Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 12 oktober 2004
gepubliceerd op 29 oktober 2004

Ministerieel besluit tot vaststelling van de berekeningscode bedoeld in artikel 2 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2004031512
pub.
29/10/2004
prom.
12/10/2004
ELI
eli/besluit/2004/10/12/2004031512/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 OKTOBER 2004. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de berekeningscode bedoeld in artikel 2 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling


De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid, Gelet op de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid op de artikelen 16 en 28;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 2004 betreffende de promotie van de groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten;

Gelet op het voorstel van berekeningscode van de Dienst Regulering van het BIM op 05 juli 2004;

Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door het feit dat het eerste quota opgelegd aan leveranciers van in aanmerking komende klanten, berekend zal worden op basis van de leveringen gedaan tussen 1 juli 2004 en 31 december 2004;

Dat het bijgevolg noodzakelijk is zo snel mogelijk deze berekeningscode aan te nemen ten einde de certifiëring van de installaties voor de productie van groene elektriciteit en van warmtekracht gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest mogelijk te maken, certifiëring zonder dewelke geen groenestroomcertificaten aan deze installaties kunnen toegekend worden;

Besluit :

Artikel 1.De berekeningscode in bijlage bij dit besluit en die er integraal deel van uitmaakt wordt aangenomen.

Ten einde hem gemakkelijk consulteerbaar te maken wordt hij op de internetsite van het BIM ter beschikking gesteld.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking op de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Brussel, op 12 oktober 2004.

Mevr. E. HUYTEBROECK

12 OKTOBER 2004. - Berekeningscode voor de verbruikte en geproduceerde hoeveelheden energie van een installatie voor de productie van groene elektriciteit of van warmtekrachtkoppeling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1. Wettelijke basis en voorwerp Deze berekeningscode is opgesteld door toepassing van artikel 2 van het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en kwaliteitswarmtekrachtkoppeling. Hij werd goedgekeurd door het besluit van de Minister voor Energie van 12 oktober 2004.

Hij formuleert de bepalingen die van toepassing zijn op meet- en telinstallaties verbonden aan installaties voor de productie van groene elektriciteit of van warmtekrachtkoppeling, en op de meetgegevens die door deze installaties verkregen worden, en bepaalt de vereiste nauwkeurigheidsklasse voor de verschillende onderdelen van een meetinrichting, naargelang de te meten grootheid.

Een installatie voor de productie van groene elektriciteit of warmtekracht moet beantwoorden aan de voorschriften van deze berekeningscode om te kunnen worden gecertificeerd. 2. Definities Voor de toepassing van deze code, verstaat men onder : 1° Functionele uitrusting : uitrusting die energie verbruikt (primaire, elektriciteit, warmte, koude) en die betrokken is in het productieproces voor groene elektriciteit of warmtekrachtkoppeling, met inbegrip onder andere van brandstofproductie en desgevallend afvalverwerking.2° Functionele energie : energie (primaire, elektriciteit, warmte, koude) verbruikt door een functionele uitrusting.3° Bruto geproduceerde elektrische energie : de totale elektrische energie geproduceerd door een installatie voor de productie van groene elektriciteit of van warmtekrachtkoppeling.Deze omvat de functionele elektrische energie, de elektrische energie die op de vestigingsplaats van de installatie zelf wordt verbruikt en de elektrische energie die desgevallend aan het net wordt afgegeven. 4° Netto geproduceerde elektrische energie : bruto geproduceerde elektrische energie min de functionele energie.5° Berekeningsalgoritme : wiskundige formule die op basis van de verschillende tellers het berekenen van verbruikte primaire energie, van netto elektriciteit en, in voorkomend geval van de nuttige warmte en koude toelaat.Voor elk soort energie is er een berekeningsalgoritme. 6° Energieperimeter : lijn die op een schematisch plan van de installatie de omtrek van de installatie afbakent, om de primaire energieën te herkennen die in de installatie binnenkomen, alsook de verschillende energieën die door de installatie worden geproduceerd (elektriciteit, warmte, koude).7° Controlemeting : meetgegeven geregistreerd door een controlemeetinstallatie, dat het hoofdmeetgegeven vervangt wanneer dit niet beschikbaar is.8° Dienst : De Dienst regulering van het Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM). Voor het overige zijn de definities van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en kwaliteitswarmtekrachtkoppeling van toepassing op deze berekeningscode. 3. Algemene bepalingen betreffende meet- en telinstallaties 3.1. Normen en voorschriften Meet- en telinstallaties moeten voldoen aan de eisen van de richtlijn 2004/22/CE van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 inzake meetinstrumenten.

Deze conformiteit wordt vastgesteld met de vermelding « CE » en de overige markeringen, bedoeld in artikel 17 van de richtlijn 2004/22/EG. De meet- en telinstallaties moeten bovendien worden geplaatst en gebruikt volgens de voorschriften en aanbevelingen van de fabrikant.

Elke afwijking van de eisen van de richtlijn 2004/22/CE of van de voorschriften van de fabrikant die door de Dienst wordt vastgesteld, leidt tot de afkeuring van de meet- en telinstallatie, met de verplichting de installatie in overeenstemming te brengen binnen zes maanden (op straffe van niet-certificatie). 3.2. Nauwkeurigheidsklassen De nauwkeurigheidsklassen waaraan de meet- en telinstallaties moeten beantwoorden, staan vermeld in de bijlage bij deze berekeningscode. Ze verwijzen naar de nomenclatuur van de richtlijn 2004/22/EG. Wanneer niet voldaan wordt aan de nauwkeurigheidsklasse, bepaalt de Dienst op basis van de technische gegevens van de betreffende meetinstallatie de correctiefactor die moet worden toegepast op de meting. 3.3. Markering van de meetinstrumenten De meetinstrumenten moeten een specifieke markering krijgen die het mogelijk maakt ze zonder enige twijfel over hun functie op te nemen in de berekeningsalgoritme.

Deze markering waarborgt een perfecte samenhang tussen de namen en referenties van de meetinstrumenten in de berekeningsalgoritmen, op de plannen, de berekenings-overzichten, de transductoren, de overbrengers en de afleesinstrumenten.

De markering is onuitwisbaar; ze is voldoende groot zodat ze leesbaar is vanaf de plaats waar de Dienst het meetinstrument uitleest. 3.4. Toegang tot de installaties De toegang tot de meet- en telinstallaties is makkelijk, vereist geen gebruik van enig gereedschap of inzet van bijzondere hulpmiddelen, en is zodanig dat hij geen enkel risico oplevert voor de veiligheid van de ambtenaar belast met de inspecties van de installatie. 4. Algemene bepalingen betreffende de meetgegevens 4.1. Weergave van de meetgegevens Er moet altijd een lokale weergave voorzien zijn op de plaats van de meet- en telinstallatie zelf.

Wanneer de transductoren via een informaticasysteem rechtstreeks verbonden zijn met een centrale computer, blijft een lokale weergave, die onafhankelijk is van het informaticasysteem, verplicht.

De lokale weergave wordt minstens eenmaal per jaar door de Dienst opgenomen. Indien er een afwijking wordt vastgesteld ten opzichte van de waarden die het informaticasysteem geeft, geldt de lokale weergave.

Ingeval de metingen en tellingen via een telecommunicatiesysteem worden doorgestuurd naar een controlesysteem bij de producent of een derde, moeten de meetwaarden ook altijd beschikbaar zijn op de plaats van de installatie.

De producent is verplicht de meetgegevens van het controlesysteem door te sturen naar de Dienst om de ter plaatse opgenomen gegevens te controleren.

De bestanden moeten worden doorgestuurd in het formaat opgesteld door de Dienst. 4.2. Onschendbaarheid van de meting De uitrustingen en installaties van het meetsysteem moeten zodanig zijn ontworpen en geïnstalleerd dat de onschendbaarheid van de meting wordt gewaarborgd.

Behalve wanneer de netbeheerder dit al gedaan heeft binnen het kader van zijn bevoegdheden, brengt de Dienst verzegelingen aan op de meet- en telinstallaties om de toegang tot kritieke componenten zoals de transductoren en de kleppen, de aansluitingen, de microprogramma's, enz. te beschermen.

Wanneer het door de meettechnologie of het meetprincipe onmogelijk is verzegelingen aan te brengen, en voor zover deze onmogelijkheid werd vastgesteld door de Dienst, dient de producent de maatregelen die hij voorstelt om een evenwaardige mate van onschendbaarheid te garanderen, ter goedkeuring voor te leggen aan de Dienst.

Indien de meet- en telinstallatie gebruik maakt van microprogramma's, moet de producent dit melden en aan de Dienst en alle nodige informatie ter beschikking stellen om haar in staat te stellen de gebruikte logica te controleren.

De werkingsurentellers moeten niet worden verzegeld.

De verzegelingen mogen niet worden verbroken zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van degene die ze heeft aangebracht.

Elke verbreking van een verzegeling van een van de componenten van de meet- en telinstallatie, moet onmiddellijk per fax of e-mail worden gemeld aan de Dienst, met vermelding van de datum, het uur, de aanduiding van de meter op het ogenblik van de verbreking, en de omstandigheden waarin de verbreking van de verzegeling plaatsvond.

Eventuele omleidingen van de meetinstrumenten moeten worden gemeld in het conformiteitattest, de kleppen van de omleiding moeten worden verzegeld door de Dienst, behalve indien de netbeheerder reeds verzegelingen heeft aangebracht. 4.3. Archivering Aan de producent wordt aanbevolen een register bij te houden dat vollediger is dan de kwartaalgegevens die aan de Dienst worden overgemaakt, door meer overzichten te geven, bijvoorbeeld dagelijks, wekelijks of maandelijks. Het bijhouden van een dergelijk register kan bijdragen tot het herstellen van verloren gegevens in geval van een storing of afwijking van een meetinstrument. Voorgesteld wordt eveneens de gebeurtenissen in te schrijven die in de installatie zijn opgetreden, zoals storingen, onderhoudsbeurten, ijkingen, enz. 4.4. Onbeschikbaarheid van meetgegevens Elke storing, onderhoudsbeurt of reparatie aan een onderdeel van een meetinstallatie wordt onmiddellijk via fax of e-mail, per post bevestigd, aan de Dienst gemeld.

Als de storing een telinstallatie betreft, wijst de uitbater van de installatie in zijn bericht op de referentie van de telinstallatie, de datum en het uur van de vaststelling van de panne, de vermoedelijke datum en uur van de storing, en de ondernomen acties.

Deze omvatten zowel de directe acties, zoals de opening van een bypass, het opnemen van de index op het moment van de vaststelling van de storing met een eventueel commentaar over zijn geldigheid, evenals de andere voorziene acties zoals het plaatsen van een andere teller, voorlopig of niet, het opnemen van de index van deze andere teller, de herstellingtermijn van de installatie.

Zodra de installatie opnieuw in een goede staat van werking is, stuurt de uitbater van de installatie de Dienst een verslag toe met de elementen die de Dienst toelaten om, indien mogelijk, de verloren gegevens opnieuw samen te stellen. In de 2 weken volgend op de ontvangst van dit verslag, betekent de Dienst aan de uitbater van de installatie zijn beslissing wat betreft de elementen die hij, al dan niet, opneemt in de herstelling van de verloren gegevens.

In geval van een storing aan een meet- of telinstallatie, gebeurt de herstelling van de verloren metingen in de eerste plaats op basis van de controlemeting, daarna op basis van de gecorrigeerde historische gegevens.

Indien geen van deze gegevens beschikbaar zou zijn, kan de Dienst de verloren meting herstellen op basis van een gelijkaardig kwartaal.

Voor energiestromen groter dan 30 MW moet er altijd een tweede meting voorzien zijn, zodat zelfs in geval van storing, reparatie, onderhoud of ijking, een ononderbroken meting kan plaatsvinden. 4.5. Berekeningsalgoritmen Bij de indiening van zijn aanvraagdossier voor certificatie, stelt de eigenaar van de installatie een berekeningsalgoritme voor aan de Dienst voor elke volgende grootheden : de gepro-duceerde netto elektriciteit, de nuttige warmte, de koude en de verbruikte primaire energie.

De berekeningsalgoritme is afhankelijk van de door de meter geregistreerde meetgegevens en eventueel van de correctiefactor(en) die hierop moet(en) worden toegepast om rekening te houden met : - de plaats van de meter ten opzichte van zijn ideale plaats; - de onvoldoende nauwkeurigheid van de betreffende meetinstallatie; - de door de eventuele functionele uitrustingen verbruikte energie.

De Dienst analyseert de voorstellen die worden voorgelegd en legt de algoritmen vast voor elke installatie, na overleg met de aanvrager.

Bijzondere bepalingen met betrekking tot de meting van de verbruikte en de geproduceerde energie 5.1. Beginsel inzake meting van primaire energieën Enkel de primaire energieën, die bestaan uit fossiele brandstoffen (gas, stookolie, steenkool, enz.) of uit hernieuwbare brandstoffen (biogas en biomassa), moeten worden gemeten.

Betreffende hernieuwbare brandstoffen, is het doel van de meting de koolstofdioxide-emissie gebonden aan het voorbereiden van de brandstof te kunnen berekenen. De emissie van koolstofdioxide gebonden aan de verbranding wordt beschouwd als nul voor de hernieuwbare brandstoffen.

Per gebruikt type brandstof moet een meet- en telinstallatie worden voorzien. 5.2. Bepaling van de Onderste Verbrandingswaarde De onderste verbrandingswaarde (OVW) van de hernieuwbare productiemiddelen moet door de producent worden geschat op het ogenblik van de indiening van de certificatieaanvraag. De schatting steunt op metingen ter plaatse of in het laboratorium, of op berekeningen. De schatting moet worden bekrachtigd door de Dienst, die het recht heeft extra analyses te vragen, op kosten van de producent.

Als de OVW van de brandstof varieert, moet een herschatting uiterlijk 15 kalenderdagen na het einde van het kwartaal waarvoor de groenestroomcertificaten moeten worden berekend geleverd worden.

De OVW van aardgas wordt door de netbeheerder rechtstreeks meegedeeld aan de Dienst, uiterlijk 15 kalenderdagen na het einde van het kwartaal.

Voor de andere fossiele brandstoffen wordt de OVW vermeld op de facturatiedocumenten van de leverancier.

De chemische eigenschappen van de brandstoffen die van invloed zijn op de OVW, zoals de vochtigheid (van hout bijvoorbeeld), moeten worden geschat. Deze schattingen moeten worden bekrachtigd door de Dienst.

Meting van productiemiddelen 5.3.1. Voor een installatie < 1500 kW met primaire brandstof De meting van de productiemiddelen moet in elk geval gebeuren door een meetregister bij te houden dat vooraf door de Dienst is afgestempeld.

Het register bestaat uit twee delen : Deel 1 : register van de leveringen Dit register bevat, per type productiemiddel en per levering, de leveringsdatum, de herkomst van de productiemiddelen en de geleverde hoeveelheid. Elke leveringsregel krijgt een partijnummer. De geleverde hoeveelheden moeten kunnen gecontroleerd worden op basis van de leveringsdocumenten, zoals de leveringslijsten en facturen.

Deel 2 : productieregister Dit register omvat, per kalenderdag, de hoeveelheden productiemiddelen die aan de productie-installatie zijn toegevoerd, per type productiemiddel. De hoeveelheden worden door de producent geschat op basis van een adequate logistieke organisatie (silo's, trechters, containers, ...). De schattingsmethode moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Dienst. De schattingen mogen worden uitgedrukt in volumes, voor zover voor de betroffen input bij de indiening van de certificatieaanvraag metingen van de soortelijke massa alsook een schatting van zijn variabiliteit zijn gebeurd. 5.3.2. Voor een installatie => 1500 kW met primaire brandstof De meting van de productiemiddelen moet gebeuren door middel van meet- en telinstallaties voor de hoeveelheden input die worden toegevoegd aan de installatie.

De geleverde hoeveelheden en de aan de installatie toegevoegde hoeveelheden moeten bovendien worden genoteerd in een gelijkaardig meetregister als dat voor installaties van <1500 kW met primaire brandstof. De in het productieregister vermelde hoeveelheden zijn dus de hoeveelheden die periodiek door de meet- en telinstallaties worden opgenomen.

De periodiciteit van de meting wordt bepaald door de Dienst, in overleg met de producent, op basis van de schommeling van de meting.

De meting van de productiemiddelen moet gepaard gaan met metingen van - in het geval van biogasproductie : de OVW van het biogas; - in het geval van hernieuwbare brandstoffen : de soortelijke massa en de vochtigheid per type input.

Deze metingen moeten worden geregistreerd op een elektronische drager.

Meting van elektrische energieën 5.4.1. Functionele elektrische energie Indien de functionele elektrische energie niet kan worden gemeten, kan door de Dienst een schatting worden gedaan op basis van de volgende elementen : - de aanduiding van de uitrusting; - de aard van de verbruikte energie : elektriciteit, stookolie, gas, thermische energie; - de functie van de uitrusting in het proces; - het geïnstalleerd vermogen in KW; - de geschatte werkingsduur per kwartaal, in uren; - het geschatte totale jaarverbruik.

De schatting van de elektrische energie die wordt verbruikt door de functionele uitrustingen, moet het mogelijk maken de functionele energie te onderscheiden van de energie die vereist is door andere activiteiten van de vestiging.

Indien sommige van deze uitrustingen zowel betrokken zouden zijn bij het productieproces voor groene energie en bij andere activiteiten van de vestiging, moet door de producent een verhouding worden voorgesteld om de door de functionele uitrustingen verbruikte energie af te zonderen van die voor de andere activiteiten.

De lijst met de functionele uitrustingen en de bovengenoemde verhoudingscijfers moeten door de Dienst worden bekrachtigd.

Wanneer een meting als een negatieve waarde wordt opgenomen in het berekeningsalgoritme, wat typisch is voor functionele energieën, moet er een controlemogelijkheid voorzien zijn voor de meting.

Bij aflevering van het conformiteitattest moet een schatting zijn gemaakt van de functionele elektrische energie die op jaarbasis wordt verbruikt. Als de producent een aparte meter installeert voor de functionele energie, moet de oorspronkelijke schatting jaarlijks kunnen worden herzien op basis van de uitgevoerde meetoverzichten. 5.4.2. Bijzondere voorschriften voor kleine fotovoltaïsche installaties Elke fotovoltaïsche installatie waarvan de totale oppervlakte van de panelen, op de energieperimeter, kleiner is dan 4m2, is vrijgesteld van meetsystemen.

Haar netto elektriciteitsproductie wordt geschat door de Dienst, met name op basis van de oppervlakte van de panelen, de hellingsgraad en de toegepaste technologie.

Meting van thermische energieën 5.5.1. Functionele thermische energie De functionele thermische energie zal afgetrokken worden hetzij door middel van een geschikte plaatsing van de meter die rechtstreeks de netto geproduceerde thermische energie meet, hetzij door schatting van de jaarlijkse thermische energie, uitgevoerd door de Dienst. 5.5.2. Bepaling van het « nuttige » karakter van de geproduceerde warmte Om te bepalen of de warmte die geproduceerd wordt door een warmtekrachtinstallatie « nuttige warmte » is, moet het profiel van de warmtebehoeften over het jaar worden geanalyseerd.

De producent moet de verschillende toepassingen van de warmte opgeven en in zijn certificatieaanvraag voor elke toepassing de volgende elementen vermelden : - de functie; - het nominale vermogen; - het gebruikte medium; - de temperatuur-/drukwaarde van de warmte bij vertrek en bij retour, of bij de laatste toepassing voor de eindafvoer; - het gebruiksprofiel tijdens het jaar; - het geschatte totale jaarverbruik.

De Dienst controleert in situ of de uitvoering van de verschillende toepassingen van de warmte zowel wat kwantiteit (debiet) als kwaliteit (temperatuur/druk) beantwoordt aan de profielen die werden vooropgesteld door de producent.

Warmtekrachtinstallaties die beantwoorden aan een variabele vraag naar warmte over het jaar, kunnen afvoerinrichtingen voor de overtollige warmte vereisen. Deze inrichtingen moeten eveneens worden opgegeven in de certificatieaanvraag en de warmte die ze afvoeren mag niet worden meegerekend als nuttige warmte. 5.5.3. Meting van de « nuttige warmte » De nuttige warmte wordt gemeten op basis van de combinatie van verschillende gelijktijdige en geïntegreerde metingen : het debiet van het gebruikte warmtevoerend medium en het verschil tussen de enthalpie van het warmtevoerend medium bij het verlaten van de installatie (afhankelijk van de druk en de temperatuur) en de enthalpie bij retour.

In geval van gebruik van stoom, zal het enthalpieverschil dat in aanmerking wordt genomen het verschil zijn tussen de enthalpie van de stoom bij het verlaten van de installatie (afhankelijk van de druk en de temperatuur) en de enthalpie van het verzadigde water die overeenstemt met de begindruk. Wat stoomproductie-installaties betreft, heeft de toepassing van de hier gedefinieerde regel tot gevolg dat de en-thalpie die in aanmerking wordt genomen voor de retour, de enthalpie zal zijn van het condensaat bij de condensatietemperatuur die overeenstemt met de begindruk. De benutte warmte is dus beperkt tot de condensatiewarmte (of de verdampingswarmte, eventueel verhoogd met de warmte van de oververhitte stoom). Ingeval van meervoudige toepassingen van de warmte in een stoomnetwerk, kunnen, naast de toepassing die berekend werd volgens de bovengenoemde regel, een of meer toepassingen van de warmte bij een lagere temperatuur dan de condensatietemperatuur in aanmerking worden genomen voor de berekening van de groenestroomcertificaten, enkel en alleen als de producent kan aantonen dat deze toepassingen bij deze lagere temperaturen moeten plaatsvinden in het kader van een rationeel energiegebruik. 5.6. Meting van de koelenergieën De koelenergie wordt gemeten op basis van de combinatie van verschillende gelijktijdige en geïntegreerde metingen : het debiet van het gebruikte warmtevoerend medium en het verschil tussen de enthalpie van het warmtevoerend medium bij het verlaten van de installatie (afhankelijk van de druk en de temperatuur) en de enthalpie bij retour.

Gezien om gevoegd te worden bij het Ministerieel besluit ter vaststelling van de berekeningscode bedoeld in artikel 2 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene electriciteit en van kwaliteitswarmtekoppeling van 12 oktober 2004.

De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Leefmilieu, Energie en Waterbeleid, Mevr. E. HUYTEBROECK Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^