Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 31 augustus 1999
gepubliceerd op 09 december 1999

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, betreffende de toepassing van artikel 8 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en hoofdstuk II « Maatregelen ten voordele van de werkgelegenheid en de vorming » van het koninklijk besluit van 27 januari 1997

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012610
pub.
09/12/1999
prom.
31/08/1999
ELI
eli/besluit/1999/08/31/1999012610/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

31 AUGUSTUS 1999. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, betreffende de toepassing van artikel 8 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en hoofdstuk II « Maatregelen ten voordele van de werkgelegenheid en de vorming » van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, inzonderheid op artikel 8;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, betreffende de toepassing van artikel 8 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en hoofdstuk II « Maatregelen ten voordele van de werkgelegenheid en de vorming » van het koninklijk besluit van 27 januari 1997.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 31 augustus 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 26 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996.

Bijlage Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen Collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1997 Toepassing van artikel 8 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen.

Toepassing van Hoofdstuk II "Maatregelen ten voordele van de werkgelegenheid en de vorming" van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 (risicogroepen) (Overeenkomst geregistreerd op 28 november 1997 onder het nummer 45745/CO/325) Inleiding en toepassingsgebied Binnen het kader van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en van de wettelijke en reglementaire bepalingen die haar invullen of zullen aanvullen, alsook, wat de inspanningen voor de risicogroepen betreft, binnen het kader van hoofdstuk II "Maatregelen ten voordele van de werkgelegenheid en de vorming" van het koninklijk besluit van 27 januari 1997, is er het volgende overeengekomen in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen.

Onverminderd de regelingen die in de instellingen bestaan en gunstiger kunnen uitvallen, geldt de volgende collectieve arbeidsovereenkomst voor de instellingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, en voor hun personeel.

Beschikkingen HOOFDSTUK I. - Tewerkstellingspolitiek en werkzekerheid 1. Voor de jaren 1997 en 1998 blijft het behoud van de tewerkstelling een vastgegeven in de sociale politiek van de ondernemingen van de sector.De instellingen zullen dan ook hun traditionele tewerkstellingspolitiek voortzetten, evenwel rekening houdend met de zich wijzigende omstandigheden en met de verscherpte concurrentieomgeving, die nieuwe belemmeringen kunnen invoeren in het streven naar een maximale consolidatie van de tewerkstelling.

Binnen de mogelijkheden van iedere instelling die qua loonkosten beperkt zijn door de wettelijke ingestelde loonnorm van 6,1 pct. over de jaren 1997 en 1998, zullen de inspanningen gaan naar de vorming en de training van het personeel alsook naar het behoud, de herziening en de uitbreiding van de arbeidsbevorderende en arbeidsherverdelende maatregelen die zullen worden vergemakkelijkt door een meer flexibele organisatie van de arbeidstijd.

Een enveloppe van 0,50 pct. van de loonmassa van respectievelijk 1997 en 1998, waarvan sprake in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, is voorzien voor specifieke initiatieven inzake vorming en training evenals voor tewerkstellingsbevorderende maatregels zoals, onder meer, het toekennen van premies voor aanmoediging van deeltijds werk en loopbaanonderbreking.

Een gedeelte van deze enveloppe wordt toegekend en aangewend overeenkomstig de geest van de enveloppe van 0,25 pct. vermeld onder hoofdstuk V van deze overeenkomst.

De aanwendingsmodaliteiten van deze enveloppe evenals het gedeelte vermeld in voorgaand alinea, worden, paritair en volgens de geëigende kanalen, bepaald op ondernemingsniveau en verslag met betrekking tot de aanwending en uitvoering wordt gedaan aan de ondernemingsraad. 2. Indien, overeenkomstig de procedure van collectieve arbeidsovereenkomst nr.9 van 9 maart 1972 tot coördinatie van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten, betreffende de ondernemingsraden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 september 1972, wordt vastgesteld dat de realisatie van de doelstelling inzake het behoud van de tewerkstelling een ernstig probleem zou stellen voor de toekomst van de instelling, verbinden de betrokken ondertekenaars zich ertoe samen te zoeken naar mogelijke oplossingen en sociale begeleidingsmaatregelen door middel van een sociaal overleg binnen de onderneming, dat wordt omgezet in een collectieve arbeidsovereenkomst op bedrijfsvlak of in een bedrijfsakkoord.

Bij gebreke aan een overeenkomst over oplossingen op dit niveau, zal het probleem aan het Paritair Comité worden voorgelegd dat binnen een maximumtermijn van drie maanden alle middelen te zijner beschikking zal uitputten.

Het niet-naleven van de procedure zal de nietigheid tot gevolg hebben van de beslissingen die in dit kader werden genomen. 3. Indien uit de evaluatie van de maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling en de herverdeling van de arbeid op het vlak van de instelling blijkt dat bijkomende initiatieven noodzakelijk zijn, komen de partijen overeen deze maatregelen te onderzoeken.4. De bepalingen van punt 2 hiervoren zijn niet toepasselijk op de gevallen van individuele afdanking die betrekking hebben op de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. In dergelijke gevallen blijft de procedure waarin is voorzien in de alinea's 2 tot 4 van artikel 4 van de sectorale collectieve kaderarbeidsovereenkomst van 23 april 1987 houdende coördinatie van sommige bepalingen inzake loon-, arbeids- en tewerkstellingsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 3 november 1987, onverminderd gelden. HOOFDSTUK II. - Maatregelen ter vrijwaring van de werkgelegenheid I. Vorming en training Teneinde de competentie van het personeel voortdurend te verbeteren en te vernieuwen, verbinden de instellingen er zich toe alle nodige inspanningen te doen qua vorming en training om het competentieniveau van hun personeel op peil te houden en te vermijden dat hun personeelsleden voorbijgestreefd zouden geraken.

