gepubliceerd op 19 januari 2016
Ministerieel besluit tot vaststelling van minimumeisen en EU-klassen voor prebasispootgoed van aardappelen, en tot vaststelling van EU-klassen voor basispootgoed en gecertificeerd pootgoed van aardappelen en van de daarvoor geldende eisen en aanduidingen
18 DECEMBER 2015. - Ministerieel besluit tot vaststelling van minimumeisen en EU-klassen voor prebasispootgoed van aardappelen, en tot vaststelling van EU-klassen voor basispootgoed en gecertificeerd pootgoed van aardappelen en van de daarvoor geldende eisen en aanduidingen
De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmilieu en Energie bevoegd voor het Landbouwbeleid, Gelet op het
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 oktober 2009Relevante gevonden documenten
type
besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering
prom.
22/10/2009
pub.
09/11/2009
numac
2009031536
bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende de reglementering van de handel in en de keuring van pootaardappelen
sluiten houdende de reglementering van de handel in en de keuring van pootaardappelen, de artikelen 4, 3°, 8 en 21 ;
Gelet op het ministerieel besluit van 1 december 2009Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 01/12/2009 pub. 19/01/2010 numac 2010031016 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement voor de productie van pootaardappelen sluiten tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement voor de productie van pootaardappelen ;
Gelet op het overleg tussen de gewesten en de federale overheid op 13 oktober 2015 ;
Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, het laatst gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007, artikel 2, § 1, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1998, 5 februari 1999 en 1 maart 2007;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op15 oktober 2015;
Gelet op het advies nr. 58.413/3 van de Raad van State, gegeven op 4 december 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 ;
Overwegende de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, artikel 2, § 1 ;
Overwegende de ordonnantie van 29 maart 2012 houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, artikel 3,2° ;
Overwegende het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 april 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 24/04/2014 pub. 24/02/2015 numac 2015031089 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende de uitvoering van de ordonnantie van 29 maart 2012 houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sluiten houdende de uitvoering van de ordonnantie van 29 maart 2012 houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, artikel 13, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit voorziet in de omzetting van : 1° uitvoeringsrichtlijn 2014/20/EU van de Commissie van 6 februari 2014 tot vaststelling van EU-klassen voor basispootgoed en gecertificeerd pootgoed van aardappelen en van de daarvoor geldende eisen en aanduidingen ;2° uitvoeringsrichtlijn 2014/21/EU van de Commissie van 6 februari 2014 tot vaststelling van minimumeisen en EU-klassen voor prebasispootgoed van aardappelen.
Art. 2.Voor de toepassing van die besluit wordt verstaan onder : 1° moederplant : een geïdentificeerde plant waarvan materiaal wordt genomen met het oog op voortplanting ;2° microvermeerdering : de snelle vermenigvuldiging van plantaardig materiaal voor de productie van een groot aantal planten met de in-vitrokweek van gedifferentieerde bladknoppen of meristemen van een plant. HOOFDSTUK 2. - Bepalingen van toepassing op prebasispootgoed van aardappelen
Art. 3.§ 1. Prebasispootgoed van aardappelen voldoet aan de volgende minimumeisen : 1° het is afkomstig van moederplanten die vrij zijn van de volgende schadelijke organismen : Pectobacterium spp., Dickeya spp., het aardappelbladrolvirus en de aardappelvirussen A, M, S, X en Y ; 2° het vertoont geen symptomen van zwartbenigheid ;3° het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,01%;4° in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 0,5% ;5° het aantal planten met mozaïeksymptomen of symptomen van bladrolvirus bedraagt niet meer dan 0,1% ;6° het maximumaantal veldgeneraties is vier. § 2. De naleving van de eisen als bedoeld in paragraaf 1, 2°, 3° en 5°, wordt vastgesteld door middel van officiële veldinspecties. In geval van twijfel worden die inspecties aangevuld met officiële tests op bladeren.
Wanneer er methoden voor microvermeerdering worden gebruikt, wordt de naleving van de eis als bedoeld in paragraaf 1, 1° vastgesteld door het officieel testen of het testen onder officieel toezicht van de moederplant.
Wanneer er kloonselectiemethoden worden gebruikt, wordt de naleving van de eis als bedoeld in paragraaf 1, 1° vastgesteld door het officieel testen of het testen onder officieel toezicht van het kloonmateriaal.
Art. 4.De partijen van prebasispootgoed van aardappelen voldoen aan de volgende minimumeisen : 1° de aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 1 % massa ;2° het aandeel aardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,2% massa ;3° het aandeel aardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3 % massa ;4° het aandeel aardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;5° het aandeel aardappelen met lakschurft op meer dan 10% van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 1 % massa ;6° het aandeel aardappelen met poederschurft op meer dan 10% van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 1 % massa ;7° het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 0,5 % massa ;8° het totale aantal aardappelen uit de categorieën als bedoeld in 2° tot en met 7°, bedraagt niet meer dan 6 % massa.
Art. 5.Prebasispootgoed van aardappelen mag als « EU-klasse PBTC » in de handel worden gebracht als het voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in 1° en 2° : 1° wat de pootaardappelen betreft : a) in het gewas zijn geen niet-rasechte planten en planten van andere rassen aanwezig ;b) in het gewas zijn geen planten met zwartbenigheid aanwezig ;c) in de directe nateelt zijn geen virusziekten in het gewas aanwezig ;d) in het gewas zijn geen planten met mozaïeksymptomen of symptomen van bladrolvirus aanwezig ;e) de planten, knollen inbegrepen, worden geproduceerd met microvermeerdering ;f) de planten, knollen inbegrepen, worden geproduceerd in een beschermde faciliteit en in een groeimedium dat vrij is van ziekten ;g) de knollen worden na de eerste generatie niet meer vermenigvuldigd ;2° de partijen bevatten geen pootaardappelen die tot de volgende categorieën behoren : a) pootaardappelen met rot ;b) pootaardappelen met lakschurft ;c) pootaardappelen met aardappelschurft ;d) pootaardappelen met poederschurft ;e) overmatig verschrompelde pootaardappelen als gevolg van uitdroging ;f) pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen.
Art. 6.Prebasispootgoed van aardappelen mag als « EU-klasse PB » in de handel worden gebracht als het voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in 1° en 2° : 1° wat de pootaardappelen betreft : a) het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,01% ;b) de planten vertonen geen symptomen van zwartbenigheid ;c) het aantal planten met mozaïeksymptomen of met symptomen van bladrolvirus bedraagt niet meer dan 0,1% ;d) in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met door virussen veroorzaakte symptomen niet meer dan 0,5% ;2° de toleranties voor de partijen met betrekking tot de volgende onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten zijn : a) het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,2% massa;b) het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10% van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 1 % massa ;c) het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;d) het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10% van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 1 % massa ;e) het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 0,5% massa ;f) het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3 % massa ;g) de aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 1 % massa ;h) het totale aandeel pootaardappelen dat onder de toleranties als bedoeld in a) tot en met f) valt, bedraagt niet meer dan 6 % massa. HOOFDSTUK 3. - Bepalingen van toepassing op basispootgoed en gecertificeerd pootgoed van aardappelen
Art. 7.Basispootgoed van aardappelen mag als « EU-klasse S » in de handel worden gebracht als het voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in 1° en 2° : 1° na officiële inspectie is vastgesteld dat de aardappelen voldoen aan de volgende eisen : a) het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,1% ;b) het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan 0,1% ;c) in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 1,0% ;d) het aantal planten met mozaïeksymptomen en het aantal planten met symptomen van bladrolvirus bedragen samen niet meer dan 0,2% ;e) het maximumaantal generaties, met inbegrip van de generaties van pre-basispootgoed op het veld en basispootgoed, bedraagt vijf ;f) als de generatie niet op het officiële etiket vermeld staat, worden de aardappelen geacht te behoren tot de vijfde generatie ;2° na officiële inspectie is vastgesteld dat de partijen voldoen aan de volgende eisen inzake toleranties op het vlak van de onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten : a) het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,5% massa, waarvan ten hoogste 0,2% massa natrot ;b) het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10% van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;c) het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;d) het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 3 % massa ;e) het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 1 % massa ;f) het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3 % massa ;g) aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 1 % massa ;h) het totale aandeel pootaardappelen dat onder de toleranties als bedoeld in a) tot en met f) valt, bedraagt niet meer dan 6 % massa.
Art. 8.Basispootgoed van aardappelen mag als « EU-klasse SE » in de handel worden gebracht als het voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in 1° en 2° : 1° na officiële inspectie is vastgesteld dat de aardappelen voldoen aan de volgende eisen : a) het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,1% ;b) het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan 0,5% ;c) in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 2 % ;d) het aantal planten met mozaïeksymptomen of met symptomen van bladrolvirus bedraagt niet meer dan 0,5% ;e) het maximumaantal generaties, met inbegrip van de generaties van pre-basispootgoed op het veld en basispootgoed, bedraagt zes ;f) als de generatie niet op het officiële etiket vermeld staat, worden de aardappelen geacht te behoren tot de zesde generatie ;2° na officiële inspectie is vastgesteld dat de partijen voldoen aan de volgende eisen inzake toleranties op het vlak van de onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten : a) het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,5% massa, waarvan ten hoogste 0,2 % massa natrot ;b) het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;c) het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;d) het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 3 % massa ;e) het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 1 % massa ;f) het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3 % massa ;g) aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 1 % massa ;h) het totale aandeel van de pootaardappelen dat onder de toleranties als bedoeld in a) tot en met f) valt, bedraagt niet meer dan 6,0% massa.
Art. 9.Basispootgoed van aardappelen mag als « EU-klasse E » in de handel worden gebracht als het voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in 1° en 2° : 1° na officiële inspectie is vastgesteld dat de aardappelen voldoen aan de volgende eisen : a) het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,1 % ;b) het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan 1 % ;c) in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 4 % ;d) het aantal planten met mozaïeksymptomen of met symptomen van bladrolvirus bedragen samen niet meer dan 0,8 % ;e) het maximumaantal generaties, met inbegrip van de generaties van pre-basispootgoed op het veld en basispootgoed, bedraagt zeven ;f) als de generatie niet op het officiële etiket vermeld staat, worden de aardappelen geacht te behoren tot de zevende generatie ;2° na officiële inspectie is vastgesteld dat de partijen voldoen aan de volgende eisen inzake toleranties op het vlak van de onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten : a) het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,5% massa, waarvan ten hoogste 0,2% massa natrot ;b) het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;c) het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;d) het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 3 % massa ;e) het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 1 % massa ;f) het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3 % massa ;g) aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 1 % massa ;h) het totale aandeel van de pootaardappelen dat onder de toleranties als bedoeld in a) tot en met f) valt, bedraagt niet meer dan 6 % massa.
Art. 10.Gecertificeerd pootgoed van aardappelen mag als « EU-klasse A » in de handel worden gebracht als het voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in 1° en 2° : 1° na officiële inspectie is vastgesteld dat de aardappelen voldoen aan de volgende eisen : a) het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,2% ;b) het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan 2 % ;c) in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 8 % ;d) het aantal planten met mozaïeksymptomen of met symptomen van bladrolvirus bedraagt samen niet meer dan 2,0% ;2° na officiële inspectie is vastgesteld dat de partijen voldoen aan de volgende eisen inzake toleranties op het vlak van de onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten : a) het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,5% massa, waarvan ten hoogste 0,2% massa natrot ;b) het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;c) het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;d) het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 3 % massa ;e) het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 1 % massa ;f) het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3 % massa ;g) aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 2 % massa ;h) het totale aandeel van de pootaardappelen dat onder de toleranties als bedoeld in a) tot en met f) valt, bedraagt niet meer dan 8 % massa.
Art. 11.Gecertificeerd pootgoed van aardappelen mag als « EU-klasse B » in de handel worden gebracht als het voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in 1° en 2° : 1° na officiële inspectie is vastgesteld dat de aardappelen voldoen aan de volgende eisen : a) het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan 0,5% ;b) het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan 4 %;c) in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 10 % ;d) het aantal planten met mozaïeksymptomen of met symptomen van bladrolvirus bedraagt samen niet meer dan 6 % ;2° na officiële inspectie is vastgesteld dat de partijen voldoen aan de volgende eisen inzake toleranties op het vlak van de onzuiverheden, onvolkomenheden en ziekten : a) het aandeel pootaardappelen met ander rot dan ring- of bruinrot bedraagt niet meer dan 0,5% massa, waarvan ten hoogste 0,2% massa natrot ;b) het aandeel pootaardappelen met lakschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;c) het aandeel pootaardappelen met aardappelschurft op meer dan een derde van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 5 % massa ;d) het aandeel pootaardappelen met poederschurft op meer dan 10 % van hun oppervlak bedraagt niet meer dan 3 % massa ;e) het aandeel knollen die verschrompeld zijn als gevolg van overmatige uitdroging of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging, bedraagt niet meer dan 1 % massa ;f) het aandeel pootaardappelen met uitwendige onvolkomenheden, inclusief misvormde of beschadigde knollen, bedraagt niet meer dan 3 % massa ;g) aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen bedragen samen niet meer dan 2 % massa ;h) het totale aandeel van de pootaardappelen dat onder de toleranties als bedoeld in a) tot en met f) valt, bedraagt niet meer dan 8 % massa. HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 12.In de bijlage bij het ministerieel besluit van 1 december 2009Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 01/12/2009 pub. 19/01/2010 numac 2010031016 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement voor de productie van pootaardappelen sluiten tot vaststelling van een keurings- en certificeringsreglement voor de productie van pootaardappelen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1.6.2.3. van hoofdstuk I wordt de zin « Naast die klassen kunnen de communautaire klassen EEG1, EEG2 en EEG3 toegekend worden als aan de eisen van Richtlijn EEG 93/17 van 30 maart 1993 is voldaan. » opgeheven ; 2° in punt 7.3.1. van hoofdstuk VII wordt de zin « Eventueel kan aan het basispootgoed de vermelding van de communautaire klasse worden toegevoegd : EEG1, EEG2 of EEG3 naar gelang van het geval. » opgeheven.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016.
Brussel, 18 december 2015.
De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmilieu en Energie bevoegd voor het Landbouwbeleid, Céline FREMAULT