Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 31 juli 2020
gepubliceerd op 12 augustus 2020

Koninklijk besluit tot wijziging van de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2020042660
pub.
12/08/2020
prom.
31/07/2020
ELI
eli/besluit/2020/07/31/2020042660/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

31 JULI 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit waarvan we de eer hebben het ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, beoogt de effectieve toepassing te garanderen van de bepalingen met betrekking tot het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid, opgenomen in de wet van 4 april 2019 houdende wijziging van het Wetboek van Economisch Recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen. Meer in het bijzonder is het de bedoeling de overeenstemming te waarborgen van deze bepalingen met het nieuwe artikel I.6 en het nieuwe boek IV van hetzelfde wetboek ingevoerd door de wet van 2 mei 2019 houdende wijzigingen van boek I `Definities', van boek XV `Rechtshandhaving' en vervanging van boek IV `Bescherming van de mededinging' van het Wetboek van economisch recht.

Deze twee wetten werden parallel aangenomen en op dezelfde dag in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, hoewel ze beide een impact hebben op de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd door de wet van 3 april 2013. Enerzijds wijzigt de wet van 4 april 2019, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 mei 2019, de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht voor wat betreft de invoering van misbruiken van economische afhankelijkheid in het Belgische mededingingsrecht, met ingang van 1 juni 2020 (datum van inwerkingtreding ervan oorspronkelijk voorzien in de wet van 4 april 2019). Anderzijds heeft de wet van 2 mei 2019 houdende wijzigingen van boek I "Definities", van boek XV "Rechtshandhaving" en vervanging van boek IV "Bescherming van de mededinging" van het Wetboek van economisch recht (hierna "de wet van 2 mei 2019"), bekendgemaakt op 24 mei 2019 in het Belgisch Staatsblad, boek IV van het Wetboek van economisch recht vervangen sinds 3 juni 2019 (datum van inwerkingtreding ervan).

In dit Verslag aan de Koning verwijzen de bepalingen van de wet van 4 april 2019 die sommige bepalingen van de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht wijzigen naar de bepalingen in hun oorspronkelijke versie, ingevoerd door de wet van 3 april 2013 en niet naar deze aangenomen door de wet van 2 mei 2019.

Teneinde de effectieve toepassing te garanderen van de bepalingen van die wetten van 4 april 2019 en 2 mei 2019 voor wat betreft het verbod op misbruiken van economische afhankelijkheid in het kader van de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht, heeft de wet van 2 mei 2019 de Koning gemachtigd om een koninklijk coördinatiebesluit vast te stellen (zie Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 3621/002 p. 2 en 3).

Daarentegen bleek de wetgevingstechniek van de coördinatie in dit geval niet geschikt te zijn. Bijgevolg heeft de wet van 27 mei 2020 tot wijziging van de wetten van 4 april 2019 houdende wijziging van het Wetboek van Economisch Recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen en van 2 mei 2019 houdende wijzigingen van boek I "Definities", van boek XV "Rechtshandhaving" en vervanging van boek IV "Bescherming van de mededinging" van het Wetboek van economisch recht (hierna "de wet van 27 mei 2020") deze machtiging aangepast teneinde aan de Koning toe te laten om "de bepalingen van boek I en boek IV van het Wetboek van economisch recht met betrekking tot het misbruik van economische afhankelijkheid uitdrukkelijk, doelgericht en beperkt te wijzigen. Meer in het bijzonder [werd aan] de Koning [bevoegdheid verleend om] de artikelen I.6, IV.39, IV.55, IV.79, IV.80, IV.81, IV.84 en IV.88 van het Wetboek van economisch recht [te] wijzigen om de overeenstemming tussen de wet van 2 mei 2019 en de artikelen 2 en 5 tot 11 van de wet van 4 april 2019 te waarborgen" (zie Doc., Kamer, 2020-2021, nr. 1138/001).

Dit ontwerp van koninklijk besluit is in overeenstemming met de leidende beginselen die in het kader van deze machtiging zijn vastgesteld. Het is gebaseerd op de bedoeling van de wetgever van zowel de wet van 4 april 2019, als deze van de wet van 2 mei 2019 en op hun parlementaire werkzaamheden. We kunnen er lezen dat "het misbruik van een positie van economische afhankelijkheid omschreven [wordt] als een restrictieve mededingingspraktijk verboden door boek IV "Bescherming van de mededinging" van het Wetboek van economisch recht, op dezelfde wijze als de mededingingsbeperkende afspraken en het misbruik van machtspositie. De publieke vordering van de Belgische Mededingingsautoriteit wordt aldus uitgebreid tot het misbruik van de positie van economische afhankelijkheid". Er staat ook "Door de beslechting van geschillen inzake misbruik van een positie van economische afhankelijkheid toe te kennen aan de publieke handhaving van het mededingingsrecht kunnen de slachtoffers dus een beroep doen op de bevoegdheden van de Belgische Mededingingsautoriteit en van alle mogelijkheden die zij ter beschikking heeft om (i) dergelijke misbruiken op te sporen; (ii) nuttige bewijzen te verzamelen, wat de bewijslast voor de slachtoffers aanzienlijk verlicht; (iii) de vertrouwelijke gegevens alsook de anonimiteit van de slachtoffers te beschermen (Hof van Beroep van Brussel, 12 maart 2014, A.R. nr. 2013/MR/6, Brabomills) zodat zij zich op die manier kunnen behoeden voor de "fear factor"; (iv) de daders ertoe dwingen mee te werken, en (v) een einde stellen aan de misbruiken teneinde het algemeen belang te beschermen".Meer in het algemeen is, "In het kader van de toepassing van boek IV van het Wetboek van economisch recht het volledig stel institutionele en procedurele regels en regels betreffende sancties die het Belgisch mededingingsrecht kent, toepasselijk (...) gemaakt op misbruiken van de positie van economische afhankelijkheid."(Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 1451/003, p. 9 tot 11). Er wordt echter een voorbehoud gemaakt bij de specifieke boetes en dwangsommen voor misbruiken van economische afhankelijkheid, waarvan het bedrag lager is dan de boetes en dwangsommen voor kartels en misbruik van een machtspositie (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 1451/003, p. 19 en 20; Doc., Kamer, nr. 3621/002, p. 4 en 5 en Doc, Kamer, 2020-2021, nr. 1138/01, p. 7).

Naast de bevoegdheid om de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht te wijzigen om er de wijzigingen voorzien door de artikelen 2 en 5 tot 11 van de wet van 4 april 2019 naar behoren in op te nemen, werd aan de Koning de taak toevertrouwd om de datum van inwerkingtreding van het geheel van bepalingen met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid te bepalen, te weten (i) de bepalingen van dit koninklijk besluit tot wijziging van de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht en die overeenstemmen met de artikelen 2 en 5 tot 11 van de wet van 4 april 2019, (ii) de artikelen 3 en 4 van de wet van 4 april 2019, alsook (iii) de artikelen IV.80, § 2, en IV.84, § 2, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd door de wet van 2 mei 2019. Er dient te worden verduidelijkt dat de bepalingen vermeld onder (ii) en (iii) hun volle uitwerking kunnen hebben, zonder enige specifieke tussenkomst van de Koning om te worden opgenomen in de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht.

Op die manier zullen alle bepalingen met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid op dezelfde datum in werking treden. "De aldus aan de Koning verleende bevoegdheid heeft tot doel de rechtszekerheid te waarborgen voor de ondernemingen die onderworpen zijn aan de regels inzake misbruik van economische afhankelijkheid zoals bedoeld in de artikelen 2 tot 11 van de wet van 4 april 2019 en de artikelen IV.80, § 2, en IV.84, § 2, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 2 mei 2019. Het is in overeenstemming met de wil van de wetgever zoals verwoord in de wet van 4 april 2019 die het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid in het Belgische recht heeft ingevoerd en in de wet van 2 mei 2019 die ze aanvult voor bepaalde specifieke sancties voor de niet-naleving van het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid" (Doc., Kamer, 2020-2021, nr. 1138/001, p. 7).

Artikel 1 Artikel 1 van dit koninklijk besluit stelt twee wijzigingen voor.

Vooreerst wijzigt artikel 1, a), het artikel I.6,11°, van het Wetboek van economisch recht om er de wijziging voorzien door artikel 5 van de wet van 4 april 2019 in op te nemen.

Dit artikel 5 van de wet van 4 april 2019 - tot wijziging van artikel IV.3 van het Wetboek van economisch recht in de versie van de wet van 3 april 2013 - beoogt "het misbruik van de positie van economische afhankelijkheid [toe te voegen] aan de restrictieve mededingingspraktijken in de zin van het Wetboek van economisch recht (artikel IV.3 van het Wetboek van economisch recht)" (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 1451/003, p. 14). Via deze bepaling, worden misbruiken van economische afhankelijkheid gekwalificeerd als restrictieve mededingingspraktijken, net als de kartels en misbruik van machtspositie, met name de praktijken bedoeld in artikel IV.1, § 1, en artikel IV.2 van het Wetboek van economisch recht.

Artikel IV.3 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd door de wet van 3 april 2013, werd daarentegen opgeheven door de wet van 2 mei 2019, waarbij de wetgever van de wet van 2 mei 2019 alle definities die boek IV van het Wetboek van economisch recht bevatte, heeft samengevoegd in boek I van hetzelfde wetboek, in het artikel I.6 om precies te zien (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 3621/001, p. 6). Dit is het geval voor de definitie van de restrictieve mededingingspraktijken die zich aanvankelijk bevond in artikel IV.3 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd door de wet van 3 april 2013. Deze werd verplaatst naar artikel I.6, 11°, van het Wetboek van economisch recht.

Daarom werd de definitie van restrictieve mededingingspraktijken, zoals deze momenteel is opgenomen in artikel I.6, 11°, van het Wetboek van economisch recht, uitgebreid naar misbruiken van economische afhankelijkheid, om rekening te houden met de door de wetgever ingevoerde wijziging van de wet van 4 april 2019.

In de tweede plaats voegt artikel 1, b), een nieuw punt 12bis° in artikel I.6 van het Wetboek van economisch recht, om er de wijzigingen voorzien door artikel 2 van de wet van 4 april 2019 in op te nemen.

De definitie van "positie van economische afhankelijkheid" wordt aldus ingevoegd, onmiddellijk na het begrip "machtspositie" opgenomen in artikel I.6, 12°, van het Wetboek van economisch recht.

De parlementaire werkzaamheden met betrekking tot artikel 2 van de wet van 4 april 2019 verschaffen de volgende uitleg over het belang en de beoordeling van het begrip van "positie van economisch afhankelijkheid". "Deze bepaling voegt een definitie van "positie van economische afhankelijkheid" in het Wetboek van economisch recht in, omwille van het belang ervan.

Economische afhankelijkheid is een ruimer begrip dan juridische afhankelijkheid, waardoor het mogelijk moet zijn om gedragingen te bestraffen die met een machtsverhouding samenhangen. In voorliggend geval vloeit die machtsverhouding niet voort uit de objectieve dominantie van een markt, zoals bij de machtspositie, maar uit het feit dat de relatieve macht van een onderneming haar economische partners kwetsbaar maakt.

De keuze werd gemaakt om beroep te doen op een definitie die rust op twee criteria die intrinsiek met de economische afhankelijkheid verbonden zijn: (i) de afwezigheid van een redelijk equivalent alternatief, beschikbaar binnen een redelijke termijn, en onder redelijke voorwaarden en kosten en (ii) het feit dat een onderneming prestaties of voorwaarden zou kunnen opleggen die in normale marktomstandigheden niet zouden kunnen worden verkregen.

Deze twee criteria dienen in concreto beoordeeld te worden.

Uit een vergelijkende rechtsanalyse van de lidstaten waar misbruik van economische afhankelijkheid verboden is, konden factoren voor het bestaan van een positie van economische afhankelijkheid worden afgeleid, zoals deze is gedefinieerd in het nieuwe artikel I.6, 4°, van het Wetboek van economisch recht, zoals in het bijzonder: a) de relatieve marktmacht van de andere onderneming;b) een belangrijk aandeel van de andere onderneming in haar omzet, waarbij tevens onder ogen moet worden gehouden dat hoe belangrijker dit aandeel, hoe groter het risico van afhankelijkheid zal zijn;c) de technologie of de knowhow die de andere onderneming bezit;d) de grote bekendheid van een merk, schaarste van het product, de bederfelijke aard van het product of nog loyaal koopgedrag van de consumenten;e) de toegang voor de onderneming tot hulpbronnen of tot essentiële infrastructuur;f) de vrees voor ernstig economisch nadeel, voor represailles of voor het beëindigen van een contractuele relatie;g) de reguliere toekenning aan een onderneming van bijzondere voorwaarden, zoals kortingen, die niet aan andere ondernemingen worden toegekend in vergelijkbare gevallen;h) haar weloverwogen keuze of integendeel haar verplichte keuze om zichzelf in een positie van economische afhankelijkheid te zetten. Deze elementen moeten in concreto afzonderlijk of in samenhang worden beoordeeld.

Wat meer specifiek de relatieve marktmacht van een onderneming betreft, kan deze in het bijzonder beoordeeld worden in het licht van de criteria ontstaan vanuit de toepassing van het mededingingsrecht.

Dit mag echter niet gelijkgesteld worden met een marktmacht die een machtspositie verleent in de zin van artikel I.6, 1°, van het Wetboek van economisch recht, en van de Belgische en Europese rechtspraak inzake mededingingsrecht. In het geval van een machtspositie, wordt de marktmacht als absoluut beschouwd, terwijl in het geval van een positie van economische afhankelijkheid een relatieve marktmacht in aanmerking moet worden genomen." (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 1451/003, p. 3 en 4).

Artikel 2 Artikel 2 wijzigt artikel IV.39, 2° en 4°, van het Wetboek van economisch recht om er de wijzigingen voorzien in artikel 6 van de wet van 4 april 2019 in op te nemen.

Dit artikel 6 van de wet van 4 april 2019 - tot wijziging van artikel IV.41, § 1, 2° en 4°, van het Wetboek van economisch recht in de versie van de wet van 3 april 2013 - "breidt de aanhangigmaking van het Auditoraat uit tot de misbruiken van de positie van economische afhankelijkheid, ongeacht of die aanhangigmaking ambtshalve of na een klacht van een natuurlijke persoon of rechtspersoon gebeurt (artikel IV.41, § 1, 2°, van het Wetboek van economisch recht) dan wel op verzoek van de minister van Middenstand, van een geëigende openbare instelling of ander overheidslichaam, belast met het toezicht of de controle op een economische sector (artikel IV.41, § 1, 4°, van het Wetboek van economisch recht)" (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 1451/003, p. 15). Artikel IV.41, § 1, 2° en 4°, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd door de wet van 3 april 2013, werd hernummerd door de wet van 2 mei 2019 en is het artikel IV.39, 2° en 4°, van het Wetboek van economisch recht geworden.

De wet van 2 mei 2019 heeft de verwijzing naar de auditeur-generaal uitgebreid tot meer gevallen van misdrijven dan voorzien in de wet van 3 april 2013.

Bovendien heeft zij het door de klager aan te tonen belang geherkwalificeerd. "Ten einde de formulering betreffende het vereiste belang van de klager in overeenstemming te brengen met het EU recht (m.n. artikel 7, lid 2, Verordening 1/2003) worden de woorden "rechtstreeks en dadelijk belang" vervangen door "rechtmatig belang"" (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 3621/001, p. 17 en 18).

Artikel 2 van dit koninklijk besluit breidt, overeenkomstig de wil van de wetgever uitgedrukt via de aanname van de wet van 4 april 2019, de verwijzing naar de auditeur-generaal uit naar misbruiken van economische afhankelijkheid, als inbreuken op het nieuwe artikel IV.2/1 van het Wetboek van economisch recht (artikel 4 van de wet van 4 april 2019), dit alles in overeenstemming met hetgeen voorgeschreven is door artikel IV.39 ingevoegd door de wet van 2 mei 2019.

Artikel 3 Artikel 3 wijzigt artikel IV.55, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht om er de wijziging voorzien door artikel 8 van de wet van 4 april 2019 in op te nemen.

Via dit artikel 8 van de wet van 4 april 2019 - tot wijziging van artikel IV.51 van het Wetboek van economisch recht in de versie van de wet van 3 april 2013 wordt - "De transactieprocedure (...) uitdrukkelijk uitgebreid tot de misbruiken van de positie van economische afhankelijkheid (artikel IV.51 van het Wetboek van economisch recht)" (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 1451/003, p. 17).

Artikel IV.51 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd door de wet van 3 april 2013, werd hernummerd door de wet van 2 mei 2019 en is het artikel IV.55 van het Wetboek van economisch recht geworden, opgesplitst in twee leden.

Derhalve wijzigt het artikel 3 van dit koninklijk besluit het artikel IV.55, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht teneinde toe te laten aan ondernemingen die beschuldigd worden van een misbruik van economische afhankelijkheid om gebruik te maken van de schikkingsprocedure, zoals gewijzigd en verduidelijkt door de wet van 2 mei 2019. Ter informatie: de belangrijkste wijziging maakt de auditeur-generaal bevoegd voor het openen van de schikkingsprocedure, in plaats van de auditoraatscel die wordt afgeschaft door de wet van 2 mei 2019 (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 3621/001, p. 33).

Artikel 4 Artikel 4 wijzigt artikel IV.79 van het Wetboek van economisch recht om er de wijziging voorzien in artikel 9 van de wet van 4 april 2019 in op te nemen.

Via dit artikel 9 van de wet van 4 april 2019 - tot wijziging van artikel IV.70 van het Wetboek van economisch recht in de versie van de wet van 3 april 2013 - wordt "De bevoegdheid van de Belgische Mededingingsautoriteit om boetes voor een inbreuk op de artikelen VI.1 en IV.2 van het Wetboek van Economisch Recht op te leggen (onderlinge afspraken en misbruik van dominante machtspositie) [uitgebreid] tot de inbreuken op het nieuwe artikel VI.2/1 (misbruik van economische afhankelijkheid).

Deze boetes staan in rechtstreeks verband met de inbreuk zelf. De Belgische Mededingingsautoriteit baseert zich immers bij de vaststelling van de boetes op de waarde van de verkochte producten die met de inbreuk verband houden (betrokken producten). Er moet opgemerkt worden dat enkel een percentage van het omzetcijfer met betrekking tot de betrokken producten in aanmerking wordt genomen voor deze berekeningsbasis van de boete (maximum 30 %). De duur van de inbreuk wordt eveneens in aanmerking genomen bij de berekening van de boete. "De combinatie van de waarde van de verkopen in verband met de inbreuk en de duur van de inbreuk wordt derhalve als een geschikte maatstaf beschouwd waarin zowel de economische impact van de inbreuk tot uiting komt als het relatieve gewicht van elke onderneming die aan de inbreuk heeft deelgenomen." (Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd).

Het bedrag van de boetes wordt niettemin beperkt tot een plafond.

De maximumgrens van de geldboete voor een misbruik van economische afhankelijkheid is vastgesteld op 2 % van de omzet van de betrokken onderneming of vereniging van ondernemingen. De in aanmerking te nemen omzet is de totale omzet op de nationale markt en bij de export, behaald tijdens het boekjaar voorafgaand aan de beslissing.

De dwangsom voor een misbruik van economische afhankelijkheid kan anderzijds tot beloop van 2 % van de gemiddelde dagelijkse omzet van de betrokken onderneming of vereniging van ondernemingen bedragen. De in aanmerking te nemen omzet is eveneens de totale omzet op de nationale markt en bij de export, behaald tijdens het boekjaar voorafgaand aan de beslissing.

Dit amendement herneemt en vult zo artikel IV.70 aan om rekening te houden met specifieke geldboeten en dwangsommen toepasselijk op de misbruiken van economische afhankelijkheid, zonder daarom iets te wijzigen aan de geldboeten en dwangsommen bedoeld voor onderlinge afspraken en misbruiken van machtpositie in de artikelen IV.70 en IV.73 van het Wetboek van economisch recht. Deze boetes en dwangsommen blijven vastgesteld op respectievelijk maximum 10 % van de omzet van de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging en maximum 5 % van de dagelijkse gemiddelde omzet per dag vertraging te rekenen vanaf de dag die door het Mededingingscollege wordt bepaald." (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 1451/003, p. 19 en 20).

Artikel IV.70 van het Wetboek van economisch recht ingevoegd door de wet van 3 april 2013 werd hernummerd door de wet van 2 mei 2019 en is artikel IV.79 van het Wetboek van economisch recht geworden.

Artikel 4 van dit koninklijk besluit voert, overeenkomstig de wil van de wetgever bij de aanname van de wet van 4 april 2019, geldboetes en dwangsommen in specifiek met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid bedoeld in het nieuwe artikel IV.2/1 van het Wetboek van economisch recht: (i) de geldboeten mogen niet meer bedragen dan 2 % van de omzet van de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging en (ii) de dwangsommen mogen niet meer belopen dan 2 % van de gemiddelde dagelijkse omzet per dag vertraging te rekenen vanaf de dag die door het Mededingingscollege wordt bepaald. De in aanmerking te nemen omzet is eveneens de totale omzet op de nationale markt en bij de export, behaald tijdens het boekjaar voorafgaand aan de beslissing.

De wil om boetes en geldsommen op te leggen specifiek voor misbruiken van economische afhankelijkheid en geplafonneerd tot een percentage van 2 % van de omzet gelinkt aan de nationale markt en aan de export, werd bevestigd door de wet van 2 mei 2019 (zie op dit punt, Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 3621/002, p. 4 tot 7).

Bovendien heeft de wet van 4 april 2019 om de drie jaar een evaluatie voorzien van het plafond van deze boetes om na te gaan of deze voldoende afschrikwekkend zijn. De wet geeft de Koning dus de bevoegdheid om het boeteplafond te verhogen.

Deze maatregelen worden via dit koninklijk besluit opgenomen in artikel IV.79, § 2, tweede en derde lid, van het Wetboek van economisch recht. Het is belangrijk dat de geschiktheid van een plafond voor misbruik van economische afhankelijkheid, vastgesteld op een veel lager niveau dan dat voor kartels en misbruik van machtspositie, kan worden beoordeeld en eventueel worden herzien in het licht van de praktijk en deskundigheid die met name door de Belgische Mededingingsautoriteit zal worden verworven.

De tekst van artikel 9 van de wet van 4 april 2019 viseert alleen het boeteplafond voor een eventuele herziening. Het is echter redelijk om aan te nemen dat een herziening van het plafond van de dwangsommen ook mogelijk moet zijn. De dwangsommen hangen samen met de geldboetes, als zijnde sancties die tot doel hebben ondernemingen af te schrikken restrictieve mededingingspraktijken te begaan of hun onderzoek door de Belgische Mededingingsautoriteit te verhinderen. Het is belangrijk dat het afschrikwekkende karakter van de dwangsommen eveneens kan geëvalueerd en eventueel verhoogd worden.

Naast de inbreuk op het nieuwe artikel IV.2/1 van het Wetboek van economisch recht, heeft het artikel 9 van de wet van 4 april 2019 ook betrekking op boetes en dwangsommen die van toepassing zijn op andere inbreuken die verband houden met misbruiken van economische afhankelijkheid, net als kartels en misbruik van machtspositie. De wil van de wetgever is dat" in het kader van de toepassing van boek IV van het Wetboek van economisch recht het volledig stel institutionele en procedurele regels en regels betreffende sancties die het Belgisch mededingingsrecht kent, toepasselijk is gemaakt op misbruiken van de positie van economische afhankelijkheid." (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 1451/003, p. 11). In die zin zijn de inbreuken met betrekking tot kartels en misbruik van machtspositie die kunnen worden gesanctioneerd op grond van artikel IV.79, zoals voorzien door de wet van 2 mei 2019 en die eveneens zullen worden gesanctioneerd voor misbruiken van economische afhankelijkheid op grond van het nieuwe artikel IV.79 dat door dit koninklijk besluit wordt voorgesteld, de volgende: - de inbreuk op het kartelverbod zelf, misbruik van machtspositie en misbruik van economische afhankelijkheid die zouden worden vastgesteld door een beslissing van het Mededingingscollege overeenkomstig artikel IV.52, § 1, 2°, van het Wetboek van economisch recht; - de niet-naleving van deze beslissing bedoeld in artikel IV.52, § 1, 2°, van het Wetboek van economisch recht; - de niet-naleving van de toezeggingen door de betrokken partijen en die aanleiding geeft tot een heropening van de procedure van onderzoek of van beslissing op grond van artikel IV.53, 2°, van het Wetboek van economisch recht; - het verstrekken van onvolledige, onjuiste of verdraaide inlichtingen waarop de beslissing berust en die aanleiding geeft tot een heropening van de procedure van onderzoek of van beslissing op grond van artikel IV.53, 3°, van het Wetboek van economisch recht; - de niet-naleving van de beslissing van de auditeur bedoeld in artikel IV.40, § 1, derde lid, om inlichtingen te eisen.

Artikel 5 Artikel 5 wijzigt artikel IV.81 van het Wetboek van economisch recht om er de wijziging voorzien door artikel 10 van de wet van 4 april 2019 in op te nemen.

Dit artikel 10 van de wet van 4 april 2019 - tot wijziging van artikel IV.73 van het Wetboek van economisch recht in de versie van de wet van 3 april 2013 - breidt eveneens de bevoegdheid van de Belgische Mededingingsautoriteit uit om sancties op te leggen, in dit geval dwangsommen, voor een inbreuk met betrekking tot kartels en misbruik van machtspositie wanneer dezelfde inbreuk eveneens een misbruik van economische afhankelijkheid uitmaakt (zie de verantwoording in artikel 4 van dit Verslag aan de Koning).

De inbreuk die hier bedoeld wordt is de niet-naleving van de voorlopige maatregelen opgelegd door het Mededingingscollege.

Artikel IV.73 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd door de wet van 3 april 2013, werd hernummerd door de wet van 2 mei 2019 en is artikel IV.81 van het Wetboek van economisch recht geworden.

Artikel 5 van dit koninklijk besluit beoogt aldus het beginsel van artikel 10 van de wet van 4 april 2019 in artikel IV.81 van het Wetboek van economisch recht in te schrijven. In die zin, wijzigt dit dus artikel IV.81 van het Wetboek van economisch recht, om de oplegging van dwangsommen toe te laten in geval van niet-naleving van de voorlopige maatregelen van toepassing op een misbruik van economische afhankelijkheid, in overeenstemming met hetgeen voorgeschreven door artikel IV.81 zoals voorzien door de wet van 2 mei 2019.

Artikel 6 Artikel 6 wijzigt artikel IV.88 van het Wetboek van economisch recht om er de wijziging voorzien door artikel 11 van de wet van 4 april 2019 in op te nemen.

Via dit artikel 11 van de wet van 4 april 2019 - tot wijziging van artikel IV.77, § 1, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht in de versie van de wet van 3 april 2013 worden -, "de tussenkomsten van de Belgische Mededingingsautoriteit bij de gerechtshoven als amicus curiae (...) uitgebreid tot de misbruiken van de positie van economische afhankelijkheid (artikel IV.77 van het Wetboek van economisch recht)" (Doc., Kamer, 2018-2019, nr. 1451/003, p. 22).

Artikel IV.77 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd door de wet van 3 april 2013, werd hernummerd door de wet van 2 mei 2019 en is het artikel IV.88 van het Wetboek van economisch recht geworden.

Bijgevolg wijzigt artikel 6 van dit koninklijk besluit het artikel IV.88, § 1, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht om aan de Belgische Mededingingsautoriteit toe te laten om tussen te komen als amicus curiae bij de gerechtshoven met betrekking tot het verbod op misbruiken van economische afhankelijkheid, zoals dat ook kan gebeuren met betrekking tot kartels en misbruik van machtspositie.

Artikel 7 Artikel 7 stelt de datum van inwerkingtreding vast van het geheel van bepalingen met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, te weten (i) de bepalingen van dit koninklijk besluit tot wijziging van de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht en die overeenstemmen met de artikelen 2 en 5 tot 11 van de wet van 4 april 2019, (ii) de artikelen 3 en 4 van de wet van 4 april 2019, alsook (iii) de artikelen IV.80, § 2, en IV.84, § 2, van het Wetboek van economisch recht ingevoegd door de wet van 2 mei 2019. Het artikel 7 van dit koninklijk besluit werd genomen overeenkomstig de artikelen 39, tweede lid, van de wet van 4 april 2019 en 8, tweede lid, van de wet van 2 mei 2019, gewijzigd respectievelijk bij de artikelen 2, 1°, en 4 van de wet van 27 mei 2020 (zie hieromtrent, Doc., Kamer, 2020-2021, nr. 1138/001, pp. 7-8).

De datum van inwerkingtreding is vastgesteld op tien dagen na de bekendmaking van dit koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Middenstand, Zelfstandigen en K.M.O.'s, D. DUCARME De Minister van Economie, N. MUYLLE

RAAD VAN STATE Afdeling Wetgeving

Advies 67.461/1 van 23 juni 2020 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid' Op 20 mei 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 11 juni 2020. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Wouter PAS, staatsraden, Michel TISON en Johan PUT, assessoren, en Wim GEURTS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Cedric JENART, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 23 juni 2020. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid werd in het Wetboek van economisch recht ingevoerd door de wet van 4 april 2019.1 Tegelijk met deze wet werd het nieuwe boek IV ("Bescherming van de mededinging") van het voornoemde wetboek aangenomen bij de wet van 2 mei 2019.2 Aangezien de beide wetten van 4 april 2019 en 2 mei 2019 wijzigingen aanbrengen in de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht werd aan de Koning in artikel 7, eerste lid, van de laatstgenoemde wet, ter wille van de noodzaak van overeenstemming tussen de betrokken wetten, de bevoegdheid verleend om "de bepalingen van boek IV van het Wetboek van economisch recht, zoals ingevoegd bij deze wet, [te] coördineren met de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot het tijdstip van de coördinatie".

Het procedé van de coördinatie werd evenwel niet geschikt bevonden om de beoogde overeenstemming tussen de wetten van 4 april 2019 en 2 mei 2019 te waarborgen.3 Om die reden werd de bevoegdheid tot coördinatie die in artikel 7 van de wet van 2 mei 2019 aan de Koning werd verleend, bij de wet van 27 mei 20204, vervangen door een andere machtiging aan de Koning om de overeenstemming tussen de wetten van 4 april 2019 en 2 mei 2019 te verzekeren. Tegelijk werd met de wet van 27 mei 2020 de inwerkingtreding van de bepalingen van de twee voornoemde wetten met betrekking tot het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid uitgesteld "om rechtsonzekerheid te voorkomen".5 Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt er blijkens het verslag aan de Koning toe om de effectieve toepassing te garanderen van de bepalingen met betrekking tot het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid zoals die zijn opgenomen in de meermaals genoemde wet van 4 april 2019 en in het bijzonder om de overeenstemming te waarborgen van die bepalingen met het nieuwe artikel I.6 en het nieuwe boek IV van het Wetboek van economisch recht, zoals ingevoerd bij de wet van 2 mei 2019. 3. Voor het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit kan in hoofdzaak rechtsgrond worden gevonden in artikel 7 van de wet van 2 mei 2019, zoals vervangen bij de wet van 27 mei 2020.Dat artikel bepaalt wat volgt: "Met het oog op een adequate opname in de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht van de wijzigingen vermeld in de artikelen 2 en 5 tot 11 van de wet van 4 april 2019 houdende wijziging van het Wetboek van economisch recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen, kan de Koning de vereiste wijzigingen aan de artikelen I.6, IV.39, IV.55, IV.79, IV.80, IV.81, IV.84 en IV.88 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij deze wet, aanbrengen".

Voor artikel 7, 1° en 2°, van het ontwerp, wordt rechtsgrond geboden door artikel 39, tweede lid, van de wet van 4 april 2019 en artikel 8, tweede lid, van de wet van 2 mei 2019 aangezien deze bepalingen betrekking hebben op de inwerkingtreding van respectievelijk de artikelen 2 tot 11 van de wet van 4 april 2019 en artikel IV. 80, § 2 en IV. 84, § 2, van het Wetboek van economisch recht.

VORMVEREISTEN 4. Volgens de gemachtigde heeft het ontworpen koninklijk besluit geen budgettaire impact en diende bijgevolg noch het advies van de Inspecteur van Financiën, noch de akkoordbevinding van de Minister van Begroting te worden gevraagd.Het standpunt dat het ontworpen koninklijk besluit geen budgettaire impact heeft, lijkt evenwel niet voor alle onderdelen ervan even evident.6 Het komt dan ook toe aan de Inspecteur van Financiën om, naar aanleiding van een adviesaanvraag over het thans voorliggende ontwerpbesluit, te oordelen of dit laatste al dan niet zonder budgettaire impact is. Het ontwerp dient bijgevolg alsnog voor advies aan de inspecteur van Financiën te worden voorgelegd en, zo nodig, voor akkoord aan de minister bevoegd voor Begroting.

ONDERZOEK VAN DE TEKST ALGEMENE OPMERKING 5. Er werd door de gemachtigde aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, een concordantietabel meegedeeld met betrekking tot de bepalingen van het ontwerp en de overeenstemmende bepalingen van de wetten van 4 april 2019, 2 mei 2019 en 27 mei 2020.Deze tabel doet ervan blijken dat de wijzigingen die worden vermeld in de artikelen 2 en 5 tot 11 van de wet van 4 april 2019 op het eerste gezicht op een adequate wijze worden geïntegreerd in de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht.

Niettemin blijft de vaststelling dat het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid wordt geregeld door twee parallel tot stand gebrachte wetten die betrekking hebben op deels dezelfde bepalingen en die recent nog werden gewijzigd bij de wet van 27 mei 2020. Tijdens de parlementaire voorbereiding van deze laatste wet werd benadrukt dat de Koning ertoe wordt gemachtigd om de bepalingen van de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht met betrekking tot het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid "uitdrukkelijk, doelgericht en beperkt te wijzigen" met eerbiediging van de grondbeginselen die aan de wetten van 4 april 2019 en 2 mei 2019 op het vlak van het voornoemde verbod ten grondslag liggen.7 Het samengaan van de voornoemde wetten sluit evenwel toekomstige interpretatieproblemen of onduidelijkheden omtrent de werkelijke wil van de wetgever bij het tot stand brengen van de onderscheiden wetten niet uit. Dit geldt des te meer daar sommige van de ontworpen bepalingen vragen kunnen oproepen.8 Mede daardoor dreigt het ontworpen koninklijk besluit permanent te moeten worden getoetst aan de beoogde "eengemaakte" wil van de wetgever die niet steeds even eenduidig en gemakkelijk zal kunnen worden onderkend. Op die manier wordt bovendien het risico gelopen dat de rechtsgrond voor het ontworpen koninklijk besluit alsnog discutabel wordt omdat deze immers afhangt van de overeenstemming met de wil van de wetgever en de bevoegdheid van de Koning in functie daarvan moet worden gelezen en ingeperkt.

Het verdient om de voorgaande redenen aanbeveling dat het ontworpen koninklijk besluit, dat trouwens uitsluitend bestaat uit bepalingen tot wijziging of vervanging van artikelen van het Wetboek van economisch recht, door de wetgever zou worden bekrachtigd, ook al wordt dergelijke bekrachtiging niet voorgeschreven in de rechtsgrond biedende bepalingen.9 BIJZONDERE OPMERKINGEN Aanhef 6. De verwijzing naar het Wetboek van economisch recht, in het derde lid van de aanhef van het ontwerp, is overbodig en dient te vervallen. Artikel 4 7. Het ontworpen artikel IV.79, § 2, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht, luidt: "De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na raadpleging van de Belgische Mededingingsautoriteit en de Bijzondere raadgevende commissie Mededinging, bedoeld in artikel IV.37, het boeteplafond verhogen".

Deze bepaling stemt in ruime mate overeen met hetgeen reeds werd bepaald in artikel IV.70, § 2, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht, zoals vervangen bij artikel 9 van de wet van 4 april 2019 en wordt nader toegelicht in de commentaar die bij artikel 4 van het ontwerp wordt gegeven in het verslag aan de Koning.

Afgezien van de vaststelling dat de Koning met de betrokken bepaling een ruime en weinig afgebakende bevoegdheidsdelegatie overneemt, 10 kan eraan worden getwijfeld of de aan de Koning verleende bevoegdheid om het boeteplafond te verhogen tevens betrekking heeft op de dwangsommen die met toepassing van het ontworpen artikel IV.79, § 2, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht, kunnen worden opgelegd. De gemachtigde verstrekte in dat verband de volgende toelichting: "Le texte de l'article 4 du projet d'arrêté royal remplace l'article IV.79 du Code de droit économique pour y intégrer l'article 9 de la loi du 4 avril 2019 modifiant lui-même l'article IV.70 du Code de droit économique dans sa version liée à la loi du 3 avril 2013. De ce fait, le texte de l'article 4 du projet d'arrêté royal reprend le texte de cet article IV.70, § 2, alinéa 2. Ce texte se limite à mentionner les amendes dont le plafond peut être augmenté. L'exposé des motifs est muet quant à la volonté du législateur à cet égard.

Toutefois, il est permis de penser qu'en toute logique le plafond des astreintes, en tant que corollaire des amendes, devrait également pouvoir être évalué et éventuellement augmenté pour s'avérer suffisamment dissuasif".

Rekening houdend met deze toelichting zou - ter wille van een rechtszekere toepassing van het ontworpen artikel IV.79, § 2, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht, - de tekst van deze bepaling moeten worden verduidelijkt. Mogelijke onzekerheid omtrent de overeenstemming van de betrokken verduidelijking met de wil van de wetgever zou dan kunnen worden vermeden door middel van de wettelijke bekrachtiging die in dit advies bij wege van algemene opmerking is gesuggereerd.

DE VOORZITTER, Marnix VAN DAMME DE GRIFFIER, Wim GEURTS _______ Nota's 1) Wet van 4 april 2019 `houdende wijziging van het Wetboek van Economisch Recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen'.2) Wet van 2 mei 2019 `houdende wijzigingen van boek I 'Definities', van boek XV 'Rechtshandhaving' en vervanging van boek IV 'Bescherming van de mededinging' van het Wetboek van economisch recht'. 3) Voor de redenen daarvoor zie Parl.St. Kamer, nr. 55-1138/001, 5-6, en het met toepassing van artikel 6bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State op 14 februari 2020 verleende advies van het coördinatiebureau van de Raad. 4) Wet van 27 mei 2020 `tot wijziging van de wetten van 4 april 2019 houdende wijziging van het Wetboek van Economisch Recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen en van 2 mei 2019 houdende wijzigingen van boek I 'Definities', van boek XV 'Rechtshandhaving' en vervanging van boek IV 'Bescherming van de mededinging' van het Wetboek van economisch recht'. 5) Parl.St. Kamer, nr. 55-1138/001, 3. 6) Zo kan bijvoorbeeld de vraag rijzen of het ontworpen artikel IV.79 van het Wetboek van economisch recht (artikel 4 van het ontwerp) niet inhoudt dat het Mededingingscollege in de praktijk voor het eerst uitvoering zal geven aan een nieuwe taak inzake misbruik van een positie van economische afhankelijkheid met de daaraan verbonden mogelijkheid om de desbetreffende geldboetes en dwangsommen op te leggen. 7) Parl.St. Kamer, nr. 55-1138/001, 6. 8) Zie de opmerking die in dit advies onder randnummer 7 wordt gemaakt bij het ontworpen artikel IV.79, § 2, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht (artikel 4 van het ontwerp). 9) Een gelijkaardige suggestie werd gedaan in het in voetnoot 3 vermelde advies van het coördinatiebureau van de Raad van State van 14 februari 2020.10) Er wordt geen enkel criterium aangereikt op basis waarvan de Koning tot de verhoging van het boeteplafond kan beslissen, noch wordt aangegeven waaruit die verhoging kan bestaan of hoeveel deze maximaal kan bedragen. 31 JULI 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van de boeken I en IV van het Wetboek van economisch recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 april 2019 houdende wijziging van het Wetboek van Economisch Recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen, artikel 39, tweede lid, vervangen bij de wet van 27 mei 2020;

Gelet op de wet van 2 mei 2019 houdende wijzigingen van boek I "Definities", van boek XV "Rechtshandhaving" en vervanging van boek IV "Bescherming van de mededinging" van het Wetboek van economisch recht, de artikelen 7 en 8, tweede lid, vervangen bij de wet van 27 mei 2020;

Gelet op het advies van Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 juli 2020;

Gelet op advies 67.461 van de Raad van State, gegeven op 23 juni 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende de wet van 4 april 2019 houdende wijziging van het Wetboek van Economisch Recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen, de artikelen 2 en 5 tot 11;

Op de voordracht van de Minister van Middenstand, Zelfstandigen en K.M.O.'s en de Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel I.6 van het Wetboek van economisch recht, vervangen bij de wet van 2 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de bepaling onder 11° wordt vervangen als volgt: "11° restrictieve mededingingspraktijken: de praktijken bedoeld in artikel IV.1, § 1, artikel IV.2 en artikel IV.2/1;"; b) een bepaling onder 12bis° wordt ingevoegd, luidende: "12bis° positie van economische afhankelijkheid: positie van onderworpenheid van een onderneming ten aanzien van één of meerdere andere ondernemingen gekenmerkt door de afwezigheid van een redelijk equivalent alternatief, beschikbaar binnen een redelijke termijn, en onder redelijke voorwaarden en kosten, die deze of elk van deze ondernemingen toelaten om prestaties of voorwaarden op te leggen die niet kunnen verkregen worden in normale marktomstandigheden.".

Art. 2.In artikel IV.39 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de bepaling onder 2°, worden de woorden "op artikel IV.2/1," ingevoegd tussen de woorden "op artikel IV.2," en de woorden "op artikel IV.10, § 1"; b) in de bepaling onder 4°, worden de woorden ", op artikel IV.2/1" ingevoegd tussen de woorden "op artikel IV.2" en de woorden "of op artikel IV.10, § 1".

Art. 3.In artikel IV.55 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 mei 2019, worden de woorden "een onderzoek op grond van inbreuk op artikel IV.1 of artikel IV.2," vervangen door de woorden "een onderzoek op grond van inbreuk op artikel IV.1, artikel IV.2 of artikel IV.2/1".

Art. 4.Artikel IV.79 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 april 2013 en vervangen bij de wet van 2 mei 2019, wordt vervangen als volgt: "Art. IV.79. § 1. Ingeval het Mededingingscollege een beslissing neemt zoals bedoeld in artikel IV.52, § 1, 2°, kan het aan elk van de betrokken ondernemingen en ondernemingsverenigingen geldboeten opleggen van maximaal 10 % van hun omzet. Bovendien kan het ter naleving van zijn beslissing dwangsommen opleggen aan elk van de betrokken ondernemingen en ondernemingsverenigingen, tot beloop van 5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet per dag vertraging te rekenen van de dag die het in de beslissing bepaalt.

Het Mededingingscollege kan de in het eerste lid bedoelde geldboeten en dwangsommen tevens opleggen: 1° in geval van heropening van de procedure bij toepassing van artikel IV.53, 2° of 3° ; 2° op verzoek van de auditeur, teneinde de in artikel IV.40, § 1, derde lid, bedoelde beslissing van de auditeur tot het eisen van inlichtingen te doen naleven; de dwangsom kan worden opgelegd in de loop van het onderzoek. § 2. In afwijking van paragraaf 1 mag de in paragraaf 1 bedoelde geldboete, wanneer de beslissing of de procedure betrekking heeft op misbruik van een positie van economische afhankelijkheid in de zin van artikel IV.2/1, niet meer bedragen 2 % van de omzet van de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging, en beloopt de in paragraaf 1 bedoelde dwangsom tot 2 % van de gemiddelde dagelijkse omzet per dag vertraging te rekenen vanaf de dag die door het Mededingingscollege wordt bepaald.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na raadpleging van de Belgische Mededingingsautoriteit en de Bijzondere raadgevende commissie Mededinging, bedoeld in artikel IV.37, het boeteplafond verhogen.

Om de drie jaar gaat de Belgische Mededingingsautoriteit over tot een toetsing van het boeteplafond ten einde na te gaan of dit toelaat voldoende afschrikwekkende boetes op te leggen. § 3. Het Mededingingscollege kan, bij de vaststelling van de boete, de vergoeding van schade toegebracht door de inbreuk die het voorwerp is van de beslissing, en die ingevolge een schikkingsovereenkomst is betaald voorafgaand aan de beslissing, als een verzachtende omstandigheid in aanmerking nemen. § 4. Inbreuken op artikel IV.1, § 4, kunnen worden bestraft met een geldboete van 100 tot 10.000 euro.".

Art. 5.Artikel IV.81 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 mei 2019, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende: " § 2. In afwijking van paragraaf 1 is de in artikel IV.79, § 2, bedoelde dwangsom van toepassing, wanneer de voorlopige maatregelen betrekking hebben op misbruik van een positie van economische afhankelijkheid in de zin van artikel IV.2/1.".

Art. 6.In artikel IV.88, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 mei 2019, worden de woorden "van de artikelen IV.1 en IV.2" vervangen door de woorden "van artikel IV.1, artikel IV.2 en artikel IV.2/1".

Art. 7.Treden in werking de tiende dag na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad: 1° de artikelen IV.80, § 2, en IV.84, § 2, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 2 mei 2019; 2° de artikelen 3 en 4 van de wet van 4 april 2019 houdende wijziging van het Wetboek van economisch recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen;3° dit besluit.

Art. 8.De minister bevoegd voor Middenstand, Zelfstandigen en K.M.O.'s en de Minister bevoegd voor Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 31 juli 2020.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Middenstand, Zelfstandigen en K.M.O.'s, D. DUCARME De Minister van Economie, N. MUYLLE

^