gepubliceerd op 19 juni 2009
Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Hoei
31 MEI 2009. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Hoei
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, artikel 88, § 1, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970, 17 mei 2006 en 3 december 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 april 1986 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Hoei;
Gelet op het advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Luik van 29 september 2008, de eerste voorzitter van het arbeidshof te Luik van 29 september 2008, de procureur-generaal bij het hof van beroep te Luik van 27 november 2008, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Hoei van 25 november 2008, de procureur des Konings te Hoei van 3 november 2008, de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Hoei van 30 september 2008 en de stafhouder van de orde van advocaten te Hoei van 6 oktober 2008;
Op de voordracht van de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De rechtbank van eerste aanleg te Hoei bestaat uit dertien kamers, waarvan zes kamers voor burgerlijke zaken, vier kamers voor correctionele zaken en drie jeugdkamers.
De eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde kamer vormen de burgerlijke rechtbank. De zevende, achtste, negende en tiende kamer vormen de correctionele rechtbank. De elfde, twaalfde en dertiende kamer vormen de jeugdrechtbank.
Art. 2.De tweede en zevende kamer bestaan uit drie rechters.
Onverminderd de toepassing van de artikelen 91 en 92 van het Gerechtelijk Wetboek bestaan de andere kamers en het bureau voor rechtsbijstand maar uit één rechter. Voor de toepassing van de artikelen 91 en 92 van het Gerechtelijk Wetboek kan elke kamer op verzoek van de magistraat die de kamer voorzit en in overeenstemming met de voorzitter van de rechtbank, met drie rechters zetelen.
Art. 3.De eerste, tweede en derde kamer nemen kennis van de burgerlijke zaken. De eerste kamer neemt bovendien ook kennis van de in artikel 731 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde verzoeken tot minnelijke schikking.
De vierde kamer neemt kennis van de zaken met betrekking tot echtscheiding en de staat van personen.
De vijfde kamer neemt kennis van de kortgedingen en de verzoeken om rechtsbijstand.
De zesde kamer neemt kennis van de inbeslagnemingen.
De zevende, achtste en negende kamer nemen kennis van de strafrechtelijke zaken, inzonderheid van die zaken die aanleiding geven tot de toepassing van de procedures van onmiddellijke verschijning en van oproeping bij proces-verbaal.
De tiende kamer zetelt als raadkamer in strafzaken.
De elfde kamer neemt kennis van de burgerlijke zaken die onder de burgerlijke bevoegdheid van de jeugdrechtbank vallen.
De twaalfde kamer neemt kennis van de protectionele zaken die onder de bevoegdheid van de jeugdrechtbank vallen.
De dertiende kamer van de jeugdrechtbank neemt kennis van de dossiers bedoeld in artikel 76, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 4.De kamers houden zitting als volgt : 1° de eerste : op woensdag;2° de tweede : op woensdag;3° de derde : op maandag en op donderdag;4° de vierde : op maandag en op dinsdag;5° de vijfde : op dinsdag;6° de zesde : op maandag;7° de zevende : op vrijdag;8° de achtste : op dinsdag;9° de negende : op woensdag en op donderdag;10° de tiende : op dinsdag en op vrijdag;11° de elfde : op maandag en op de derde donderdag van de maand;12° de twaalfde : op donderdag;13° de dertiende : op vrijdag. De getuigenverhoren worden gehouden op werkdagen.
Art. 5.De kamers kunnen, naar gelang van de behoeften van de dienst, buitengewone zittingen houden en de magistraat die deze zittingen voorzit kan daarvan zelf de dagen en de uren bepalen, in overeenstemming met de voorzitter van de rechtbank.
Art. 6.Indien de behoeften van de dienst het vereisen, kan de voorzitter van de rechtbank, na het advies van de procureur des Konings en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, beslissen één of meer kamers bijkomende zittingen te laten houden op de dagen en uren die hij/zij bepaalt.
Art. 7.De voorzitter van de rechtbank kan, na het advies van de procureur des Konings en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, het aantal kamers en hun bevoegdheden tijdelijk wijzigen.
Art. 8.De gewone zittingen beginnen 's morgens om negen uur, de zitting van de elfde kamer op donderdag begint 's namiddags om twee uur.
De burgerlijke en correctionele zittingen duren ten minste drie uur of tot uitputting van de rol, de vaststelling ervan en de uitspraak van de vonnissen niet meegerekend.
Art. 9.De zaken worden ingeleid om negen uur : 1° voor de burgerlijke rechtbank, op de woensdagzitting van de eerste kamer, behalve voor de beroepen tegen de vonnissen gewezen door de vrederechters en door de politierechtbank die zitting houdt in burgerlijke zaken die op woensdag voor de tweede kamer worden ingeleid;2° met betrekking tot echtscheiding en scheiding van tafel en bed op grond van onherstelbare ontwrichting : op de eerste, tweede en vierde maandag van de maand;3° met betrekking tot echtscheiding door onderlinge toestemming : op dinsdag;4° met betrekking tot de staat van personen : op de derde maandag van de maand;5° voor de voorzitter van de rechtbank of de magistraat zetelend in kortgeding die hem vervangt : op dinsdag;6° voor de jeugdrechtbank in burgerlijke zaken : op maandag;7° voor de beslagrechter : op maandag;8° voor het bureau voor rechtsbijstand : op dinsdag. In zaken met rechtstreekse dagvaarding, wordt het openbaar ministerie daarvan door de dagvaardende partij in kennis gesteld en krijgt het inzage van de stukken, ten minste drie dagen voor de oproeping van de zaak.
Art. 10.De voorzitter van de rechtbank verdeelt de burgerlijke zaken.
De strafzaken worden, op voorstel van de procureur des Konings of, naar gelang het geval, de arbeidsauditeur, door de voorzitter toebedeeld.
Art. 11.De voorzitter van de rechtbank bepaalt de dienstregeling van de onderzoeksrechters en de verdeling van de zaken onder hen.
De zaken worden toebedeeld aan de onderzoeksrechter die met dienst is op de datum van de vordering van de procureur des Konings of van de burgerlijke partijstelling in handen van de onderzoeksrechter.
Wanneer de behoeften van de dienst of een goede rechtsbedeling dit vergen, kan de voorzitter van de rechtbank afwijken van de dienstregeling en van de verdeling van de zaken of aan een onderzoeksrechter een taak toebedelen die voor een andere onderzoeksrechter aanhangig is.
Art. 12.De voorzitter van de rechtbank bepaalt, na het advies van de procureur des Konings te hebben ingewonnen, de dagen en uren van de vakantiezittingen in overeenstemming met de artikelen 334 tot 339 van het Gerechtelijk Wetboek.
Hij maakt de lijst op van de magistraten die er zitting zullen houden.
De voorzitter van de rechtbank kan te allen tijde die lijst wijzigen, met het oog op de behoeften van de dienst.
Art. 13.De beschikkingen die de voorzitter van de rechtbank neemt op grond van de artikelen 89 en 90 van het Gerechtelijk Wetboek of op grond van dit reglement, worden ter griffie van de rechtbank aangeplakt. Deze beschikkingen worden onmiddellijk ter kennis gebracht van de eerste voorzitter van het hof van beroep en van de procureur des Konings.
Art. 14.Het koninklijk besluit van 17 april 1986 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Hoei wordt opgeheven.
Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 16.De Minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 31 mei 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK