Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 31 mei 2000
gepubliceerd op 19 augustus 2000

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, uitgezonderd de kwartsietgroeven van Waals-Brabant, betreffende de sociale programmatie 1999-2000 voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, met uitzondering van de provincie Luik en de kwartsietgroeven van de provincie Brabant

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2000012437
pub.
19/08/2000
prom.
31/05/2000
ELI
eli/besluit/2000/05/31/2000012437/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

31 MEI 2000. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, uitgezonderd de kwartsietgroeven van Waals-Brabant, betreffende de sociale programmatie 1999-2000 voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, met uitzondering van de provincie Luik en de kwartsietgroeven van de provincie Brabant (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, uitgezonderd de kwartsietgroeven van Waals-Brabant;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, uitgezonderd de kwartsietgroeven van Waals-Brabant, betreffende de sociale programmatie 1999-2000 voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, met uitzondering van de provincie Luik en de kwartsietgroeven van de provincie Brabant.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 31 mei 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, uitgezonderd de kwartsietgroeven van Waals-Brabant Collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1999 Sociale programmatie 1999-2000 voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, met uitzondering van de provincie Luik en de kwartsietgroeven van de provincie Brabant (Overeenkomst geregistreerd op 30 juni 1999 onder het nummer 51134/COF/102.04) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, uitgezonderd de kwartsietgroeven van Waals-Brabant, met uitzondering van deze van de provincie Luik en van de kwartsietgroeven van de provincie Brabant.

Met "werklieden" worden de werklieden en werksters bedoeld. HOOFDSTUK II. - Beroepenclassificatie

Art. 2.De in artikel 1 bedoelde werklieden worden in de volgende categorieën ingedeeld : Categorie A : geschoolde werklieden : de schietmeesters, de herklovers, de loshouwers, de onderhoudswerklieden (smeden, mecaniciens, werkplaats- en onderhoudselectriciens, die gediplomeerd zijn en drie jaar praktijk hebben of niet gediplomeerd zijn en ten minste vijf jaar praktijk hebben en een proefstuk binnen de normale tijd kunnen uitvoeren), de schop- en bulldozersconducteurs (die in het besturen van dergelijke voertuigen sedert één jaar zijn geoefend en bij het herstellen en het onderhoud kunnen helpen).

Categorie B : geoefende werklieden : de boorders voor springbussen, de verbrijzelaars of brekers, de vrachtwagenbestuurders, de breekmolenvullers, de aangestelde voor de bediening van een lier of van een hellend vlak, de machinisten van de werflocomotieven, de werklieden die in categorie A zijn opgenomen en die niet van voldoende beroepskwalificatie kunnen doen blijken.

Categorie C : hulpwerklieden : gewone hulpwerklieden. HOOFDSTUK III. - Lonen

Art. 3.De minimumuurlonen van de werklieden bedoeld in de artikelen 1 en 2 worden als volgt vastgesteld op basis van de 38-urige werkweek : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 4.De op 31 maart 1999 werkelijk betaalde lonen worden vanaf 1 april 1999 met 4 F verhoogd.

De op 31 december 1999 werkelijk betaalde lonen worden vanaf 1 januari 2000 met 4 F verhoogd.

Jongere werklieden.

Art. 5.De minimumuurlonen en de werkelijk uitbetaalde lonen van de jongere werklieden worden berekend op grond van de uurlonen van de meerderjarige werklieden van de beroepencategorie waartoe de betrokkenen behoren, verminderd tot de volgende percentages : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 6.De jongere werklieden die de normale arbeid van de meerderjarige werklieden verrichten, ontvangen een loon dat overeenstemt met de beroepencategorie waartoe deze behoren.

Art. 7.Om op de bij artikel 5 bepaalde voordelen aanspraak te mogen hebben, moeten de gediplomeerde werklieden en de leerlingen die de cursussen aan een vak- of nijverheidsschool volgen : a) houder zijn van diploma's of cursussen volgen welke aan de behoeften van het groefbedrijf voldoen;b) hun werkgevers ervan doen blijken dat zij daadwerkelijk deze cursussen volgen. HOOFDSTUK IV. - Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 8.De op 1 april 1999 werkelijk uitbetaalde lonen zijn stabiel zolang het indexcijfer van de consumptieprijzen tussen de indexcijfers 102,04 tot 103,06 ligt.

Art. 9.De bij de artikelen 4 en 8 bepaalde lonen schommelen zowel naar de daling als naar de stijging met volledig verlopen schijven van 1 pct. en overeenkomstig de onderstaande enuntiatieve en niet restrictieve tabel tot vaststelling van de indexcijfers die een schommeling van de lonen tot gevolg hebben : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Wanneer de derde decimaal van deze berekening gelijk is aan of hoger dan vijf wordt de tweede decimaal van de grens afgerond op de hogere eenheid. Wanneer zij lager is dan vijf, is zij te verwaarlozen.

Art. 10.De loonschommelingen worden berekend op het laatste loon dat werd uitbetaald op het ogenblik van de bekendmaking van het indexcijfer waardoor die schommelingen worden veroorzaakt en zijn van toepassing vanaf de eerste dag van de maand na die waarop dat indexcijfer betrekking heeft. HOOFDSTUK V. - Ploegenpremies

Art. 11.De werklieden wier werk geregeld is in 2 of 3 opeenvolgende ploegen ontvangen vanaf 1994 een bijslag van : - 11,11 F per uur voor de arbeidsprestaties tussen 14 en 22 uur; - 27,27 F per uur voor de arbeidsprestaties tussen 22 en 6 uur.

Feest van Sint-Niklaas.

Art. 12.Op 6 december, ter gelegenheid van het feest van Sint-Niklaas, zal elke werknemer een "cadeau-cheque" ter waarde van 1.000 F ontvangen. HOOFDSTUK VI. - Bijzondere bepalingen

Art. 13.Wanneer de werklieden, tariefwerkers inbegrepen, bij gelegenheid een werk moeten uitvoeren dat in een lagere looncategorie is ingedeeld, hebben zij recht op hun gewoon loon. Wanneer zij bij gelegenheid een werk moeten uitvoeren dat in een hogere looncategorie is ingedeeld, ontvangen zij het loon van deze laatste categorie.

Voor de tariefwerkers wordt onder gewoon loon verstaan, het gemiddelde loon dat door de betrokken werklieden is verdiend gedurende tweemaal veertien dagen voor de periode van veertien dagen waarin het gelegenheidswerk is verricht. HOOFDSTUK VII. - Vergoedingen voor de dagen werkloosheid veroorzaakt door vorst en/of sneeuw, gecontroleerd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening

Art. 14.Om de loonderving van de werklieden gedurende de werkloosheidsperioden wegens vorst, regen en/of sneeuw te vergoeden, wordt aan de bij artikel 1 beoogde werklieden een dagelijkse vergoeding toegekend. De werkgever bij wie de werkman was tewerkgesteld op het ogenblik dat zijn recht op vergoeding inging, betaalt deze vergoeding.

Benevens de werkloosheidsuitkeringen toegekend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, wordt deze vergoeding betaald op vertoon van het formulier C3/2 dat in aanmerking is genomen voor de toekenning van de werkloosheidsuitkeringen.

Art. 15.De dagen werkloosheid wegens vorst en/of sneeuw waarvoor de vergoeding wordt betaald, moeten tussen 1 oktober en 31 maart daaropvolgend vallen.

Art. 16.De bijkomende vergoeding is vastgesteld op 250 F vanaf 1 januari 1994.

Art. 17.Deze vergoeding wordt berekend zoals vastgesteld bij artikel 18 hieronder en gedurende maximaal vijftig dagen.

Art. 18.Deze vergoeding wordt toegekend in verhouding tot de stiptheid van de werklieden in de onderneming. Het aantal dagvergoedingen wordt, zoals hierna volgt, vastgesteld rekening houdend met het aantal werkelijke arbeids- of ermee gelijkgestelde dagen vóór 1 oktober van elk jaar, zoals bepaald bij artikel 19 : - voor 276 dagen en meer : 50 dagvergoedingen; - van 226 tot 275 dagen : 45 dagvergoedingen; - van 176 tot 225 dagen : 40 dagvergoedingen; - van 126 tot 175 dagen : 30 dagvergoedingen; - van 76 tot 125 dagen : 20 dagvergoedingen; - van 26 tot 75 dagen : 10 dagvergoedingen; - van 15 tot 25 dagen : 3 dagvergoedingen; - voor minder dan 15 dagen : nihil.

Voor de berekening van de prestaties kunnen die welke worden verricht in één of meer zandsteengroeven van de sector, worden gecumuleerd.

Art. 19.Voor de toepassing van artikel 18 hierboven, gaat het jaar in op 1 oktober en verstrijkt op 30 september.

Met werkelijk gewerkte dagen worden gelijkgesteld, de wettelijke feestdagen, de jaarlijkse vakantiedagen, de afwezigheidsdagen van het werk bedoeld bij het koninklijk besluit van 28 augustus 1963, gewijzigd bij deze van 9 juli 1970, 22 juli 1970, 18 november 1975, 16 januari 1978, 12 augustus 1981, 8 juni 1984, 27 februari 1989 en 7 februari 1991, betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten, de wegens arbeidsongevallen vergoede dagen en de eerste zes dagen werkloosheid verantwoord door het formulier C3/2 dat regelmatig door de werkgever wordt uitgereikt.

Wanneer de vijfdagenweek wordt toegepast wordt de rustdag beschouwd als een gewerkte dag.

Art. 20.De bij artikel 16 bedoelde vergoeding wordt door de werkgever betaald op de dag van de uitbetaling van de lonen die volgt op de periode of periodes van werkloosheid.

Art. 21.Om het aantal gewerkte of hiermede gelijkgestelde dagen te bepalen, krachtens de bepalingen van artikel 19 moet rekening worden gehouden met de periode die begint op 1 oktober 1998 en eindigt op 30 september 1999 en met de periode die begint op 1 oktober 1999 en eindigt op 30 september 2000. HOOFDSTUK VIII. - Arbeidsduur

Art. 22.De wekelijkse arbeidsduur blijft behouden op 38 uur. HOOFDSTUK IX. - Eindejaarspremie

Art. 23.De werklieden genieten een eindejaarspremie, "getrouwheidspremie" genoemd berekend over de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 1999 en over de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2000. De betaling van deze premie gebeurt volgens de modaliteiten voorzien in artikel 25.

Art. 24.De premie wordt als volgt berekend : - 7,25 F per gewerkt uur indien de werkman op minder dan één jaar anciënniteit heeft, voor het referte periode; - 10,25 F per gewerkt uur indien de werkman op een tot 5 jaar anciënniteit heeft, voor het referte periode; - 13,75 F per gewerkt uur indien de werkman op méér dan 5 tot 10 jaar anciënniteit heeft, voor het referte periode; - 17 F per gewerkt uur indien de werkman op méér dan 10 jaar anciënniteit heeft, voor het referte periode.

Art. 25.De premie wordt ten laatste aan de werklieden uitbetaald op 31 juli 1999 voor de periode van 1 januari 1999 tot 30 juni 1999 en ten laatste op 31 januari 2000 voor de periode van 1 juli 1999 tot 31 december 1999. Dezelfde regeling geldt voor het dienstjaar 2000.

Art. 26.De werkman die de onderneming vrijwillig verlaat vóór het beëindigen van de half-jaarlijkse periode die recht geeft op de premie verbeurt zijn recht op deze premie uitgezonderd : a) de werkman met pensioen of brugrustpensioen die ten minste één dag gewerkt heeft tijdens het dienstjaar;b) de rechtstreekse erfgenamen van een tijdens de half-jaarlijkse periode overleden werkman;c) de werkman die ontslagen wordt om een andere dan de dringende reden. De rechthebbenden bedoeld onder a), b) en c) hierboven hebben recht op de premie "prorata temporis". HOOFDSTUK X. - Verstrekken van veiligheidsschoeisel

Art. 27.De werkgevers stellen de werklieden veiligheidsschoeisel ter beschikking, bestaande uit bottines of laarzen met versterkte neuzen, zoals voorzien in artikel 158ter van het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming. HOOFDSTUK XI. - Vergoeding van de reiskosten

Art. 28.De werklieden die gebruik maken van een gemeenschappelijke vervoerdienst overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19quinquies van 22 december 1992, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19ter, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 5 maart 1991, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 betreffende de financiële bijdrage van de werkgever in de prijs van het vervoer van de werknemers, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 mei 1991, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 4 juni 1991, hebben recht, ten laste van de werkgever, op een terugbetaling van de gedragen kosten.

Art. 29.De werklieden die woonachtig zijn op 5 kilometer en méér van de werkplaats en die gebruik maken van andere dan de in artikel 28 bedoelde vervoermiddelen hebben eveneens recht ten laste van de werkgever op een tegemoetkoming van de werkgever vastgesteld op een forfaitair bedrag van 200 F per week vanaf 1994. Voor de berekening van deze afstand wordt het aantal kilometer in aanmerking genomen dat door een gemeenschappelijke vervoerdienst over die afstand, heen en terug, wordt afgelegd, en zo er geen is, het aantal kilometers langs de baan, heen en terug, berekend van de werkplaats tot het stad- of gemeentehuis van de woonplaats. HOOFDSTUK XII. - Sociale vrede

Art. 30.Rekening houdend met de rol die op algemeen niveau, en meer in het bijzonder voor het behoud van de sociale vrede wordt gespeeld door de werkgevers- en werknemersorganisaties, kennen de werkgevers aan de werknemers van hun bedrijf een jaarlijkse premie toe, voor zover deze werklieden regelmatig aangesloten waren bij één van de vakbondsorganisaties die deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend.

De werkgevers gaan de formele verbintenis aan geen gelijkaardig of groter voordeel toe te kennen aan de andere niet-georganiseerde werklieden in hun bedrijf.

De werklieden die deze premie genieten moeten zich persoonlijk of via hun vrijgestelde ertoe verbinden de geldende wetten en overeenkomsten na te leven.

Art. 31.Het bedrag wordt jaarlijks uitbetaald aan de rechthebbenden en het wordt als volgt samengesteld : - vanaf het jaar 1999 : 350 F per maand lidmaatschap aan een vakorganisatie en inschrijving in het personeelsregister; een begonnen maand wordt als volledig beschouwd; - de werkman die recht heeft op gans de premie krijgt een bedrag van 4.200 F.

Art. 32.Voor de toepassing van voormeld artikel 31 gaat het jaar in op 1 januari en verstrijkt op 31 december.

Met de werkelijk gewerkte dagen worden gelijkgesteld, de wettelijke feestdagen, de jaarlijkse vakantiedagen, de afwezigheidsdagen voor kort verzuim bepaald bij het in het artikel 19 geciteerde koninklijk besluit van 28 augustus 1963, de wegens arbeidsongevallen vergoede dagen en de dagen winterwerkloosheid, verantwoord door het formulier C3/2 en elke economische werkloosheid waartoe door de werkgever werd besloten.

Art. 33.De toekenning van de premie wordt beperkt tot de werklieden die ingeschreven zijn op de datum waarop de betalingsperiode eindigt, zijnde op 31 december van ieder jaar.

De werkman die de onderneming vrijwillig verlaat vóór het beëindigen van de jaarlijkse periode die recht geeft op de premie verbeurt zijn recht op deze premie uitgezonderd : a) de gepensioneerde of brugrustgepensioneerde werkman die ten minste één dag heeft gewerkt tijdens het dienstjaar;b) de rechtstreekse erfgenamen van een tijdens het dienstjaar overleden werkman;c) de werkman die een onderneming verlaat maar in de sector blijft heeft recht op zijn premie naar rata van de gewerkte tijd in iedere onderneming. De rechthebbenden bedoeld onder a) en b) hierboven, hebben recht op de maximumpremie.

Art. 34.Wanneer de werkgevers de verbintenissen naleven die zij in het paritair comité hebben aangegaan, wordt de toekenning van de premie voor "sociale vrede" afhankelijk gemaakt van het nakomen door de georganiseerde werkman van de volgende voorwaarden : a) naleving van de geldende overeenkomsten;b) naleving van de wettelijke bepalingen in geval het werk wordt neergelegd;c) geen collectieve noch individuele belemmering van het werk. Ieder geval van niet - naleving van één der drie voormelde vereisten kan het volledige verlies van de premie tot gevolg hebben; de directie van de firma zal hiertoe slechts besluiten na een onderzoek dat paritair wordt gedaan door twee werkgeversafgevaardigden en twee werknemersvertegenwoordigers in het bevoegd paritair subcomité.

Als er geen akkoord kan worden bereikt, wordt er beroep gedaan op een door de voorzitter aangewezen scheidsrechter.

Art. 35.De uitbetaling van de premie aan de georganiseerde werklieden gebeurt in de loop van de maand april van ieder jaar, volgens de volgende procedure : Op verzoek van een ondertekenende organisatie van de overeenkomst oefent een hiertoe door het paritair subcomité aangewezen lasthebber controle uit op de aansluiting van de rechthebbenden voor een of meerdere exploitatiezetels en deelt hij aan elke werkgever de bedragen mee van de premies die moeten worden betaald aan elk van de representatieve vakorganisaties van werknemers. Deze controle gebeurt op de zetel van een vakorganisatie op basis van hun lijsten van aangesloten leden die hun bijdragen hebben betaald. De werkgevers storten het ingevorderde bedrag aan de V.Z.W. "Sociaal Fonds voor het groefbedrijf", Hoogstraat 26-28 te 1000 Brussel. HOOFDSTUK XIII. - Terugbetaling van de kosten voor opleiding

Art. 36.Er zal 1.000 F per jaar opleiding worden toegekend, en dit uitsluitend aan de gerechtigden op de premie aan de georganiseerden.

De betaling zal gebeuren volgens de modaliteiten vastgesteld in artikel 34. HOOFDSTUK XIV. - Beëindiging van de loopbaan

Art. 37.Voor de werknemers die 55 jaar en ouder zijn en die een medisch of ander probleem hebben, waardoor zij hun beroepsarbeid niet meer kunnen voortzetten en ten gevolge hiervan door hun werkgever worden ontslagen, zal er, voor zover zij 20 jaar dienst hebben in de sector, 2.000 F per maand tot de leeftijd van 60 jaar worden toegekend in de vorm van een uitkering voor bestaanszekerheid.

Indien nodig kan er tussen de werkgever en de representatieve werknemersorganisaties een overleg plaatshebben.

In geval van geschil zal er een beroep worden gedaan op de voorzitter van het paritair subcomité, die zal optreden als bemiddelaar. HOOFDSTUK XV. - Uitzendarbeid

Art. 38.De ondernemingen verbinden er zich toe alleen een beroep te doen op uitzendarbeid op basis van de wetgeving terzake.

Indien, na de periode van vijftien dagen indienstneming, de werkgever de uitzendkracht wenst te behouden, moet hij de goedkeuring verkrijgen van de in het huidige paritair subcomité vertegenwoordigde vakorganisaties. HOOFDSTUK XVI. - Afschaffing van de carensdag

Art. 39.Vanaf het jaar 1997 is de eerste dag van de eerste periode van ziekte in de loop van het jaar afgeschaft per semester. HOOFDSTUK XVII. - Langdurige ziekte

Art. 40.De arbeider die een anciënniteit van minstens 2 jaar telt, geniet in geval van ziekte van minstens 30 opeenvolgende kalenderdagen, van een bijkomende uitkering van 3.000 F. HOOFDSTUK XVIII. - Brugpensioen

Art. 41.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, wordt het principe van de toepassing van een regeling van conventioneel brugpensioen volgens de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 in deze sector aanvaard voor het werkend personeel dat voor deze formule opteert en tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000 de leeftijd van 58 jaar bereikt.

Er zal een bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst over de toekenningsvoorwaarden van dit brugpensioen worden gesloten.

Art. 42.Ter aanvulling van wat is bepaald bij artikel 41, komen de partijen, ter uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998, overeen om voor een periode beperkt tot de jaren 1999 en 2000 het halftijds-brugpensioenleeftijd te verlagen tot 55 jaar ten voordele van de werknemers met een beroepsloopbaan van minstens 25 jaar.

Er zal een bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst over de toekenningsvoorwaarden van dit brugpensioen worden gesloten.

Art. 43.Het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de Paritaire Subcomités voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincies Luik en Namen en voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, uitgezonderd de kwartsietgroeven van Waals-Brabant" zal de brugpensioenen financeren.

De werkgevers verbinden er zich toe deze financiering over te nemen in geval dat het fonds niet meer over de nodige financïele beschikbare middelen beschikt. HOOFDSTUK XIX. - Vorming van de jongeren

Art. 44.Het alternerend leren en werken zal worden bevorderd door : - de invoering van de industriële leerovereenkomst; - de invoering van werk-opleiding-overeenkomsten.

Er zal worden onderhandeld over kaderovereenkomsten, ondertekend door de gewestelijke secretarissen van de op het niveau van het paritair subcomité vertegenwoordigde interprofessionele organisaties en ondertekend door het paritair subcomité. HOOFDSTUK XX. - Tewerkstellingsbevorderende maatregelen

Art. 45.Overeenkomstig de bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998, verbindt deze sector zich tot : de invoering van een recht op halftijdsbrugpensioen op 55 jaar; de invoering van flexibele uurroosters en beperking van de overuren.

Voor deze twee maatregelen zullen kaderovereenkomsten worden opgesteld, ondertekend door de gewestelijke secretarissen van de interprofessionele organisaties vertegenwoordigd op het niveau van het paritair subcomité en goedgekeurd door dat subcomité. HOOFDSTUK XXI. - Waarborg van het globaal tewerkstellingsvolume

Art. 46.De werkgevers verbinden er zich toe tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst het globaal tewerkstellingsvolume te handhaven, op basis van de personeelssterkte op 31 december 1998.

In geval van problemen, zal er overleg met de vakbondsvrijgestelden gebeuren. HOOFDSTUK XXII. - Duur van de overeenkomst

Art. 47.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2000.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 31 mei 2000.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^