gepubliceerd op 20 november 2002
Ministerieel besluit houdende de bekrachtiging van de richtlijnen en programma's voor de gerechtelijke stage
13 NOVEMBER 2002. - Ministerieel besluit houdende de bekrachtiging van de richtlijnen en programma's voor de gerechtelijke stage
De Minister van Justitie, Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op art. 259bis -9 § 3, ingevoegd bij wet van 22 december 1998;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie een subcommissie « opleiding » heeft opgericht, overeenkomstig artikel 259bis -10, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden zoals bedoeld in artikel 259bis -9, § 2, van dit Wetboek;
Overwegende dat de richtlijnen en programma's voor de gerechtelijke stage, voorbereid door de subcommissie « opleiding » op 27 maart 2002 overeenkomstig artikel 259bis- 9, § 2, 1e alinea, van het Gerechtelijk Wetboek, op 24 april 2002 door de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie werden goedgekeurd;
Overwegende dat deze goedgekeurde richtlijnen en programma's op 30 april 2002 aan de Minister van Justitie werden overgemaakt met het oog op de bekrachtiging ervan;
Overwegende dat de richtlijnen en programma's dringend bekrachtigd en gepubliceerd moeten worden zodat de voorbereiding van start kan gaan van de organisatie van het residentieel seminarie dat voor eind november 2002 is geprogrammeerd, Besluit :
Artikel 1.De richtlijnen en programma's voor de gerechtelijke stage bedoeld in artikel 259bis -9, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek voorbereid door subcommissie « opleiding » op 27 maart 2002 en goedgekeurd op 24 april 2002 door de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie, gevoegd als bijlage bij dit besluit, worden bekrachtigd.
Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 13 november 2002.
M. VERWILGHEN
Richtlijnen en programma's voor de gerechtelijke stage (art. 259bis -9, § 2, Ger. W.) Voorbereid door de subcommissie (1) « opleiding » op datum van 27 maart 2002. Goedgekeurd door de algemene vergadering op datum van 24 april 2002.
Preambule.
De eerste richtlijnen en programma's voor de gerechtelijke stage werden goedgekeurd door de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie op 16 mei 2001. Deze richtlijnen en programma's blijven onverkort van kracht en worden daarom in een geactualiseerde versie hierna hernomen.
Na voorafgaand overleg met de vertegenwoordigers van de gerechtelijk stagiairs - onontbeerlijk om de noden en wensen van de stagiairs te kennen - en na onderzoek van de adviezen die voordien uitgebracht werden door het Wervingscollege der magistraten, alsook van de evaluatieverslagen van de residentiële seminaries van de gerechtelijk stagiairs, heeft de subcommissie « opleiding » in haar vergadering van 27 maart 2002 beslist dat het in het belang is van de gerechtelijke stagiairs om het principe van het houden van een residentieel seminarie te behouden. _______ Nota (1) De subcommissie « opleiding » werd opgericht door de Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie in haar vergadering van 24 januari 2001 met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in artikel 259bis-9, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek. Het hanteren van dit systeem van opleiding geconcentreerd in een tijdspanne van een week, naast specifieke thematische opleidingen die aangeboden worden in de loop van de stage, biedt het voordeel dat het goed verloop van de stage niet verstoord wordt en dat een gezonde wedijver tot stand wordt gebracht.
I. Principes. 1. De subcommissie « opleiding » deelt het standpunt van het Wervingscollege der magistraten waar dit zijn spijt heeft uitgedrukt over de keuze van de wetgever om een onderscheid te maken tussen een korte en een lange stage. Rekening houdende met dit onderscheid wordt in een dubbele opleiding voorzien voor de stagiairs naargelang de optie die ze gekozen hebben, hetzij een lange stage met het oog op een benoeming bij de zetel, hetzij een korte stage met het oog op een benoeming bij het parket. 2. Deze verschillende opleidingen moeten niettemin een gemeenschappelijke kern bevatten voor de twee types van stage.Hoewel de keuze van de stagiairs bij het begin bepalend is voor hun loopbaan, is het niet uitgesloten dat de stagiairs die geopteerd hebben voor een loopbaan bij het parket, na een periode van vijf jaar besluiten zich te richten naar de zetel.
Het is bijgevolg noodzakelijk een algemene theoretische opleiding te verstrekken die gericht is op de praktijk en die eveneens de toekomstige magistraten van de zetel interesseert door het bijbrengen van een aangepaste methodiek. 3. De subcommissie « opleiding » is van oordeel dat het noodzakelijk is een volledige opleiding te behouden voor alle stagiairs, en niet een dubbele opleiding gericht, enerzijds, op het ambt van magistraat van de zetel en, anderzijds, op het ambt van parketmagistraat.Ze heeft evenwel gekozen, en volgt hiermee het advies van de vertegenwoordigers van de gerechtelijke stagiairs, voor een concentratie van materies die meer gericht zijn op het parket voor wat betreft de eerstejaars- stagiairs.
Het opzet hierbij is te komen tot een meer actieve deelname van de stagiairs in het licht van hun reeds vervulde activiteiten. 4. De bijzondere aandacht van de lesgevers moet gevestigd worden op de noodzaak de stagiairs een werkmethode bij te brengen en de opleiding in deze zin te verstrekken, eerder dan hen enkel een reeks praktische raadgevingen te verstrekken.5. De stagiairs moeten zelf een gedeelte van het programma van hun opleiding kunnen bepalen.Onverminderd de verplichte opleidingssessies moeten ze kunnen kiezen uit een aantal opleidingen die aangeboden worden aan de magistraten.
Het systeem waarbij punten toegekend worden aan de stagiair in functie van het volgen van deze opleiding moet behouden blijven. Er zou echter een hoger puntenaantal toegekend moeten worden dan hetgeen strikt vereist is voor het volgen van de verplichte opleidingen opdat de stagiairs, ten aanzien van hun korpschef en hun stagemeester de deelname aan enkele bijkomende opleidingssessies zouden kunnen verantwoorden. 6. Zoals het Wervingscollege reeds heeft opgeworpen, is het van belang dat de stagiairs niet worden overweldigd door de werkdruk en dat het werk kan worden gecombineerd met de opleidingen die worden verstrekt. Tijdens de gerechtelijke stage moet immers zowel een praktische als een theoretische opleiding, die nuttig is voor het ambt van magistraat, mogelijk zijn.
II. Methodiek en organisatie van de cursussen. 1. Aangezien alle gerechtelijke stagiairs houder zijn van het diploma van licentiaat in de rechten mag de theoretische opleiding die zal worden verstrekt geen herhaling zijn van het universitair onderwijs. Het doel ervan moet zijn dit onderwijs te verruimen en de materies op interdisciplinaire wijze te behandelen. Daarnaast moet zij dynamische pedagogische methodes ontwikkelen die aangepast zijn aan het ambt dat de stagiairs later in het gerechtelijk apparaat zullen uitoefenen.
In plaats van hoorcolleges moet de voorkeur worden gegeven aan inleidende lessen die onder meer gevolgd worden door groepswerk, discussies, studie van casussen, uiteenzettingen door de stagiairs, en ontmoetingen.
Naast deze theoretische opleiding moet deelname aan studiedagen alsook organisatie van colloquia en van themadagen over actuele onderwerpen gepland worden. Die activiteiten moeten toegankelijk zijn voor een ruimer publiek en kunnen worden geïntegreerd in de permanente vorming van de magistraten, in het bijzonder van diegene die zijn benoemd zonder de gerechtelijke stage te hebben volbracht. 2. De theoretische opleiding mag echter niet allesoverheersend zijn, noch het harmonieus verloop van de praktische vorming bemoeilijken waarmee zij, zoals hierboven aangegeven, gesynchroniseerd moet worden. Daarom is het aangewezen elk jaar, op het einde van de maand november, een residentieel seminarie van één week - van zondagavond tot vrijdagavond - te organiseren en dit volgens onderstaande modaliteiten : 1) Alle gerechtelijk stagiairs (Nederlandstaligen en Franstaligen) van het land worden bijeengebracht op eenzelfde plaats (bijvoorbeeld een universitaire campus).2) De eerstejaarsstagiairs volgen de theoretische basisopleiding (statuut van de magistratuur en deontologie) en worden ingewijd in de methodiek van de essentiële gerechtelijke functies van de rechtscolleges waarin hun praktische vorming van start gaat.Deze opleiding is dus meer gericht op het parket (het gerechtelijk onderzoek, het opsporingsonderzoek, de wachtdiensten, de vordering, de terechtzitting, de jeugdzaken, de politierechtbank, gerechtelijke samenwerking en de taak en de rol van de federale magistraat). 3) Bij het begin van het tweede jaar - nadat de stagiairs dus de keuze gemaakt hebben tussen de twee types stage - zal het seminarie andere delen van het gemeenschappelijk programma aansnijden en het onderzoek voortzetten van de bijzondere methodiek alsook van het gerechtelijk werkveld (toepassing van supranationale normen, prejudiciële vragen, methodiek van het gerechtelijk werk, het kort geding, de taak en de rol van de beslagrechter, strafprocedure in sociale zaken, getuigenverhoor en deskundigenonderzoek, criminele mobiliteit).4) Bij het begin van het derde jaar stage staat het seminarie noodzakelijkerwijze enkel nog open voor de stagiairs die de lange stage verrichten.Het is bijgevolg hoofdzakelijk gericht op de studie van het ambt van de rechter in de verschillende rechtscolleges en ten aanzien van het gerechtelijk werkveld. De stagiairs die voor het parket gekozen hebben en nog niet benoemd zijn op het einde van de 24e maand stage, zijn verplicht deel te nemen aan deze opleiding. 5) Deze drie vormingscycli moeten jaarlijks herhaald worden en gelijktijdig plaatsvinden.Dit laat toe dat alle stagiairs van het land, in een noodzakelijk tweetalig kader, vruchtbare ervaringen uitwisselen, hetgeen een kritische benadering en een gezonde collectieve wedijver mogelijk maakt. Dit alles zal bijdragen tot de opbouw van een professionele identiteit die gemeenschappelijk blijft voor heel België.
Meerdere voordelen kunnen worden aangestipt : 1° Deze opleidingsvorm laat een betere synchronisatie toe tussen de theoretische opleiding en de praktische vorming.Bovendien is er minder versnippering en storing bij het volgen van beide opleidingen, inzonderheid wat het volgen van de praktische vorming betreft, aangezien de theoretische opleiding elk jaar verstrekt wordt op een vaste datum gedurende één week. 2° Een week theoretische opleiding in de vorm van een residentieel seminarie bevordert de wisselwerking tussen de lesgevers en de gerechtelijke stagiairs.3° 's Avonds kan een voordracht gepland worden over thema's die betrekking hebben op het gerechtelijk werkveld, gevolgd door een gedachtewisseling onder de deelnemers van de drie jaren.4° Dit type van opleiding kan de aanzet zijn van een begeleidingsstructuur voor alle stagiairs en jonge magistraten maar ook, meer in het algemeen, een trefplaats voor de leden van het gerechtelijk apparaat.5° De theoretische opleiding die niet gegeven werd tijdens de residentiële seminaries - het uurrooster van de residentiële theoretische opleiding kan redelijkerwijze niet meer bedragen dan 35 uur per week van vijf dagen - wordt verstrekt in de loop van het jaar onder de vorm van bezoeken aan de betrokken instellingen, seminaries of colloquia die speciaal georganiseerd worden voor de gerechtelijke stagiairs of wetenschappelijke manifestaties die uitgekozen werden door de subcommissie « opleiding » in samenwerking met het Ministerie van Justitie en de vertegenwoordigers van de stagiairs.3. Het bijwonen van de lessen van de theoretische opleiding is vanzelfsprekend verplicht.De stagemeesters moeten in de verslagen van de gerechtelijke stage meedelen in welke mate de stagiairs aan deze verplichting voldaan hebben. 4. De subcommissie « opleiding » meent dat een beroep moet worden gedaan op lesgevers uit de magistratuur, uit de universiteiten, uit het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie en uit de gerechtelijke beroepsmiddens, hoofdzakelijk de balie.Daarnaast kan een beroep worden gedaan op docenten die niet behoren tot de gerechtelijke wereld en actief zijn in nationale en internationale middens, ook buitenlandse, onder meer in de administratieve, economische, sociale, financiële, culturele en medische sector. 5. In haar vergadering van 24 januari 2001 heeft de verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie beslist het principe van een begeleidingscomité te behouden.Hiertoe werd een subcommissie ingesteld in toepassing van artikel 259bis -10, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.
Deze subcommissie is onder meer belast, na het horen van de twee vertegenwoordigers van de stagiairs en in samenwerking met de opleidingsdienst van het Ministerie van Justitie, met het opstellen van het jaarlijks opleidingsprogramma voor de stagiairs, met de aanwijzing van de lesgevers en met de pedagogische opvolging. De subcommissie staat in voor de band tussen de lesgevers, de stagemeesters en de verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie. Ten slotte verleent de subcommissie bijstand aan de administratie bij de praktische organisatie van de cursussen en de controle op het bijwonen ervan.
III. Inhoud van de theoretische opleiding. 1. Basisopleiding (25 uur). Deze opleiding wordt verstrekt bij de aanvang van het eerste stagejaar. Zij heeft betrekking op het statuut van de magistratuur en de plichtenleer, het onderzoek, de wachtdiensten, de vordering en de terechtzitting. a) Statuut van de magistratuur en plichtenleer (15 uur). De beginselen van het positief recht, zowel nationaal als vergelijkend, moeten worden aangevuld met historische en politiek-filosofische beschouwingen betreffende de plaats van de rechterlijke macht in de staatsstructuur en betreffende de scheiding der machten. Op deze wijze leren de toekomstige magistraten het rechtsbestel grondig kennen.
Deze opleiding omvat ook de plichtenleer, de ethiek en de tuchtregels van het beroep. b) Het onderzoek, de wachtdiensten, de vordering en de terechtzitting (10 uur). Dit onderdeel van de opleiding moet de stagiair de onmisbare theoretische onderbouw verschaffen voor de eerste maanden van de stage op het parket. 2. Gemeenschappelijk programma (240 uur).a) Methodiek van het gerechtelijk werk (10 uur). Het betreft enkel de methodiek die gemeen is aan het werk van alle magistraten : optreden in het kader van de behandeling van een conflictsituatie, specificiteit en logica van het gerechtelijk denken, het hanteren van juridische concepten, het lezen en het interpreteren van beslissingen, de redactie van een gerechtelijk document in het algemeen, de initiatie in de communicatietechnieken.
De methodiek die specifiek is voor bepaalde ambten wordt eveneens behandeld tijdens de opleiding die gemeenschappelijk is voor alle stagiairs. b) Grondbeginselen van de gerechtelijke tussenkomst (10 uur). Met grondbeginselen worden inzonderheid bedoeld, de principes gemeen aan elke betwisting en meer in het bijzonder die welke betrekking hebben op de eerbiediging van de rechten van de verdediging, het bewijs, de rechterlijke handeling en het beroep. c) Bijzondere methodiek (50 uur). Deze opleiding heeft in het bijzonder betrekking op de methodiek eigen aan bepaalde functies : het parket, het onderzoek, de jeugdzaken, het kort geding, het beslag, het zetelen in burgerlijke en in strafzaken.
Hierbij zal in het bijzonder de nadruk worden gelegd op het duidelijk omschrijven, zowel mondeling als schriftelijk, van de verschillende tussenkomsten die moeten worden verricht in de uitoefening van voormelde functies.
Deze lessen zijn de onontbeerlijke aanvulling van de praktische vorming die de stagiair bij zijn stage in de verschillende gerechtelijke diensten heeft verworven. Deze opleiding laat toe de praktische vorming te situeren in een meer globale en meer kritische benadering van de beoogde functie. d) Toepassing van supranationale normen (20 uur). De regels van het internationaal recht, van het Europees recht en van de Rechten van de Mens moeten worden bestudeerd zowel vanuit institutioneel oogpunt als met betrekking tot de gevolgen ervan voor het tot stand komen van de nationale wetgeving, en vooral in het licht van de toepassing ervan door de Belgische magistraat. e) Het gerechtelijk werkveld (150 uur). Dit onderdeel van het programma bestudeert, aan de hand van conferenties en bezoeken, de plaats van de magistratuur bij de uitoefening van haar opdrachten en dit ten aanzien van haar direct werkveld en de algemene sociaal-economische context.
In het bijzonder kunnen worden vermeld : 1° De rechtstreekse partners (30 uur). Politiediensten (statuut, toezicht, opdrachten, coördinatie), griffies en administratief personeel van de parketten, gerechtsdeurwaarders, maatschappelijk assistenten (jeugd, probatie), strafinrichtingen. 2° De deskundigen (30 uur). Wetsgeneesheren, psychiaters, accountants, architecten, ingenieurs, deskundigen in de ballistiek, branddeskundigen,...
Door het opgeven van literatuurlijsten die betrekking hebben op de denkwijze in deze verschillende disciplines, wordt ernaar gestreefd aan de stagiairs de onontbeerlijke basiskennis over deze disciplines te verschaffen en deze te plaatsen tegenover het recht. 3° Buitengerechtelijke nationale instellingen (25 uur). Rechtscolleges (Arbitragehof, Raad van State, Rekenhof), controleorganismen (Commissie voor het Bank- en Financiewezen, Raad voor de Mededinging,...), besturen (Bijzondere belastingsinspectie, Economische Algemene Inspectie, Arbeidsinspectie,...), overlegorganismen (Nationale Arbeidsraad, Centrale Raad voor het Bedrijfsleven). 4° De internationale instellingen (20 uur). In het bijzonder : het Benelux-gerechtshof, de Europese Commissie, het Hof van Justitie en het gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Hierbij moet tevens gewag worden gemaakt van de problemen in verband met de internationale samenwerking en verstandhouding. 5° De externe context (45 uur). Het betreft alles wat het gerechtelijk werk bepaalt en er de grondslag van vormt : de praktische en actuele problemen van de economische en sociale sectoren (vakverenigingen, banken, beurs, handel, industrie en financiewezen), de drugproblematiek, de victimologie, de armoede en de sociale uitsluiting, de immigratie, het leefmilieu, de betrekkingen tussen het gerecht en de media en de ethische vraagstukken. 3. Sociale vaardigheden (20 uur per jaar). De grondige ontwikkeling van sociale en communicatieve vaardigheden moet tijdens de hele stage voortdurend nagestreefd worden. Hierbij kunnen onder meer vermeld worden : schriftelijke en mondelinge communicatie, luistervaardigheid, presentatietechnieken, vergadertechnieken en conflicthantering. 4. Talenkennis. Hoewel het niet mogelijk lijkt het onderricht van andere nationale talen in het cursusprogramma op te nemen, moet toch de ontwikkeling van de talenkennis van de stagiairs worden aangemoedigd en moeten hen daartoe de nodige middelen worden verstrekt. De uitoefening van een gerechtelijke functie in België vereist immers dat op effectieve wijze kennis kan worden genomen van het geheel van rechtsleer en rechtspraak. 5. Informatica en juridische documentatie. Er mag aangenomen worden dat alle stagiairs reeds vertrouwd zijn met de techniek en het gebruik van informatica. Het is derhalve noodzakelijk deze vorming te vervolledigen met het oog op de vlotte beheersing van de informatica als hulpmiddel voor de gerechtelijke beslissing.