19 februari 2002 een herziening vergen van de financiering van bepaalde inrichtingen en diensten bedoeld in de voormelde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen; dat de herziene financiering in werking moet treden op 1 oktober 2002, datum waarop de federale overheid belangrijke engagementen opgenomen in het federaal meerjarenplan van 1 maart 2000 voor de gezondheidssectoren en van het protocolakkoord van 28 november 2000 voor de openbare gezondheidssectoren, dient te honoreren; dat de bedoelde inrichtingen en diensten uiterlijk tegen 4 oktober 2002 in kennis gesteld moeten kunnen worden van de nieuwe financieringsregels opdat zij met kennis van zaken zouden kunnen beslissen om de voordelen voorzien in voormelde akkoorden al dan niet toe te passen op hun personeel;
Gelet op het advies 34.123/1 tot 34.128/1 van de Raad van State, gegeven op 19 september 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit :
Artikel 1.In artikel 1 van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, eerste lid, vervangen door het ministerieel besluit van 25 februari 2000 en gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 28 mei en 26 november 2001, worden de woorden "vanaf 1 oktober 2001 : 1,44 euro (forfait O), 8,38 euro (forfait A), 25,12 euro (forfait B) en 33,36 euro (forfait C)" vervangen door de woorden "vanaf 1 oktober 2002 : 1,13 euro (forfait O), 7,42 euro (forfait A), 21,97 euro (forfait B) en 31,64 euro (forfait C).» . 2° § 1, 1°, vierde lid, vervangen door het ministerieel besluit van 26 november 2001, wordt vervangen als volgt : « Deze verhoging bedraagt vanaf 1 oktober 2001 1,72 euro.» . 3° § 1, 1°, vijfde lid, opgeheven bij het ministerieel besluit van 3 maart 1999, wordt hersteld in de volgende lezing : « De in het eerste en vierde lid bedoelde bedragen worden verhoogd met de volgende bedragen, als de inrichting voldoet aan de in artikel 2, § 8, gestelde voorwaarde : - 0,05 euro voor het forfait O; - 0,57 euro voor het forfait A; - 2,19 euro voor het forfait B; - 2,94 euro voor het forfait C; - 3,02 euro voor het forfait C+. 4° in § 1, 2°, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 3 maart 1999, 28 mei 2001 en 26 november 2001, worden de woorden "vanaf 1 oktober 2001 : 1,44 euro" vervangen door de woorden "vanaf 1 oktober 2002 : 1,13 euro.Dit bedrag wordt verhoogd met 0,05 euro als de inrichting voldoet aan de in artikel 2, § 8, gestelde voorwaarden. »
Art. 2.§ 1. Artikel 2, § 8, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 8. Om de in artikel 1, § 1, 1°, vijfde lid, of in artikel 1, § 1, 2°, bedoelde verhoogde bedragen te kunnen genieten, moeten de inrichtingen aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering per aangetekende brief een verklaring, overeenkomstig de bijlage gevoegd bij dit besluit, ondertekend door de verantwoordelijke van de inrichting, waarin staat vanaf welke datum het loontrekkend personeel dat gedekt is door de in artikel 1, eerste lid, bedoelde forfaitaire tegemoetkoming, minstens de loonschalen en voordelen geniet die zijn vastgesteld in het koninklijk besluit van 26 september 2002 tot uitvoering van artikel 35, § 3, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 11° en 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen. De inrichtingen die behoren tot de openbare sector voegen een uittreksel van de notulen van het basisoverlegcomité toe, waaruit het unaniem advies van vermeld comité blijkt betreffende de toepassing van voormelde voordelen.
