Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 10 mei 1999
gepubliceerd op 21 juli 1999

Ministerieel besluit houdende de vaststelling van de evaluatiecriteria met betrekking tot de programmatie van de regionale dienstencentra

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035665
pub.
21/07/1999
prom.
10/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/10/1999035665/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 MEI 1999. - Ministerieel besluit houdende de vaststelling van de evaluatiecriteria met betrekking tot de programmatie van de regionale dienstencentra


De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, Gelet op het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, inzonderheid op artikel 24, § 2;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1997 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 september 1998 en 19 december 1998;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, inzonderheid op afdeling 1 van bijlage III;

Gelet op het ministerieel besluit van 2 maart 1999 houdende de vastlegging van de regio's die per provincie in aanmerking komen voor de programmatie van regionale dienstencentra en diensten voor oppashulp, en houdende de vastlegging van het maximale aantal regionale dienstencentra en diensten voor oppashulp per regio;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg in werking is getreden op 1 januari 1999 en dat de evaluatiecriteria voor de programmatie van de regionale dienstencentra vastgesteld moeten worden om regionale dienstencentra te kunnen erkennen, Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder een nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag : een ontvankelijke aanvraag tot erkenning van een regionaal dienstencentrum die nog in onderzoek is of een ontvankelijke aanvraag tot erkenning van een regionaal dienstencentrum waarvoor een tijdelijke opschorting van de erkenningsprocedure werd bekomen.

Art. 2.Bij de beoordeling of een aanvraag tot erkenning van een regionaal dienstencentrum voldoet aan de programmatie, worden de evaluatiecriteria gehanteerd die in dit besluit vervat liggen.

Art. 3.Een ontvankelijke aanvraag die bij inwilliging een toename van het totale aantal erkende regionale dienstencentra tot gevolg zou hebben, kan enkel voldoen aan de programmatie, indien bij inwilliging van de aanvraag het totale aantal erkende en het aantal geplande regionale dienstencentra waarvoor een nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag ingediend werd die voldoet aan de programmatie, lager is dan of gelijk is aan het programmacijfer van de betreffende regio. Indien dit totale aantal bij inwilliging van de aanvraag hoger zou zijn dan het programmacijfer van de overeenstemmende regio, voldoet de aanvraag niet aan de programmatie en dient ze niet verder te worden getoetst aan de overige evaluatiecriteria.

Art. 4.Als de aanvraag tot een erkenning geen toename tot gevolg zou hebben van het totale aantal erkende regionale dienstencentra en het aantal regionale dienstencentra waarvoor een nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag werd ingediend die voldoet aan de programmatie, dan voldoet de aanvraag aan de programmatie, op voorwaarde dat ze ook aan de overige evaluatiecriteria voldoet.

Art. 5.De ontvankelijke aanvragen worden behandeld in de volgorde van de datum van indiening.

Art. 6.In afwijking van artikel 4, wordt bij de behandeling van de ontvankelijke aanvragen die uiterlijk op 31 maart 1999 ingediend werden, voorrang gegeven aan aanvragen die in kader van overgangsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 9 van bijlage III, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, bewijzen dat minstens in de loop van 1998 al voldaan werd aan de voorwaarden betreffende de hulp- en dienstverlening zoals bepaald in artikel 4, A van bijlage III, gevoegd bij hetzelfde besluit.

Als het aantal ontvankelijke aanvragen dat voldoet aan voorwaarden zoals omschreven in het eerste lid, van dien aard is dat het programmacijfer voor de regio in kwestie overschreden wordt, dan wordt bij het bepalen van de volgorde waarin deze dossiers worden behandeld, rekening gehouden met de mate waarin de aanvragen bewijzen dat al aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

In het kader van het eerste en het tweede lid, wordt bij de beoordeling van de werkzaamheden rekening gehouden met die werkzaamheden die ingericht werden gedurende 1998 binnen de regio waarbinnen de erkenning aangevraagd wordt.

Art. 7.In afwijking van artikel 4, en onverminderd artikel 5, wordt bij de behandeling van de ontvankelijke erkenningsdossiers die ingediend werden uiterlijk 31 maart 1999 en die niet in aanmerking komen voor de toepassing van artikel 5, voorrang gegeven aan die dossiers waarvoor geen schorsing van de behandeling aangevraagd wordt.

De volgorde bij de behandeling van deze dossiers wordt bepaald door de datum waarop voorzien wordt dat de werking van het regionaal dienstencentrum zal voldoen aan de voorwaarden betreffende de hulp- en dienstverlening zoals bepaald in artikel 4, A van bijlage III, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg.

Art. 8.Een aanvraag tot erkenning voldoet aan de programmatie als ze strekt tot erkenning van een regionaal dienstencentrum waarvan de lokalen opgericht zijn of zullen worden in de regio waar het regionaal dienstencentrum past in de programmatie.

Art. 9.Een aanvraag tot erkenning voldoet niet aan de programmatie als ze strekt tot erkenning van een regionaal dienstencentrum waarvan de initiatiefnemer dezelfde is als de initiatiefnemer die al een erkend regionaal dienstencentrum uitbaat dat gelegen is binnen de straal van 5 kilometer t.o.v. de inplantingsplaats van het regionaal dienstencentrum waarvoor de erkenningsaanvraag is ingediend. Een aanvraag voldoet niet in de programmatie indien ze strekt tot erkenning van een regionaal dienstencentrum waarvan de initiatiefnemer reeds eerder een andere nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag heeft ingediend die past in de programmatie, en waarvan de inplantingsplaats gelegen is binnen de straal van 5 kilomter t.o.v. de inplantingsplaats van het regionaal dienstencentrum waarvoor de erkenningsaanvraag is ingediend.

Art. 10.Een aanvraag tot erkenning als regionaal dienstencentrum voldoet aan de programmatie als uit het beleidsplan, dat bij de erkenningsaanvraag gevoegd wordt, blijkt dat het regionaal dienstencentrum zijn hulp- en dienstverlening richt naar gebruikers van alle leeftijdscategorieën.

Art. 11.Een aanvraag voldoet aan de programmatie, wanneer uit het beleidsplan blijkt dat het regionaal dienstencentrum zich richt naar personen met verminderde welzijnskansen die in een thuissituatie verblijven, en die behoefte hebben aan de hulp- en dienstverlening, beschreven in de verplichte en optionele werkzaamheden.

Art. 12.Een aanvraag tot erkenning voldoet aan de programmatie wanneer : 1° aan de ingang van het regionaal dienstencentrum voor de bezoekers die naar en van het centrum gevoerd worden een aangepaste mogelijkheid tot in- en uitstappen beschikbaar is of bij een gepland regionaal dienstencentrum beschikbaar zal zijn op het moment dat het regionaal dienstencentrum gerealiseerd zal zijn;2° ten minste aan één van de volgende twee elementen wordt voldaan : a) binnen een straal van 500 meter van de ingang is er een opstapplaats van het openbaar vervoer.Voor een gepland regionaal dienstencentrum volstaat het dat aangetoond wordt dat er binnen een straal van 500 meter er een opstapplaats zal zijn op het ogenblik dat het regionaal dienstencentrum gerealiseerd zal zijn; b) binnen een straal van 300 meter van de ingang zijn er voldoende parkeermogelijkheden beschikbaar voor de gebruikers en het personeel van het regionaal dienstencentrum.Voor een gepland regionaal dienstencentrum volstaat het dat aangetoond wordt dat deze parkeermogelijkheden binnen een straal van 300 meter van de ingang beschikbaar zullen zijn op het ogenblik dat het regionaal dienstencentrum gerealiseerd zal zijn.

Art. 13.Een aanvraag tot het verkrijgen van een erkenning voldoet niet aan de programmatie wanneer een erkenning aangevraagd wordt voor een regionaal dienstencentrum dat op dezelfde inplantingsplaats opgericht zou worden als deze waar zich al een lokaal of een regionaal dienstencentrum bevindt of waar een ander lokaal of een regionaal dienstencentrum gepland wordt en waarvoor ook een nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag is ingediend.

Art. 14.Een aanvraag tot erkenning voldoet aan de programmatie, wanneer relevante samenwerkingsverbanden met welzijnsvoorzieningen uit regio kunnen aangetoond worden, of wanneer de initiatiefnemer verklaart dat hij relevante samenwerkingsverbanden zal aangaan bij de totstandkoming van de werking van het regionaal dienstencentrum.

Art. 15.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.

Brussel, 10 mei 1999.

L. MARTENS

^