gepubliceerd op 01 juni 2010
Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden
4 MEI 2010. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, artikel 32, gewijzigd bij de wet van 26 maart 2007, en artikel 37, § 12, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 19 december 2008;
Gelet op het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden;
Gelet op het advies van de Commissie voor Begrotingscontrole, gegeven op 14 oktober 2009;
Gelet op het voorstel van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, uitgebracht op 19 oktober 2009;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 25 november 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting van 21 januari 2010;
Gelet op het advies 47.956/2 van de Raad van State, gegeven op 29 maart 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit :
Artikel 1.Artikel 1 van het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden, gewijzigd bij ministeriële besluiten van 19 oktober 2004, 28 februari 2005, 16 februari 2007 en 2 maart 2009, wordt aangevuld als volgt : « 17° "zorgpersoneel" : het verpleegkundige personeel, het verzorgingspersoneel en het personeel voor reactivering. »
Art. 2.Artikel 6, g), van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 2 maart 2009, wordt aangevuld als volgt : « Deel E3 : financiering van een referentiepersoon dementie; ».
Art. 3.In artikel 8, § 2, b), van hetzelfde besluit, gewijzigd bij ministeriële besluiten van 16 februari 2007, 4 juli 2008 en 10 december 2009, wordt volgend streepje ingevoegd : « - of degenen die gefinancierd worden in het kader van de overeenkomsten afgesloten in toepassing van artikel 22 van de voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994, ».
Art. 4.Artikel 14, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 2 maart 2009 en gewijzigd bij ministerieel besluit van 10 december 2009, wordt gewijzigd als volgt : 1° de woorden « voor de factureringsperiode van 1 januari 2010 tot 31 december 2010, » worden geschrapt;2° de woorden « in de instelling op 31 maart 2009 » worden vervangen door de woorden « in de instelling op 31 maart van de referentieperiode ».
Art. 5.In artikel 22, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij ministerieel besluit van 19 oktober 2004, wordt het woord « al » ingevoegd tussen de woorden « de palliatieve verzorging van » en de woorden « het personeel van de inrichtingen ».
Art. 6.In artikel 23, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij ministerieel besluit van 19 oktober 2004, worden de woorden « ofwel voor al hun personeel, ofwel voor sommige personeelsleden. » vervangen door de woorden « bij voorkeur voor al hun personeel, maar minstens voor het zorgpersoneel ».
Art. 7.Artikel 28bis, § 2, c), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij ministerieel besluit van 2 maart 2009, wordt gewijzigd als volgt : 1° § 2, c), wordt vervangen als volgt : « c) geslaagd zijn in een van volgende aanvullende basisopleidingen : 1° kaderopleiding;2° universitaire opleiding : master in de verpleegkunde of verloskunde, of master in het beleid en management van de gezondheidszorg, of master in de gezondheidszorg (alle opties inbegrepen);3° opleiding die toegang geeft tot de functie van rusthuisdirecteur;4° of een aanvullende opleiding van minimum 24 uren, waarvan het programma werd goedgekeurd door de FOD Volksgezondheid, aangaande : ? uurroosters, arbeidsduur en collectieve arbeidsverhoudingen, ? welzijn op het werk, ? beheer van een team;d) jaarlijks een permanente vorming van minimum 8 uren volgen, erkend door de FOD Volksgezondheid, aangaande een of meerdere domeinen bedoeld in punt c), 4°.» 2° § 4, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Deze hoofdverpleegkundigen, hoofdparamedici en verpleegkundig coördinatoren moeten de basisvorming bedoeld in § 2, c), uiterlijk op 31 december 2010 hebben gevolgd.De permanente vorming bedoeld in § 2, d), zal gevolgd worden vanaf het jaar 2011. »
Art. 8.Na artikel 28bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij ministerieel besluit van 2 maart 2009, wordt een artikel 28ter ingevoegd, luidende : « Sectie 6ter : Deel E3 : financiering van een referentiepersoon dementie
Art. 28ter.§ 1. De tegemoetkoming per dag huisvesting en per rechthebbende voor de referentiepersoon dementie bedraagt : [(0,5 x de jaarlijkse loonkost van de referentiepersoon)/totaal aantal rechthebbenden]/365. § 2. Om in aanmerking te komen voor deze financiering moet de instelling aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° gedurende de referentieperiode minstens gemiddeld 25 patiënten in de categorie Cd huisvesten;2° aan de Dienst de nodige stukken overmaken die aantonen dat een personeelslid voor minstens 0,5 VTE is aangesteld als referentiepersoon dementie. § 3. De functie van referentiepersoon dementie kan als volgt omschreven worden : 1° als raadgever optreden in verband met en advies geven over vragen in verband met de omkadering van en de verzorging die gegeven wordt aan personen die lijden aan dementie en hun omgeving;2° zich informeren over de wetgeving in verband met dementie;3° de directie bijstaan bij de vorming van het personeel in verband met dementie en voorstellen formuleren over externe deskundigen die delen van deze opleidingen kunnen geven;4° het personeel bewust maken van tekenen van beginnende dementie.Op basis hiervan in samenspraak met de hoofdverpleegkundige de behandelende arts en/of de raadgevend en coördinerend arts hiervan op de hoogte brengen; 5° het personeel en de omgeving van personen met dementie stimuleren om over de problematiek van dementie na te denken en om een aanpak en een houding te ontwikkelen die het welzijn van deze personen kan verbeteren; 6° meewerken aan het ontwikkelen van een kwaliteitspolitiek (procedures, multidisciplinair overleg, enz.) in verband met de omkadering van en de zorg voor personen met dementie; 7° pleiten voor het oprichten van een netwerk met daarin alle belangrijke partners : het expertisecentrum dementie, het geriatrisch dagziekenhuis waarmee er een functionele band moet gecreëerd worden, de coördinerend en raadgevend arts, andere referentiepersonen in verband met dementie;8° instaan voor een verbindingsfunctie tussen dit netwerk en de coördinerend en raadgevend arts;9° het personeel en de directie stimuleren om te blijven zoeken naar middelen die de levenskwaliteit van personen met dementie kunnen verbeteren;10° aan de directie voorstellen doen in verband met de verbetering van de levenskwaliteit van het personeel dat personen met dementie verzorgt of bijstaat en dit binnen de ganse organisatie en onder toezicht van externe deskundigen. § 4. Komen in aanmerking om de functie van referentiepersoon dementie uit te voeren, die personeelsleden die houder zijn van een diploma van verpleegkundige of van een van de diploma's vermeld in artikel 4, § 2, en die : 1° gedurende een overgangsperiode die loopt van 1 januari 2005 tot 30 juni 2012 een relevante vorming van minstens 30 uren gevolgd hebben of gedurende 24 maanden relevante beroepservaring hebben opgedaan;2° vanaf 1 juli 2012 een opleiding gevolgd hebben van minstens 60 uren die de volgende onderwerpen behandeld : a) de medische aspecten van dementie;b) de psychosociale aspecten van dementie;c) de ethisch-deontologische aspecten van dementie;d) de juridische aspecten van dementie;e) organisatie van de zorg;f) communicatie. § 5. De minimumvereisten voor de opleiding bedoeld in § 4, 2°, worden via omzendbrief bekend gemaakt aan de instellingen door de Dienst. § 6. Het programma van de opleidingen bedoeld in § 4, 2°, worden aangemeld bij de Dienst, die ze voorlegt aan de Overeenkomstcommissie tussen de rust- en verzorgingstehuizen, de rustoorden voor bejaarden, de centra voor dagverzorging en de verzekeringsinstellingen, die nagaat of ze voldoen aan de minimumvereisten bedoeld in § 5. Na goedkeuring van deze opleidingsprogramma's zal de Dienst de lijst ervan bekend maken. »
Art. 9.Artikel 29ter, § 2, tweede lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij ministerieel besluit van 10 maart 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « al » ingevoegd tussen de woorden « de sensibilisering van » en de woorden « het personeel op het vlak van »;2° in § 2, tweede lid, worden de woorden « ofwel voor al hun personeel, ofwel voor sommige personeelsleden.» vervangen door de woorden « bij voorkeur voor al hun personeel, maar minstens voor het zorgpersoneel ».
Art. 10.In artikel 33, 1°, f), van hetzelfde besluit, gewijzigd bij ministeriële besluiten van 10 maart 2008 en 10 december 2009, worden de woorden « 31 maart 2007, 31 maart 2008 of 31 maart 2009 » vervangen door de woorden « 31 maart van de referentieperiode ».
Art. 11.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2010 met uitzondering van artikelen 5, 6 en 9, die in werking treden op 1 september 2010.
Brussel, 4 mei 2010.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, Mevr. L. ONKELINX