De uitbetaling van de in artikel 1, § 1, 1°, vijfde lid, of in artikel 1, § 1, 2°, bedoelde verhoogde bedragen heeft slechts plaats voor zover de inrichting uiterlijk tegen de laatste werkdag van de maand volgend op het kwartaal waarvoor bedoeld bedrag verschuldigd is, volgende gegevens oplevert aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering : 1° gegevens met betrekking tot de inrichting of dienst : a) het statuut;b) het RSZ of RSZ-PPO nummer;c) de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur voor voltijdse prestaties;2° gegevens per personeelslid : a) naam, voornaam en geboortedatum van de personeelsleden;b) inschrijvingsnummer van de personeelsleden in het rijksregister;c) het aantal te presteren uren per week zoals blijkt uit het arbeidscontract of de individuele benoemingsakte, met begin- en einddatum waarop dit aantal uren van toepassing is;d) indien het gaat om een nieuw personeelslid of indien een einde werd gesteld aan de tewerkstelling : de begin- en/of einddatum;e) per personeelslid het aantal gepresteerde dagen en voor de periode van deeltijdse tewerkstelling het aantal gepresteerde uren;f) per personeelslid de beroepskwalificatie en de baremieke anciënniteit; g) aantal kalenderdagen die niet werden vergoed door de werkgever (langdurige ziekte, arbeidsongeval, zwangerschapsverlof, ...). Hierin moeten eveneens de dagen worden opgenomen tijdens welke het personeelslid in disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit was; h) per personeelslid, de premies, bedoeld in hoofdstuk 2 van het voorgenoemd koninklijk besluit van 26 september 2002, die werden uitbetaald;i) per personeelslid, het aantal uren per type van onregelmatige prestaties die werden uitbetaald en de gestorte bedragen;j) per personeelslid, de baremieke weddeschaal die werd uitbetaald en de gestorte bedragen. De werkgever bezorgt de gegevens zoals bedoeld in het vorig lid aan de leidend ambtenaar van de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, op een document waarvan het model door deze Dienst aan de inrichtingen wordt bezorgd.
Het lijst van de inrichtingen die het document bedoeld in het eerste lid hebben opgestuurd, wordt in de loop van de maand mei en november in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
De uitbetaling van de in artikel 1, § 1, 1°, vijfde lid, of in artikel 1, § 1, 2°, bedoelde verhoogde bedragen wordt geschorst vanaf de eerste dag van het kwartaal waarin wordt vastgesteld dat de inrichting zich, voor een of meerdere personeelsleden, vergoed door de tegemoetkoming bedoeld in artikel 1, eerste lid, niet houdt aan de verklaring bedoeld in het eerste lid. De schorsing wordt opgeheven de eerste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin wordt vastgesteld dat de inrichting zich opnieuw in orde gesteld heeft met de verklaring bedoeld in het eerste lid.
De inrichtingen die gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de schoot van het Paritair Comité 305.2 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit, die minstens voorziet in de loonschalen en voordelen die zijn vastgesteld in het voorgenoemde koninklijk besluit van 26 september 2002, worden vrijgesteld van de toepassing van de vorige leden. Dit is ook het geval voor de inrichtingen van de openbare sector die het bewijs leveren dat zij één van de volgende protocolakkoorden op het personeel toepassen : a) het sectoraal akkoord betreffende een algemene weddeschaalherziening voor het personeel van de lokale en regionale sector van de Vlaamse Gemeenschap en gemeenschappelijke krachtlijnen voor een samenhangend personeelsbeleid in de lokale en regionale besturen (omzendbrief BA 93/07 van 18 juni 1993 van de Vlaamse Gemeenschap);b) « la circulaire du 27 mai 1994 du Ministre des Affaires intérieures et de la Fonction publique du Gouvernement wallon concernant la révision générale des barèmes applicable aux pouvoirs provinciaux et locaux de Wallonie »;c) het Sociaal Handvest van 28 april 1994 - Harmonisatie van het administratief statuut en algemene weddeherziening voor het personeel van de plaatselijke besturen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;d) het protocol nr.59/1 van 13 juni 1991 betreffende het intersectoraal akkoord van sociale programmatie van de jaren 1991-1994 toepasselijk op het geheel van de overheidssector.
Voor de eerste toekenning van de in artikel 1, § 1, 1°, vijfde lid, of in artikel 1, § 1, 2°, bedoelde verhoogde bedragen bezorgen de op 30 september 2000 erkende inrichtingen aan de voornoemde Dienst voor Geneeskundige Verzorging de aangetekende brief bedoeld in het eerste lid, of het bewijs bedoeld in het vijfde lid, en dit uiterlijk tegen 31 oktober 2002. Na deze datum, wordt het in artikel 1, tweede lid, bedoelde bedrag toegekend aan deze inrichtingen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het gevraagde document opgestuurd werd. ». § 2. In artikel 2, § 12, van hetzelfde besluit, vervangen door het ministerieel besluit van 25 februari 2000, worden de woorden « forfaitaire tegemoetkoming waarin is voorzien in artikel 34, 12°, van vorengenoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 » vervangen door de woorden « forfaitaire tegemoetkomingen zoals bedoeld in artikel 1, § 1 ».
Art. 3.In artikel 3 van hetzelfde besluit, vervangen bij ministerieel besluit van 28 mei 2001 en gewijzigd bij ministerieel besluit van 26 november 2001, worden de woorden « verminderd met het in artikel 2, § 8, tweede lid, bedoelde bedrag » geschrapt.
Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2002.
Brussel, 25 september 2002.
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE
Bijlage Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 25 september 2002.
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE