Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 16 oktober 2015
gepubliceerd op 13 november 2015

Ministerieel besluit tot bepaling van de waarden van de verminderingsfactor voor de ventilatie bedoeld in bijlage A1 bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014 tot uitvoering van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van gebouwen

bron
waalse overheidsdienst
numac
2015027220
pub.
13/11/2015
prom.
16/10/2015
ELI
eli/besluit/2015/10/16/2015027220/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 OKTOBER 2015. - Ministerieel besluit tot bepaling van de waarden van de verminderingsfactor voor de ventilatie bedoeld in bijlage A1 bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 24/10/2013 numac 2013024365 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 3 april 2003 tot aanwijzing van de leden van de bijzondere werkgroep bedoeld in artikel 7, 2°, van het koninklijk besluit van 19 november 1982 betreffende de werking van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 25/10/2013 numac 2013003335 bron federale overheidsdienst financien Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 22 juli 1998 betreffende de aangiften inzake douane en accijnzen type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 23/10/2013 numac 2013031785 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit tot wijziging van bijlagen II en III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2005 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen en bijlage III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 31 augustus 2006 houdende de reglementering van de handel in en de keuring van zaaigranen sluiten0 tot uitvoering van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van gebouwen


De Minister van de Plaatselijke Besturen, de Stad, Huisvesting en Energie, Gelet op het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van gebouwen, artikelen 3 en 7;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 24/10/2013 numac 2013024365 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 3 april 2003 tot aanwijzing van de leden van de bijzondere werkgroep bedoeld in artikel 7, 2°, van het koninklijk besluit van 19 november 1982 betreffende de werking van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 25/10/2013 numac 2013003335 bron federale overheidsdienst financien Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 22 juli 1998 betreffende de aangiften inzake douane en accijnzen type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 23/10/2013 numac 2013031785 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit tot wijziging van bijlagen II en III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2005 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen en bijlage III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 31 augustus 2006 houdende de reglementering van de handel in en de keuring van zaaigranen sluiten0 tot uitvoering van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van gebouwen, artikelen 3 en 4 en bijlage A1;

Gelet op het rapport van 6 oktober 2015 opgemaakt overeenkomstig artikel 3, 2°, van het decreet van 11 april 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/04/2014 pub. 06/06/2014 numac 2014203532 bron waalse overheidsdienst Decreet houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen sluiten houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 11 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen;

Gelet op het advies nr. 58.168/4 van de Raad van State, gegeven op 28 september 2015, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van punt 7.8.4 van bijlage A1 bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 24/10/2013 numac 2013024365 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 3 april 2003 tot aanwijzing van de leden van de bijzondere werkgroep bedoeld in artikel 7, 2°, van het koninklijk besluit van 19 november 1982 betreffende de werking van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 25/10/2013 numac 2013003335 bron federale overheidsdienst financien Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 22 juli 1998 betreffende de aangiften inzake douane en accijnzen type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 23/10/2013 numac 2013031785 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit tot wijziging van bijlagen II en III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2005 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen en bijlage III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 31 augustus 2006 houdende de reglementering van de handel in en de keuring van zaaigranen sluiten0 tot uitvoering van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van gebouwen, met het opschrift « Coëfficiënt van warmteverlies door hygiënische ventilatie », worden de verminderingsfactoren voor de ventilatie bepaald overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Art. 2.In de volgende ministeriële besluiten wordt de geldigheidsduur van de aan innoverende systemen toegekende gelijkwaardigheid verlengd tot 31 december 2015 : ministerieel besluit van 26 april 2013Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 26/04/2013 pub. 26/08/2013 numac 2013027154 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit houdende overdracht van kredieten tussen programma 01 van organisatieafdeling 32 en programma 02 van organisatieafdeling 17 van de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2013 type ministerieel besluit prom. 26/04/2013 pub. 30/04/2013 numac 2013022244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Ministerieel besluit tot wijziging van de lijst gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « C+ EVO II Smartzone CO2 »;ministerieel besluit van 26 april 2013Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 26/04/2013 pub. 26/08/2013 numac 2013027154 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit houdende overdracht van kredieten tussen programma 01 van organisatieafdeling 32 en programma 02 van organisatieafdeling 17 van de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2013 type ministerieel besluit prom. 26/04/2013 pub. 30/04/2013 numac 2013022244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Ministerieel besluit tot wijziging van de lijst gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « C+ EVO II »;ministerieel besluit van 26 april 2013Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 26/04/2013 pub. 26/08/2013 numac 2013027154 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit houdende overdracht van kredieten tussen programma 01 van organisatieafdeling 32 en programma 02 van organisatieafdeling 17 van de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2013 type ministerieel besluit prom. 26/04/2013 pub. 30/04/2013 numac 2013022244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Ministerieel besluit tot wijziging van de lijst gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « C-hydro (simple flux) »;ministerieel besluit van 29 mei 2013Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 29/05/2013 pub. 10/06/2013 numac 2013011284 bron programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie Ministerieel besluit houdende toekenning van een toelage tot dekking van een deel van de kosten betreffende de uitvoering van activerende voortrajecten en socio-professionele inschakelingprojecten in het kader van het Operationeel Programma Doelstelling « Regionaal Concurrentievermogen en Werkgelegenheid » van de Federale Overheid - ESF 2007-2013, boekjaar 2013 sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « C-Hygro »;ministerieel besluit van 26 augustus 2013Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 26/08/2013 pub. 18/09/2013 numac 2013029503 bron ministerie van de franse gemeenschap Ministerieel besluit tot wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 4 april 2008 tot aanwijzing van de leden van de GPBHO-commissie type ministerieel besluit prom. 26/08/2013 pub. 28/08/2013 numac 2013000561 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 18 maart 2009 houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden van de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en tot opheffing van het ministerieel besluit van 17 mei 1995 houdende delegatie van bevoegdheid van de minister inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type ministerieel besluit prom. 26/08/2013 pub. 11/02/2014 numac 2014000084 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 18 maart 2009 houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden van de Minister die bevoegd is voor de Toegang tot het Grondgebied, het Verblijf, de Vestiging en de Verwijdering van Vreemdelingen en tot opheffing van het ministerieel besluit van 17 mei 1995 houdende delegatie van bevoegdheid van de minister inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « ComfoFan Opti-Air II »;ministerieel besluit van 11 september 2013Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 11/09/2013 pub. 23/09/2013 numac 2013011472 bron programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie Ministerieel besluit houdende toekenning van een toelage tot dekking van een deel van de kosten betreffende de uitvoering van activerende voortrajecten en socio-professionele inschakelingprojecten in het kader van het Operationeel Programma Doelstelling « Regionaal Concurrentievermogen en Werkgelegenheid » van de Federale Overheid - ESF 2007-2013, boekjaar 2013 type ministerieel besluit prom. 11/09/2013 pub. 25/09/2013 numac 2013029517 bron ministerie van de franse gemeenschap Ministerieel besluit houdende aanwijzing van de leden van de Erkenningscommissie sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « Renovent »;ministerieel besluit van 3 oktober 2013Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 24/10/2013 numac 2013024365 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 3 april 2003 tot aanwijzing van de leden van de bijzondere werkgroep bedoeld in artikel 7, 2°, van het koninklijk besluit van 19 november 1982 betreffende de werking van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 25/10/2013 numac 2013003335 bron federale overheidsdienst financien Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 22 juli 1998 betreffende de aangiften inzake douane en accijnzen type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 23/10/2013 numac 2013031785 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit tot wijziging van bijlagen II en III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2005 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen en bijlage III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 31 augustus 2006 houdende de reglementering van de handel in en de keuring van zaaigranen sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « C+ »;ministerieel besluit van 1 april 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 16/03/2016 numac 2016029130 bron ministerie van de franse gemeenschap Ministerieel besluit tot bepaling van het model van jaarlijks activiteitsverslag dat door de lokale televisiezenders ingediend moet worden met toepassing van artikel 67, 14°, van het gecoördineerde decreet van 26 maart 2009 over de audiovisuele mediadiensten type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 28/04/2014 numac 2014011205 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Ministerieel besluit houdende vaststelling van de beheersmodaliteiten van het Begrotingsfonds Kruispuntbank van Ondernemingen type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 28/04/2014 numac 2014011204 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 6 november 2008 vaststellende de vergoeding betreffende het commercieel hergebruik van de gegevens van de Kruispuntbank van Ondernemingen type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014027150 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit betreffende het visitekaartje en de prestatie-indicatoren van de distributiediensten en tot opheffing van het ministerieel besluit van 12 oktober 2007 sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « Ubiflux »;ministerieel besluit van 1 april 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 16/03/2016 numac 2016029130 bron ministerie van de franse gemeenschap Ministerieel besluit tot bepaling van het model van jaarlijks activiteitsverslag dat door de lokale televisiezenders ingediend moet worden met toepassing van artikel 67, 14°, van het gecoördineerde decreet van 26 maart 2009 over de audiovisuele mediadiensten type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 28/04/2014 numac 2014011205 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Ministerieel besluit houdende vaststelling van de beheersmodaliteiten van het Begrotingsfonds Kruispuntbank van Ondernemingen type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 28/04/2014 numac 2014011204 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 6 november 2008 vaststellende de vergoeding betreffende het commercieel hergebruik van de gegevens van de Kruispuntbank van Ondernemingen type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014027150 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit betreffende het visitekaartje en de prestatie-indicatoren van de distributiediensten en tot opheffing van het ministerieel besluit van 12 oktober 2007 sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « Bemal A+ »;10° ministerieel besluit van 1 april 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 16/03/2016 numac 2016029130 bron ministerie van de franse gemeenschap Ministerieel besluit tot bepaling van het model van jaarlijks activiteitsverslag dat door de lokale televisiezenders ingediend moet worden met toepassing van artikel 67, 14°, van het gecoördineerde decreet van 26 maart 2009 over de audiovisuele mediadiensten type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 28/04/2014 numac 2014011205 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Ministerieel besluit houdende vaststelling van de beheersmodaliteiten van het Begrotingsfonds Kruispuntbank van Ondernemingen type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 28/04/2014 numac 2014011204 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 6 november 2008 vaststellende de vergoeding betreffende het commercieel hergebruik van de gegevens van de Kruispuntbank van Ondernemingen type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014027150 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit betreffende het visitekaartje en de prestatie-indicatoren van de distributiediensten en tot opheffing van het ministerieel besluit van 12 oktober 2007 sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « C+ Cube »;11° ministerieel besluit van 1 april 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 16/03/2016 numac 2016029130 bron ministerie van de franse gemeenschap Ministerieel besluit tot bepaling van het model van jaarlijks activiteitsverslag dat door de lokale televisiezenders ingediend moet worden met toepassing van artikel 67, 14°, van het gecoördineerde decreet van 26 maart 2009 over de audiovisuele mediadiensten type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 28/04/2014 numac 2014011205 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Ministerieel besluit houdende vaststelling van de beheersmodaliteiten van het Begrotingsfonds Kruispuntbank van Ondernemingen type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 28/04/2014 numac 2014011204 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 6 november 2008 vaststellende de vergoeding betreffende het commercieel hergebruik van de gegevens van de Kruispuntbank van Ondernemingen type ministerieel besluit prom. 01/04/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014027150 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit betreffende het visitekaartje en de prestatie-indicatoren van de distributiediensten en tot opheffing van het ministerieel besluit van 12 oktober 2007 sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « ComfoFan S Opti-Air »;12° ministerieel besluit van 8 september 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 16/10/2014 numac 2014000797 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot vaststelling van de aangepaste interventieprocedure in uitvoering van artikel 6, tweede lid van het koninklijk besluit van 10 november 2012 tot vaststelling van de minimale voorwaarden van de snelste adequate hulp en van de adequate middelen type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 28/10/2014 numac 2014036689 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit tot vaststelling van de lijst voor het jaar 2015 met generieke afwijkingen van het verbod op het gebruik van pesticiden in uitvoering van artikel 5, paragraaf 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013 houdende nadere regels inzake duurzaam gebruik van pesticiden in het Vlaamse Gewest voor niet-land- en tuinbouwactiviteiten en de opmaak van het Vlaams Actieplan Duurzaam Pesticidengebruik type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 19/09/2014 numac 2014014602 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Ministerieel besluit tot delegatie van bevoegdheid en machtiging tot ondertekening in het kader van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van gecomprimeerd aardgas voor de aandrijving van auto's type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 14/06/2016 numac 2016000354 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot vaststelling van de aangepaste interventieprocedure in uitvoering van artikel 6, tweede lid van het koninklijk besluit van 10 november 2012 tot vaststelling van de minimale voorwaarden van de snelste adequate hulp en van de adequate middelen. - Duitse vertaling type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 19/09/2014 numac 2014014603 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Ministerieel besluit tot delegatie van bevoegdheid en machtiging tot ondertekening in het kader van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen voor de aandrijving van auto's sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « Comfort »;13° ministerieel besluit van 8 september 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 16/10/2014 numac 2014000797 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot vaststelling van de aangepaste interventieprocedure in uitvoering van artikel 6, tweede lid van het koninklijk besluit van 10 november 2012 tot vaststelling van de minimale voorwaarden van de snelste adequate hulp en van de adequate middelen type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 28/10/2014 numac 2014036689 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit tot vaststelling van de lijst voor het jaar 2015 met generieke afwijkingen van het verbod op het gebruik van pesticiden in uitvoering van artikel 5, paragraaf 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013 houdende nadere regels inzake duurzaam gebruik van pesticiden in het Vlaamse Gewest voor niet-land- en tuinbouwactiviteiten en de opmaak van het Vlaams Actieplan Duurzaam Pesticidengebruik type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 19/09/2014 numac 2014014602 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Ministerieel besluit tot delegatie van bevoegdheid en machtiging tot ondertekening in het kader van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van gecomprimeerd aardgas voor de aandrijving van auto's type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 14/06/2016 numac 2016000354 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot vaststelling van de aangepaste interventieprocedure in uitvoering van artikel 6, tweede lid van het koninklijk besluit van 10 november 2012 tot vaststelling van de minimale voorwaarden van de snelste adequate hulp en van de adequate middelen. - Duitse vertaling type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 19/09/2014 numac 2014014603 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Ministerieel besluit tot delegatie van bevoegdheid en machtiging tot ondertekening in het kader van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen voor de aandrijving van auto's sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « ComfortPlus »;14° ministerieel besluit van 8 september 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 16/10/2014 numac 2014000797 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot vaststelling van de aangepaste interventieprocedure in uitvoering van artikel 6, tweede lid van het koninklijk besluit van 10 november 2012 tot vaststelling van de minimale voorwaarden van de snelste adequate hulp en van de adequate middelen type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 28/10/2014 numac 2014036689 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit tot vaststelling van de lijst voor het jaar 2015 met generieke afwijkingen van het verbod op het gebruik van pesticiden in uitvoering van artikel 5, paragraaf 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013 houdende nadere regels inzake duurzaam gebruik van pesticiden in het Vlaamse Gewest voor niet-land- en tuinbouwactiviteiten en de opmaak van het Vlaams Actieplan Duurzaam Pesticidengebruik type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 19/09/2014 numac 2014014602 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Ministerieel besluit tot delegatie van bevoegdheid en machtiging tot ondertekening in het kader van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van gecomprimeerd aardgas voor de aandrijving van auto's type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 14/06/2016 numac 2016000354 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot vaststelling van de aangepaste interventieprocedure in uitvoering van artikel 6, tweede lid van het koninklijk besluit van 10 november 2012 tot vaststelling van de minimale voorwaarden van de snelste adequate hulp en van de adequate middelen. - Duitse vertaling type ministerieel besluit prom. 08/09/2014 pub. 19/09/2014 numac 2014014603 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Ministerieel besluit tot delegatie van bevoegdheid en machtiging tot ondertekening in het kader van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen voor de aandrijving van auto's sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan de producten « Ducotronic » en « DucotronicPlus »;15° ministerieel besluit van 29 januari 2015Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 29/01/2015 pub. 10/03/2015 numac 2015035249 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit houdende de uitvoering van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2012 tot toekenning van steun aan audiovisuele werken van het type lange fictie-, documentaire- of animatiefilm, of van animatiereeksen type ministerieel besluit prom. 29/01/2015 pub. 25/03/2015 numac 2015035315 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit betreffende de hulpcoördinatie in de integrale jeugdhulp sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan de producten « GLC-S » en « GLC-FO »;16° ministerieel besluit van 29 januari 2015Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 29/01/2015 pub. 10/03/2015 numac 2015035249 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit houdende de uitvoering van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2012 tot toekenning van steun aan audiovisuele werken van het type lange fictie-, documentaire- of animatiefilm, of van animatiereeksen type ministerieel besluit prom. 29/01/2015 pub. 25/03/2015 numac 2015035315 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit betreffende de hulpcoördinatie in de integrale jeugdhulp sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « Jaga Oxygen CO2 »;17° ministerieel besluit van 3 maart 2015Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 03/03/2015 pub. 19/03/2015 numac 2015201362 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit tot bepaling van de referentiewaarden van de metingen van potentieel uitspoelbare stikstof voor het jaar 2014 type ministerieel besluit prom. 03/03/2015 pub. 20/04/2015 numac 2015035469 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit tot uitvoering van het Fokkerijbesluit van 19 maart 2010 met betrekking tot de fokkerij van honden sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « C+ »;18° ministerieel besluit van 3 maart 2015Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 03/03/2015 pub. 19/03/2015 numac 2015201362 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit tot bepaling van de referentiewaarden van de metingen van potentieel uitspoelbare stikstof voor het jaar 2014 type ministerieel besluit prom. 03/03/2015 pub. 20/04/2015 numac 2015035469 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit tot uitvoering van het Fokkerijbesluit van 19 maart 2010 met betrekking tot de fokkerij van honden sluiten tot toekenning van een gelijkwardigheid aan het product « D+ ».

Art. 3.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016, met uitzondering van artikel 2, dat toepasselijk is als de datum van het bericht van ontvangst van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voorafgaat aan 1 januari 2016.

In afwijking van het eerste lid, is artikel 1 toepasselijk op elke op te maken EPB-slotaangifte als de datum van het bericht van ontvangst van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voorafgaat aan 1 januari 2016 en als geen toepassing wordt gemaakt van een gelijkwaardigheid bedoeld in artikel 2.

Namen, 16 oktober 2015.

P. FURLAN

BIJLAGE 1 Begripsomschrijvingen en conventies Vraaggestuurd ventilatiesysteem : ventilatiesysteem met een automatische (vraag)sturing, uitgerust met minstens volgende elementen : - een detectie van de ventilatiebehoefte; - een regeling van het ventilatiedebiet in functie van die behoefte.

Droge ruimten : ruimten waarvoor eisen met betrekking tot de toevoer van buitenlucht gelden, zoals een woonkamer, een slaapkamer, een studeerkamer, een speelkamer en dergelijke ruimten.

Natte ruimten : Ruimten waarvoor eisen met betrekking tot de afvoer van lucht naar buiten gelden, zoals ene keuken, badkamer, wasplaats, toilet en gelijkaardige ruimten.

Toevoerdebiet: Mechanisch toevoerdebiet (voor systemen B en D) of capaciteit, voor een drukverschil van 2 Pa, van regelbare toevoeropeningen (systemen A en C).

Afvoerdebiet: mechanisch afvoerdebiet (voor systemen C en D) of capaciteit, voor een drukverschil van 2 Pa, van regelbare afvoeropeningen (systemen A en B).

CO2-concentratie: in deze tekst wordt de CO2-concentratie uitgedrukt als een absolute waarde (in ppm). Er wordt een conventionele CO2-concentratie (350 ppm) in de buitenlucht verondersteld. Als het vraaggestuurd ventilatiesysteem tevens is uitgerust met een detector die de CO2-concentratie van de buitenlucht meet ([CO2]out), dan mag hiermee rekening worden gehouden door de CO2-concentraties die vermeld worden in de onderstaande eisen ([CO2]) te corrigeren zoals volgt: [CO2]corr = [CO2] - 350 + [CO2]out (ppm) Nominale positie: De nominale positie bedoeld in bijlage B bij bijalge A1- PER-methode.

Winterperiode: Periode van het jaar begrepen tussen 1 november en 30 april of periode van het jaar waarin de buitentemperatuur lager is dan 15° C, zoals gemeten door een buitentemperatuurvoeler. 2 Algemeen principe De invloed van een vraaggestuurd ventilatiesysteem op de energieprestatie wordt uitgedrukt aan de hand van de reductiefactoren voor ventilatie freduc,vent,heat,seci, freduc,vent,heat,seci en freduc,vent,overh,seci ( § 7.8.4 van bijlage A1 - PER-methode).

In deze tekst wordt de bepalingsmethode voor deze reductiefactoren in de berekeningen voor residentiële gebouwen beschreven.

De reductiefactor voor ventilatie van energiesector i is gelijk aan de reductiefactor voor ventilatie van de ventilatiezone z waarvan energiesector i deel uitmaakt, voor de verwarmingsberekeningen, voor de koelberekeningen en voor de evaluatie van het oververhittingsrisico: freduc,vent,heat,seci = freduc,vent,overh,zonez freduc,vent,heat,seci = freduc,vent,cool,zonez freduc,vent,overh,seci = freduc,vent,overh,zonez Met: freduc,vent,overh,zonez Een reductiefactor voor ventilatie in ventilatiezone z voor de verwarmingsberekeningen (-); freduc,vent,cool,zonez Een reductiefactor voor ventilatie in ventilatiezone z voor de koelberekeningen (-); freduc,vent,overh,zonez Een reductiefactor voor ventilatie in ventilatiezone z voor de evaluatie van het overhittingsrisico (-); 2.1 Reductiefactor voor de verwarmingsberekeningen De waarde bij ontstenis voor freduc,vent,overh,zonez is 1.

Het is mogelijk om voor een ventilatiezone z een lagere waarde voor de reductiefactor voor ventilatie te bekomen dan de waarde bij ontstentenis, dankzij een vraaggestuurd ventilatiesysteem dat aan specifieke eisen voldoet. De bepaling van de reductiefactor gebeurt zoals beschreven in § 3. 2.2 Reductiefactor voor de koelberekeningen en de evaluatie van het oververhittingsrisico Als het ventilatiesysteem is uitgerust met een automatisch systeem dat in functie van een meting via één of meerdere temperatuursensoren, de vraagsturing volledig desactiveert en het ventilatiesysteem in nominale positie laat functioneren, dan is: freduc,vent,cool,zonez = freduc,vent,overh,zonez = 1 Neem in alle andere gevallen : freduc,vent,cool,zonez = freduc,vent,overh,zonez = freduc,vent,overh,zonez 3 Bepaling van de reductiefactor freduc,vent,overh,zonez 3.1 Principe Om voor de reductiefactor lagere waarden dan de waarde bij ontstentenis te bekomen, moet het vraaggestuurd ventilatiesysteem voldoen aan de algemene eisen, beschreven in paragraaf 3.2, en aan de specifieke eisen die in functie van het systeemtype beschreven worden in hoofdstukken 3.3. en 3.4.

Als aan deze algemene en specifieke eisen niet wordt voldaan in de betreffende ventilatiezone, wordt teruggevallen op de waarde bij ontstentenis. In het andere geval wordt freduc,vent,overh,zonez bepaald volgens de tabel 1 of tabel 2 in functie van het type systeem. 3.2 Algemene eisen 3.2.1 Automatische werking en manuele interventie Het vraaggestuurd ventilatiesysteem moet automatisch functioneren en zonder tussenkomst van de gebruiker voldoen aan de algemene eisen en aan de specifieke eisen van het corresponderende systeem die hieronder worden beschreven.

Het systeem moet eveneens uitgerust zijn met een mogelijkheid tot manuele interventie die de gebruiker toelaat om het systeem gedurende een bepaalde tijd in nominale stand te laten functioneren. Bijkomende mogelijkheden tot manuele interventie zijn eveneens toegelaten. Na elke manuele interventie door de gebruiker moet het systeem automatisch terugkeren naar de vraaggestuurde werking en dit binnen een periode van maximaal 12 uur. 3.2.2 Minimaal debiet Tijdens de automatische werking moet het toevoerdebiet van elke droge ruimte dat door de vraagsturing wordt geregeld, groter zijn dan of gelijk zijn aan 10 % van het minimaal geëiste toevoerdebiet voor de betreffende ruimte. Het afvoerdebiet van elke natte ruimte dat door de vraagsturing wordt geregeld moet groter zijn dan of gelijk zijn aan 10 % van het minimaal geëiste afvoerdebiet voor de betreffende ruimte.

Deze minimale debieten kunnen eventueel gerealiseerd worden door afwisselend te functioneren op een nuldebiet en op een debiet dat hoger is dan 10 % van het minimaal geëiste debiet. Het gemiddelde debiet over 15 minuten moet echter wel steeds aan deze eis voldoen. 3.2.3 Mechanische ventilatie (systemen B, C en D) Onafhankelijk van het type vraaggestuurd ventilatiesysteem moeten alle mechanische toe- en afvoeren geregeld worden door de vraagsturing.

Indien er geen specifieke bijkomende eisen voor het betreffende systeem zijn, kan deze regeling lokaal, per zone of centraal gebeuren. 3.2.4 Onzekerheid op de meting door detectoren De detectoren die gebruikt worden voor het vaststellen van de behoefte mogen, zoals uitgelegd in het vervolg van de tekst, maximaal de volgende onzekerheid hebben bij het meten van de betreffende parameter: ? Voor detectoren voor CO2-concentratie : +/- 40 ppm + 5 % van de waarde, tussen 300 en 1200 ppm (bijvoorbeeld voor een eis van 950 ppm, ligt het tolerantie-interval tussen 862 ppm en 1038 ppm); ? Voor detectoren voor relatieve vochtigheid : +/- 5 procentpunten van de relatieve vochtigheid, tussen 10 % en 90 % (bijvoorbeeld voor een eis van 35 % relatieve vochtigheid, ligt het tolerantie-interval tussen 30 % en 40 % relatieve vochtigheid). 3.2.5 Stavingstukken Om een betere factor freduc,vent,overh,zonez te kunnen verklaren, moet de conformiteit met de algemene en specifieke eisen worden aangetoond aan de hand van één of meerdere stavingstukken waarin het werkingsprincipe van het systeem en de eigenschappen van elk element van detectie en regeling, zoals het in realiteit geïnstalleerd is (producteigenschappen en/of eigenschappen van het geïnstalleerde systeem) worden beschreven. 3.3 Systemen A, B, C en D met regeling op de toevoer in functie van de behoefte in de droge ruimten en/of een regeling op de afvoer in functie van de behoefte in de natte ruimten Tabel: freduc,vent,overh,zonez voor ventilatiesystemen A, B, C en D met regeling op de toevoer in functie van de behoefte in de droge ruimten en/of een regeling op de afvoer in functie van de behoefte in de natte ruimten

freduc,vent,overh,zonez

Type detectie in de droge ruimten

Type regeling van de toevoer in de droge ruimten

Lokale detecite in de natte ruimten met lokale regeling

Andere of geen detectie in de natte ruimten

Lokale regeling

Niet-lokale regeling

CO2 - lokal : één of meerdere sensoren in elke droge ruimte

Lokaal

0,35

0,38

0,42

2 (dag/nacht) of meer zones

0,41

0,45

0,49

Centraal

0,51

0,56

0,61

CO2 - semi-lokaal : één of meerdere sensoren in elke slaapkamer

Centraal

0,60

0,65

0,70

CO2 - semi-lokaal : één of meerdere sensoren in de belangrijkste leefruimte en één of meerdere sensoren in de belangrijkste slaapkamer

2 (dag/nacht) of meer zones

0,43

0,48

0,53

Centraal

0,75

0,81

0,87

CO2 - centraal : één of meerdere sensoren in het afvoerkanaal of de afvoerkanalen

Centraal

0,81

0,87

0,93

Aanwezigheid-lokaal één of meerdere sensoren in elke droge ruimte

Lokaal

0,54

0,60

0,64

2 (dag/nacht) of meer zones

0,63

0,67

0,72

Centraal

0,76

0,82

0,88

Aanwezigheid - semi-lokaal : één of meerdere sensoren in elke slaapkamer

Centraal

0,87

0,93

1,00

Aanwezigheid - semi-lokaal : één of meerdere sensoren in de belangrijkste leefruimte en één of meerdere sensoren in de belangrijkste slaapkamer

2 (dag/nacht) of meer zones

0,66

0,72

0,78

Centraal

0,87

0,93

1,00

Andere of geen detectie in de droge ruimten

Geen, lokaal, per zone of centraal

0,90

0,95

1,00


Opmerking: Deze tabel kan worden toegepast voor elk van de ventilatiesystemen A, B, C en D. Het is echter mogelijk dat het niet aanbevolen of pertinent is om bepaalde types vraagsturing toe te passen in combinatie met bepaalde ventilatiesystemen. 3.3.1 Bijkomende eisen voor systemen met detectie van de behoefte in de natte ruimten 3.3.1.1 Systemen met enkel detectie van de behoefte in de natte ruimten Alle systemen die behoren tot de categorie "Andere of geen detectie in de droge ruimten" (laatste lijn van Tabel 1) moeten bovendien voldoen aan de volgende eis: De afvoerdebieten die door de vraagsturing worden geregeld, moeten aan minstens één van de volgende eisen voldoen: ? Het totale afvoerdebiet moet permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 35 % van de som van de minimaal geëiste afvoerdebieten.

Rekening houdend met de eis van § 3.2.3 moet ook het totale mechanische toevoerdebiet (systemen B en D) permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 35 % van de som van de minimaal geëiste afvoerdebieten. ? Het afvoerdebiet moet in elke natte ruimte permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 % van het minimaal geëiste afvoerdebiet.

Rekening houdend met de eis van § 3.2.3 moet ook het totale mechanische toevoerdebiet (systemen B en D) permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 % van de som van de minimaal geëiste afvoerdebieten. 3.3.1.2 Systemen met lokale detectie in de natte ruimten en regeling van de afvoer in de natte ruimten Elke ruimte waarin zich een toilet bevindt, moet minstens uitgerust zijn met één van de volgende concepten om aanwezigheid vast te stellen: ? aanwezigheidsdetectie in de ruimte zelf; ? detectie van VOC in de ruimte zelf of in een afvoerkanaal dat enkel de ruimte bedient; ? koppeling met de lichtschakelaar van de ruimte, op voorwaarde dat er geen rechtstreekse daglichttoetreding in de ruimte is.

Elke natte ruimte moet minstens uitgerust zijn met een detectie van de relatieve vochtigheid, tenzij het om een ruimte gaat die enkel als toilet dient. In de keuken kan hiervan afgeweken worden en volstaat een detectie van de CO2-concentratie. De betreffende detectoren moeten zich bevinden in de ruimte zelf of in een afvoerkanaal dat enkel de ruimte bedient.

De regeling van de afvoer in de natte ruimten mag naar keuze lokaal of centraal gebeuren, zoals hieronder nader beschreven. 3.3.1.2.1 Lokale regeling van de afvoer in elke natte ruimte De afvoerdebieten van de natte ruimten moeten onafhankelijk van elkaar worden geregeld.

Op het ogenbik dat aanwezigheid wordt vastgesteld in een ruimte met één van de hierboven vermelde concepten om aanwezigheid vast te stellen, moet het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan het minimaal geëiste afvoerdebiet en dit gedurende minimaal de nalooptijd uit opmerking 3 van artikel 4.3.1.3. van norm NBN D 50-001; het afvoerdebiet mag hoogstens 10 % van het minimaal geëiste afvoerdebiet bedragen als geen aanwezigheid wordt vastgesteld.

In elke ruimte met detectie van de relatieve vochtigheid moet het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan het minimaal geëiste afvoerdebiet als de relatieve vochtigheid die voor de ruimte wordt gedetecteerd hoger is dan 70 % tijdens de winterperiode. Het afvoerdebiet mag hoogstens 40 % van het minimaal geëiste afvoerdebiet bedragen als de relatieve vochtigheid die voor de ruimte wordt gedetecteerd lager is dan 35 %.

In keukens met detectie van de CO2-concentratie moet het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan het minimaal geëiste afvoerdebiet als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm. Het afvoerdebiet mag hoogstens 40 % van het minimaal geëiste afvoerdebiet bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 550 ppm. 3.3.1.2.2 Centrale regeling van de afvoer Voor elke natte ruimte moet het afvoerdebiet centraal worden geregeld.

De afvoerdebieten moeten worden geregeld op basis van de behoefte die wordt gedetecteerd in alle natte ruimten.

Het totale afvoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan de som van de minimaal geëiste afvoerdebieten als minstens één van de volgende voorwaarden is vervuld: ? Aanwezigheid wordt vastgesteld in één of meerdere ruimten met één van de hierboven vermelde concepten om aanwezigheid vast te stellen; ? De relatieve vochtigheid is hoger dan 70 % tijdens de winterperiode in één of meerder ruimten met detectie van de relatieve vochtigheid; ? De CO2-concentratie is hoger dan 950 ppm in één of meerdere keukens met detectie van de CO2-concentratie.

Het totale afvoerdebiet mag hoogstens 40 % van de som van de minimaal geëiste afvoerdebieten bedragen als elk van de volgende voorwaarden is vervuld: ? In geen enkele ruimte met één van de hierboven vermelde concepten om aanwezigheid vast te stellen, wordt aanwezigheid vastgesteld; ? De relatieve vochtigheid is in alle ruimten met detectie van de relatieve vochtigheid lager dans 35 %; ? De CO2-concentratie is in alle keukens met detectie van de CO2-concentratie lager dan 550 ppm. 3.3.1.3 Andere systemen Volgende systemen vallen onder de categorie "Andere of geen detectie in de natte ruimten": ? Alle andere systemen om de behoefte in natte ruimten vast te stellen (in het bijzonder systemen met centrale detectie van de relatieve vochtigheid in het gemeenschappelijk afvoerkanaal); ? Systemen die niet voldoen aan de eisen uit § 3.3.1.2; ? Systemen zonder detectie van de behoefte in de natte ruimten.

Opmerking: Zie ook § 3.3.2.1. 3.3.2 Bijkomende eisen voor systemen met detectie van de behoefte in de droge ruimten (detectie van de CO2-concentratie of aanwezigheidsdetectie) 3.3.2.1 Systemen met enkel detectie van de behoefte in de droge ruimten Alle systemen die behoren tot de categorie "Andere of geen detectie in de natte ruimten" (laatste lijn van Tabel 1) moeten bovendien voldoen aan de volgende eis : De toevoerdebieten die door de vraagsturing worden geregeld, moeten aan minstens één van de volgende eisen voldoen : ? Het totale toevoerdebiet moet in elke droge ruimte permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 % van het minimaal geëiste toevoerdebiet van de ruimte. Rekening houdend met de eis van § 3.2.3 moet ook het totale mechanische afvoerdebiet (systemen C en D) permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 % van het totale geëiste toevoerdebiet. ? Het toevoerdebiet moet in elke droge ruimte permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 % van het minimaal geëiste toevoerdebiet van de ruimte. Rekening houdend met de eis van § 3.2.3 moet ook het totale mechanische afvoerdebiet (systemen C en D) permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 % van het totale geëiste toevoerdebiet. 3.3.2.2 Systemen met lokale detectie in elke droge ruimte Alle droge ruimten moeten uitgerust zijn met hetzelfde type detector: ? of detector voor de CO2-concentratie in de ruimte zelf; ? of aanwezigheidsdetectie in de ruimte zelf. 3.3.2.2.1 Lokale regeling van de toevoer in elke droge ruimte De toevoerdebieten van de droge ruimten moeten onafhankelijk van elkaar worden geregeld.

In elke droge ruimte moet het toevoerdebiet worden geregeld op basis van de behoefte die worden gedetecteerd in de ruimte. Het toevoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan het minimaal geëiste toevoerdebiet als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm of als er aanwezigheid wordt vastgesteld in de droge ruimte. Het toevoerdebiet mag hoogstens 40 % van het minimaal geëiste toevoerdebiet bedragen als de CO2-concentratie hoger is dan 550 ppm of wanneer er geen aanwezigheid wordt vastgesteld in de droge ruimte.

Opmerking: Voor systemen A en C betekent dit dat de natuurlijke toevoeropeningen automatisch moeten worden geregeld, bij voorbeeld aan de hand van gemotoriseerde kleppen. Voor systemen B en D betekent dit dat de mechanische toevoer in elke ruimte automatisch moet worden geregeld, bij voorbeeld aan de hand van gemotoriseerde kleppen of via verschillende ventilatoren voor elke ruimte. 3.3.2.2.2 Regeling van de toevoer in twee (dag/nacht) of meer zones De toevoerdebieten van alle droge ruimten moeten in minstens twee verschillende zones worden geregeld. In minstens één van de zones, de dagzone, mag zich geen enkele slaapkamer bevinden. In minstens één van de zones, de nachtzone, moeten zich alle slaapkamers bevinden.

Bijkomende zones zijn toegestaan.

In elke zone moeten de toevoerdebieten worden geregeld op basis van de hoogste behoefte die wordt gedetecteerd in alle droge ruimten van die zone. Het totale toevoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm of als er aanwezigheid wordt vastgesteld in één of meerdere droge ruimten van de zone. Het totale toevoerdebiet mag hoogstens 40 % van de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 550 ppm of wanneer geen aanwezigheid wordt vastgesteld in alle droge ruimten van de zone.

Opmerking: Voor systemen A en C betekent dit dat alle automatisch geregelde natuurlijke toevoeropeningen, bijvoorbeeld gemotoriseerde toevoeropeningen, van de zone tegelijk worden geregeld. Voor systemen B en D betekent dit dat de mechanische toevoer in elke zone automatisch moet worden geregeld, bijvoorbeeld aan de hand van een gemotoriseerde klep per zone. 3.3.2.2.3 Centrale regeling van de toevoer Voor elke droge ruimte moet het toevoerdebiet centraal worden geregeld.

De toevoerdebieten moeten worden geregeld op basis van de hoogste behoefte die wordt gedetecteerd in alle droge ruimten. Het totale toevoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm of als er aanwezigheid wordt vastgesteld in één of meerdere droge ruimten. Het totale toevoerdebiet mag hoogstens 40 % van de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten bedragen als de CO2-concentratie in alle droge ruimten van die zone lager is dan 550 ppm of wanneer geen aanwezigheid wordt vastgesteld in alle droge ruimten van de zone.

Opmerking: Voor systemen A en C betekent dit dat alle automatisch geregelde natuurlijke toevoeropeningen, bijvoorbeeld gemotoriseerde toevoeropeningen, van de ventilatiezone z tegelijk moeten worden geregeld. Voor systemen B en D betekent dit minstens een regelingsysteem voor het geheel van de ventilatiezone z, bij voorbeeld aan de hand van een ventilator met debietsregeling. 3.3.2.3 Systemen met semi-lokale detectie in elke slaapkamer Alle slaapkamers moeten uitgerust zijn met hetzelfde type detector: ? of detector voor de CO2-concentratie in de ruimte zelf; ? of aanwezigheidsdetectie in de ruimte zelf. 3.3.2.3.1 Centrale regeling van de toevoer Voor elke droge ruimte moet het toevoerdebiet centraal worden geregeld.

De toevoerdebieten moeten worden geregeld op basis van de hoogste behoefte die wordt gedetecteerd in alle slaapkamers. Het totale toevoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm of als er aanwezigheid wordt vastgesteld in één of meerdere slaapkamers. Het totale toevoerdebiet mag hoogstens 40 % van de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten bedragen als de CO2-concentratie in alle droge ruimten van die zone lager is dan 550 ppm of wanneer geen aanwezigheid wordt vastgesteld in alle slaapkamers. Het totale toevoerdebiet moet permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 % van het minimaal geëiste toevoerdebiet van alle droge ruimten.

Opmerking: Voor systemen A en C betekent dit dat alle geregelde natuurlijke toevoeropeningen, bijvoorbeeld gemotoriseerde toevoeropeningen, automatisch worden geregeld en dat de openingen van de ventilatiezone z tegelijk worden geregeld. Voor systemen B en D vereist dit minstens een regelingsysteem voor het geheel van de ventilatiezone z, bij voorbeeld aan de hand van een ventilator met debietsregeling 3.3.2.4 Systemen met semi-lokale detectie in de belangrijkste leefruimte en in de belangrijkste slaapkamer De belangrijkste leefruimte en de belangrijkste slaapkamer moeten uitgerust zijn met hetzelfde type detector ? of detector voor de CO2-concentratie in de ruimte zelf; ? of aanwezigheidsdetectie in de ruimte zelf. 3.3.2.4.1 Regeling van de toevoer in twee (dag/nacht) of meer zones De toevoerdebieten van alle droge ruimten moeten in minstens twee verschillende zones worden geregeld. In minstens één van de zones, de dagzone, mag zich geen enkele slaapkamer bevinden. Die dagzone moet ook de belangrijkste leefruimte bevatten. In minstens één van de zones, de nachtzone, moeten zich alle slaapkamers bevinden. Bijkomende zones zijn toegelaten op voorwaarde dat in elke zone één of meerdere ruimten zijn uitgerust met hetzelfde type detector als in de belangrijkste leefruimte en de belangrijkste slaapkamer.

In elke zone moeten de toevoerdebieten worden geregeld op basis van de hoogste behoefte die wordt gedetecteerd in alle droge ruimten van die zone, die zijn uitgerust met een detector. Het totale toevoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm of als er aanwezigheid wordt vastgesteld in één of meerdere droge ruimten van de zone, die zijn uitgerust met een detector. Het totale toevoerdebiet mag hoogstens 40 % van de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten bedragen als de CO2-concentratie in alle droge ruimten van de zone, die zijn uitgerust met een detector, lager is dan 550 ppm of wanneer geen aanwezigheid wordt vastgesteld in alle droge ruimten van de zone, die zijn uitgerust met een detector.

In elke zone waarin droge ruimten aanwezig zijn die niet zijn uitgerust met een detector moeten de toevoerdebieten permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 % van de minimaal geëiste toevoerdebieten.

Opmerking: Voor systemen A en C betekent dit dat alle automatisch geregelde natuurlijke toevoeropeningen, bijvoorbeeld gemotoriseerde toevoeropeningen, van de zone tegelijk worden geregeld. Voor systemen B en D betekent dit dat de mechanische toevoer in elke zone automatisch moet worden geregeld, bijvoorbeeld aan de hand van een gemotoriseerde klep per zone. 3.3.2.4.2 Centrale regeling van de toevoer Voor elke droge ruimte moet het toevoerdebiet centraal worden geregeld.

De toevoerdebieten moeten orden geregeld op basis van de hoogste behoefte die wordt gedetecteerd in alle droge ruimten van die zone, die zijn uitgerust met een detector. Het totale toevoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm of als er aanwezigheid wordt vastgesteld in één of meerdere droge ruimten, die zijn uitgerust met een detector. Het totale toevoerdebiet moet gelijk zijn aan of lager zijn dan 40 % van de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten als de CO2-concentratie in alle droge ruimten van de zone, die zijn uitgerust met een detector, lager is dan 550 ppm of wanneer geen aanwezigheid wordt vastgesteld in alle droge ruimten van de zone, die zijn uitgerust met een detector.

De toevoerdebieten moeten permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 % van het minimaal geëiste toevoerdebiet van alle droge ruimten.

Opmerking: Voor systemen A en C betekent dit dat alle geregelde natuurlijke toevoeropeningen, bijvoorbeeld gemotoriseerde toevoeropeningen, automatisch worden geregeld en dat de openingen van de ventilatiezone z tegelijk worden geregeld. Voor systemen B en D vereist dit minstens een regelingsysteem voor het geheel van de ventilatiezone z, bij voorbeeld aan de hand van een ventilator met debietsregeling. 3.3.2.5 Systemen met centrale detectie in het afvoerkanaal of de afvoerkanalen Elk afvoerkanaal of in voorkomend geval het gemeenschappelijk afvoerkanaal moet uitgerust zijn met minstens een detector van de CO2-concentratie.

In dit geval is aanwezigheidsdetectie niet toegelaten.

De toevoerdebieten moeten worden geregeld op basis van de hoogste behoefte die wordt gedetecteerd in de afvoerkanalen (of in het gemeenschappelijke afvoerkanaal). Het totale toevoerdebiet moet gelijk zijn aan of groter zijn dan de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten als de CO2-concentratie hoger is dan 650 ppm. Het totale toevoerdebiet mag hoogstens 40 % van de som van de minimaal geëiste toevoerdebieten bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 450 ppm. 3.3.2.6 Andere systemen Volgende systemen vallen onder de categorie "Andere of geen detectie in de droge ruimten": ? alle andere systemen om de behoeften in droge ruimten vast te stellen (in het bijzonder systemen met andere types van detector, zoals detectoren voor VOC); ? systemen die niet voldoen aan de eisen uit § 3.3.2.2 tot 3.3.2.5; ? systemen zonder detectie van de behoeften in de droge ruimten.

Opmerking: zie ook § 3.3.1.1. 3.3.3 Bijkomende eisen voor systemen met detectie van de behoeften in de natte ruimten en detectie van de behoeften in de droge ruimten Voor alle systemen die de detectie van de behoeften in natte ruimten combineren met de detectie van de behoeften in droge ruimten, geldt wat volgt: ? de afvoerdebieten worden prioritair bepaald op basis van de overeenstemmende eisen van § Erreur ! Source du renvoi introuvable.; ? de toevoerdebieten worden prioritair bepaald op basis van de overeenstemmende eisen van § Erreur ! Source du renvoi introuvable.; ? het totale toevoerdebiet en het totale afvoerdebiet moeten daarnaast permanent aangepast zijn aan het hoogste van de twee, na toepassing van bovenstaande regels. 3.4 Ventilatiesystemen C met een regulering op de afvoer in functie van de behoeften in de droge ruimten In het geval van een ventilatiesysteem C is het ook mogelijk de afvoer te regelen op basis van de in droge ruimten gedetecteerde behoeften.

Het is eveneens mogelijk om bijkomende mechanische afvoeropeningen te plaatsen in bepaalde droge ruimten te voorzien (in allemaal of enkel in alle slaapkamers).

Bij elk van deze systemen, worden enkel de afvoeren geregeld door de vraagsturing. De toevoeren worden niet geregeld.

De regeling van de afvoer van de natte ruimten op basis van de behoeften in die natte ruimten, kan gecombineerd worden met deze systemen.

Tabel 2: freduc,vent,overh,zonez voor ventilatiesystemen C met een regeling op de afvoer in functie van de behoeften in die natte ruimten, kan gecombineerd worden met deze systemen.

freduc,vent,heat,zonez

Type detectie in de droge ruimten

Type regeling van de afvoer

Lokale detectie in de natte ruimten met regeling van de afvoer

Andere of geen detectie in de natte ruimten

Lokale regeling

Niet-lokale regeling

CO2-lokaal: Eén of meerdere sensoren in elke droge ruimte

Lokaal, in alle droge ruimten

0,43

0,47

0,51

CO2-semi-lokaal: Eén of meerdere sensoren in elke slaapkamer

Lokaal, in alle slaapkamers

0,50

0,55

0,59

CO2-semi-lokaal: Eén of meerdere sensoren in het gemeenschappelijk afvoerkanaal van alle slaapkamers

1 zone in alle slaapkamers

0,61

0,66

0,71

CO2-semi-lokaal: Eén of meerdere sensoren in de belangrijkste leefruimten en één of meerdere sensoren in de belangrijkste slaapkamer

2 (dag/nacht) of meer zones, in de droge ruimten;

Of centraal, in de droge of de natte ruimten

0,79

0,85

0,91

CO2-Centraal: één of meerdere sensoren in het afvoerkanaal of de afvoerkanalen

Centraal, in de droge of de natte ruimten

0,81

0,87

0,93

Andere of geen detectie in de droge ruimten

Geen, lokaal, per zone of centraal

0,90

0,95

1


3.4.1 Bijkomende eisen voor systemen met detectie van de behoeften in de natte ruimten Zie § 3.3.1 3.4.2 Bijkomende eisen voor systemen met detectie van de behoeften in de droge ruimten 3.4.2.1 Systemen met enkel detectie van de behoeften in de droge ruimten Alle systemen die behoren tot de categorie "Andere of geen detectie in de natte ruimten" (de laatste kolom van de tabel) moeten bovendien voldoen aan de volgende eis.

Het totale afvoerdebiet van de natte ruimten moet permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 40 % van de som van de geëiste afvoerdebieten in de natte ruimten. 3.4.2.2 Systemen met lokale detectie in elke droge ruimte Elke droge ruimte moet uitgerust zijn met minstens een detector voor de CO2-concentratie in de ruimte zelf of, in voorkomend geval, in het afvoerkanaal van de ruimte. 3.4.2.2.1 Lokale regeling van de afvoer in alle droge ruimten (met bijkomende afvoeren) Alle droge ruimten moeten uitgerust zijn met een bijkomende mechanische afvoer.

De afvoerdebieten van alle droge ruimten moeten onafhankelijk van elkaar worden geregeld.

In elke droge ruimte moet het afvoerdebiet worden geregeld op basis van de in de ruimte gedetecteerde behoeften. Het afvoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 m®/u als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm. Het afvoerdebiet mag hoogstens 5 m®/u bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 550 ppm. 3.4.2.3 Systemen met semi-lokale detectie in elke slaapkamer (met bijkomende afvoeren) Alle slaapkamers moeten uitgerust zijn met een bijkomende mechanische afvoer.

Elke slaapkamer moet uitgerust zijn met minstens een detector voor de CO2-concentratie in de ruimte zelf of in het afvoerkanaal van de ruimte. 3.4.2.3.1 Lokale regeling van de afvoer in elke slaapkamer De afvoerdebieten van alle slaapkamers moeten onafhankelijk van elkaar worden geregeld.

In elke slaapkamer moet het afvoerdebiet worden geregeld op basis van de in de slaapkamer gedetecteerde behoeften. Het afvoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 m®/u als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm. Het afvoerdebiet mag hoogstens 5 m®/u bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 550 ppm. 3.4.2.4 Systemen met semi-lokale detectie in het gemeenschappelijk afvoerkanaal van alle slaapkamers (met bijkomende afvoeren) Alle slaapkamers moeten uitgerust zijn met een bijkomende mechanische afvoer.

Het gemeenschappelijk afvoerkanaal dat enkel alle slaapkamers bedient, moet uitgerust zijn met minstens een detector voor de CO2-concentratie. 3.4.2.4.1 Regeling van de afvoer in een zone voor alle slaapkamers De afvoerdebieten van alle slaapkamers moeten geregeld worden in één zone die minstens alle slaapkamers bevat.

In deze zone moeten de afvoerdebieten van alle slaapkamers worden geregeld op basis van de hoogste behoeften die worden gedetecteerd in het gemeenschappelijk afvoerkanaal van de slaapkamers. In elke slaapkamer van de zone moet het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 m®/u als de CO2-concentratie hoger is dan 650 ppm. In elke slaapkamer van de zone moet het afvoerdebiet kleiner zijn dan of gelijk zijn aan 5 m®/u als de CO2-concentratie kleiner is dan 450 ppm.

Volgende systemen vallen onder de categorie "Andere of geen detectie in de droge ruimten": ? alle andere systemen om de behoeften in droge ruimten vast te stellen (in het bijzonder systemen met andere types van detector, zoals detectoren voor VOC); ? systemen die niet voldoen aan de eisen uit § 3.3.2.2 tot 3.3.2.5; ? systemen zonder detectie van de behoeften in de droge ruimten.

Opmerking: zie ook § 3.3.1 3.4.1. Bijkomende eisen voor systemen met detectie van de behoeften in de natte ruimten Zie § 3.3.1 3.4.2.Bijkomende eisen voor systemen met detectie van de behoeften in de natte ruimten 3.4.2.1.Systemen met enkel detectie van de behoeften in de droge ruimten Alle systemen die behoren tot de categorie "Andere of geen detectie in de natte ruimten" (de laatste kolom van de tabel) moeten bovendien voldoen aan de volgende eis.

Het totale afvoerdebiet van de natte ruimten moet permanent groter zijn dan of gelijk zijn aan 40% van de som van de geëiste afvoerdebieten in de natte ruimten. 3.4.2.2. Systemen met lokale detectie in elke droge ruimte Elke droge ruimte moet uitgerust zijn met minstens een detector voor de CO2-concentratie in de ruimte zelf of, in voorkomend geval, in het afvoerkanaal van de ruimte. 3.4.2.2.1.Lokale regeling van de afvoer in alle droge ruimten (met bijkomende afvoeren) Alle droge ruimten moeten uitgerust zijn met een bijkomende mechanische afvoer.

De afvoerdebieten van alle droge ruimten moeten onafhankelijk van elkaar worden geregeld.

In elke droge ruimte moet het afvoerdebiet worden geregeld op basis van de in de ruimte gedetecteerde behoeften. Het afvoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 m®/u als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm. Het afvoerdebiet mag hoogstens 5 m®/u bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 550 ppm. 3.4.2.3. Systemen met semi-lokale detectie in elke slaapkamer (met bijkomende afvoeren) Alle slaapkamers moeten uitgerust zijn met een bijkomende mechanische afvoer.

Elke slaapkamer moet uitgerust zijn met minstens een detector voor de CO2-concentratie in de ruimte zelf of in het afvoerkanaal van de ruimte. 3.4.2.3.1. Lokale regeling van de afvoer in elke slaapkamer De afvoerdebieten van alle slaapkamers moeten onafhankelijk van elkaar worden geregeld.

In elke slaapkamer moet het afvoerdebiet worden geregeld op basis van de in de slaapkamer gedetecteerde behoeften. Het afvoerdebiet moet groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 m®/u als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm. Het afvoerdebiet mag hoogstens 5 m®/u bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 550 ppm. 3.4.2.4. Systemen met semi-lokale detectie in het gemeenschappelijk afvoerkanaal van alle slaapkamers (met bijkomende afvoeren) Alle slaapkamers moeten uitgerust zijn met een bijkomende mechanische afvoer.

Het gemeenschappelijk afvoerkanaal dat enkel alle slaapkamers bedient, moet uitgerust zijn met minstens een detector voor de CO2-concentratie. 3.4.2.4.1. Regeling van de afvoer in een zone voor alle slaapkamers De afvoerdebieten van alle slaapkamers moeten geregeld worden in één zone die minstens alle slaapkamers bevat.

In deze zone moeten de afvoerdebieten van alle slaapkamers worden geregeld op basis van de hoogste behoeften die worden gedetecteerd in het gemeenschappelijk afvoerkanaal van de slaapkamers. In elke slaapkamer van de zone moet het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 m®/u als de CO2-concentratie hoger is dan 650 ppm. In elke slaapkamer van de zone moet het afvoerdebiet kleiner zijn dan of gelijk zijn aan 5 m®/u als de CO2-concentratie kleiner is dan 450 ppm. 3.4.2.5. Systemen met semi-lokale detectie in de belangrijkste leefruimte en in de belangrijkste slaapkamer De belangrijkste leefruimte en de belangrijkste slaapkamer moeten elk uitgerust zijn met minstens een detector voor de CO2-concentratie in de ruimte zelf of, in voorkomend geval, in het afvoerkanaal van de ruimte. 3.4.2.5.1. Regeling van de afvoer van de droge ruimten in twee (dag/nacht) of meer zones (met bijkomende afvoeren) Alle droge ruimten moeten uitgerust zijn met een bijkomende mechanisme afvoer.

De afvoerdebieten van alle droge ruimten moeten in minstens twee verschillende zones worden geregeld. In minstens één van de zones, de dagzone, mag zich geen enkele slaapkamer bevinden en bevindt zich de leefruimte In minstens één van de zones, de nachtzone, moeten zich alle slaapkamers bevinden. Bijkomende zones zijn toegelaten op voorwaarde dat in elke zone één of meerdere ruimten zijn uitgerust met hetzelfde type detector als in de belangrijkste leefruimte en de belangrijkste slaapkamer.

In elke zone moeten de afvoerdebieten worden geregeld op basis van de hoogste behoefte die wordt gedetecteerd in alle droge ruimten van die zone, die zijn uitgerust met een detector. In elke droge ruimte van de zone moet het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 m®/u als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm in één of meerdere droge ruimten van de zone, die zijn uitgerust met een detector. In elke droge ruimte van de zone mag het afvoerdebiet hoogstens 5 m®/u bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 550 ppm in alle droge ruimten van de zone, die zijn uitgerust met een detector. 3.4.2.5.2. Centrale regeling van de afvoer van de droge ruimten of de natte ruimten Als alle droge ruimten zijn uitgerust met een bijkomende mechanische afvoer, moeten de debieten van deze afvoeren centraal geregeld worden, op basis van de hoogste behoefte die wordt gedetecteerd in de droge ruimten die zijn uitgerust met een detector. In elke droge ruimte moet het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 m®/h als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm in één of meerdere droge ruimten, die zijn uitgerust met een detector. In elke droge ruimte mag het afvoerdebiet hoogstens 5 m®/h bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 550 ppm in alle droge ruimten, die zijn uitgerust met een detector.

Als één of meerdere droge ruimten niet zijn uitgerust met een bijkomende mechanische afvoer, moeten de debieten van de natte ruimten centraal geregeld worden, op basis van de hoogste behoefte die wordt gedetecteerd in de droge ruimten die zijn uitgerust met een detector.

In elke natte ruimte moet het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan het minimaal geëiste afvoerdebiet als de CO2-concentratie hoger is dan 950 ppm in één of meerdere droge ruimten, die zijn uitgerust met een detector. In elke natte ruimte mag het afvoerdebiet hoogstens 40% van het minimaal geëiste afvoerdebiet bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 550 ppm in alle droge ruimten, die zijn uitgerust met een detector. 3.4.2.6. Systemen met centrale detectie in het gemeenschappelijk afvoerkanaal Het gemeenschappelijk afvoerkanaal van de ventilatiezone z moet uitgerust zijn met minstens een dectector voor de CO2-concentratie. 3.4.2.6.1. Centrale regeling van de afvoer van de droge ruimten of de natte ruimten Als alle droge ruimten zijn uitgerust met een bijkomende mechanische afvoer, moeten de debieten van deze afvoeren centraal geregeld worden, op basis van de hoogste behoefte die wordt gedetecteerd in het gemeenschappelijk afvoerkanaal. In elke droge ruimte moet het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan 30 m®/h als de CO2-concentratie hoger is dan 650 ppm. In elke droge ruimte mag het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan 5 m®/h als de CO2-concentratie hoger is dan 650 ppm.

Als één of meerdere droge ruimten niet zijn uitgerust met een bijkomende mechanische afvoer, moeten de afvoerdebieten van de natte ruimten centraal geregeld worden, op basis van de behoefte die wordt gedetecteerd in het gemeenschappelijk afvoerkanaal. In elke natte ruimte moet het afvoerdebiet groter zijn dan of gelijk zijn aan het minimaal geëiste afvoerdebiet als de CO2-concentratie hoger is dan 650 ppm. In elke natte ruimte mag het afvoerdebiet hoogstens 40% van het minimaal geëiste afvoerdebiet bedragen als de CO2-concentratie lager is dan 450 ppm. 3.4.3. Bijkomende eisen voor systemen met detectie van de behoefte in de natte ruimten en detectie van de behoefte in de droge ruimten Voor alle systemen die detectie van de behoefte in de natte ruimten combineren met de detectie van de behoefte in de droge ruimten, geldt: ? De afvoerdebieten van de natte ruimten worden bepaald op basis van de eisen in § 3.4.1; ? De afvoerdebieten van de droge en/of natte ruimten worden bepaald op basis van de eisen in § 3.4.2; ? Indien de twee methodes tot een verschillend resultaat leiden, zijn de hoogste afvoerdebieten van toepassing.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 16 oktober 2015 tot bepaling van de waarden van de verminderingsfactor voor de ventilatie bedoeld in bijlage A1 van het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 24/10/2013 numac 2013024365 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 3 april 2003 tot aanwijzing van de leden van de bijzondere werkgroep bedoeld in artikel 7, 2°, van het koninklijk besluit van 19 november 1982 betreffende de werking van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 25/10/2013 numac 2013003335 bron federale overheidsdienst financien Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 22 juli 1998 betreffende de aangiften inzake douane en accijnzen type ministerieel besluit prom. 03/10/2013 pub. 23/10/2013 numac 2013031785 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit tot wijziging van bijlagen II en III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2005 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen en bijlage III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 31 augustus 2006 houdende de reglementering van de handel in en de keuring van zaaigranen sluiten0 tot uitvoering van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestaties van gebouwen.

Namen, 16 oktober 2015.

De Minister van de Plaatselijke Besturen, de Stad, Huisvesting en Energie, P. FURLAN

^