Te dien einde zal iedere instelling, gespreid over maximaal 5 jaar, vormingsplannen voorleggen en uitvoeren die het hele personeel bestrijken; ze zullen naargelang van het geval aan de ondernemingsraad of aan de vakbondsafvaardiging worden voorgelegd.

Daarenboven zal jaarlijks aan de sectorale Vaste Commissie voor de werkgelegenheid verslag worden uitgebracht over de verwezenlijkte opleidingen.

II. Arbeidsbevorderende en arbeidsherverdelende maatregelen Naast de arbeidsbevorderende en arbeidsherverdelende maatregelen waarvan sprake in de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 1994 gesloten in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, betreffende de toepassing van de artikelen 80 tot 83 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen en van titel IV van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 juli 1997, die verder worden aangemoedigd en die kunnen worden herzien en uitgebreid in iedere instelling, worden volgende regelingen verder uitgewerkt. 1. Loonbaanonderbreking. Het recht op onderbreking van de beroepsloopbaan waarvan sprake in artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tor preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt als volgt aangepast en aangevuld : - het percentage van 1 pct. van het gemiddeld aantal werknemers dat van dit recht kan genieten, wordt op 3 pct. gebracht, met uitzondering van de instellingen die gemiddeld geen 50 werknemers tewerkstellen. In deze laatste zal een maximale inspanning worden gedaan om het verzoek in te willigen. - voor de invulling van dit recht komen zowel de volledige loopbaanonderbreking als de vermindering van de voltijdse prestaties tot halftijdse in aanmerking, met uitsluiting van de contracten voor bepaalde duur en de vervangingscontracten. - de werknemer die van dit recht wenst te genieten dient evenwel, indien de instelling het vereist, drie maanden vooraf zijn werkgever hiervan op de hoogte te brengen.

Het wettelijk recht op loopbaanonderbreking ingeval van bijstand of verzorging van een gezinslid of van een familielid dat lijdt aan een zware ziekte, waarvan sprake in artikel 5 van voornoemd koninklijk besluit van 6 februari 1997, wordt overgenomen, met dien verstande dat de verminderde prestaties geleverd worden volgens een op bedrijfsvlak bestaand arbeidsregime en uurrooster. 2. Conventionele brugpensioenen. § 1. Het toepassingsveld van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale arbeidsraad tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975, wordt voor de sector, voor een nieuwe periode van drie jaar, uitgebreid tot de werknemers die de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt.

Voor de jaren 1997 en 1998 wordt de mogelijkheid van een regime van halftijds brugpensioen aan 55 jaar opengesteld, zoals bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr 55 gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993, en conform artikel 26 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en haar uitvoeringsbesluiten. § 2. Voor de personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 23 van voornoemde wet van 26 juli 1996 en van haar uitvoeringsbesluiten wordt tijdens de jaren 1997 en 1998 een regime van voltijds conventioneel brugpensioen opengesteld, naar gelang het geval vanaf 55 jaar of 56 jaar. § 3. De werknemer wiens arbeidscontract een einde neemt in het kader van de maatregelen waarin wordt voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomsten nrs. 17 en 55 en door de artikelen 23 tot 26 van voornoemde wet van 26 juli 1996 alsook in het kader van dit artikel, moet slechts vervangen worden indien de geldende wettelijke regeling op dat ogenblik een vervangingsplicht oplegt.

Indien door de niet-vervanging voor de betrokken werknemer, op gelijk welk ogenblik van zijn brugpensioen, het percentage dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het bedrag van zijn werkloosheidsuitkering, lager komt te liggen dan het percentage toepasselijk bij vervanging, zal de instelling het bedrag van de patronale vergoeding dusdanig verhogen dat de gevolgen van de vermindering van bedoeld percentage volledig worden gecompenseerd.

Onverminderd de rechten die personen nog bezitten op grond van artikel 3 van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1995 over hetzelfde onderwerp, hebben de beschikkingen van de § 1, eerste lid uitwerking vanaf 1 juli 1997 en nemen van rechtswege een einde op 30 juni 2000. § 4. Alternatieve formules van vervroegde uittreding kunnen in de instellingen worden behouden of uitgewerkt in functie van hun eigen bedrijfspensioenregelingen. 3. Deeltijdarbeid. In de instellingen wordt nagegaan of de bestaande formules van deeltijdarbeid kunnen worden verbeterd of uitgebreid.

Voor zover de organisatie van de dienst het kan rechtvaardigen, wordt het regime van deeltijdarbeid opengesteld voor ten minste 15 pct. van het gemiddeld aantal werknemers, berekend zoals voor het recht op loopbaanonderbreking. 4. Soepele arbeidsregimes. Binnen het kader van de flexibele organisatie van de arbeidstijd, zullen de instellingen onderzoeken voor welke categorieën van hun personeel de verdeling van de volle arbeidsprestaties over 4 dagen of elke andere formule overeen te komen op ondernemingsvlak, mogelijk is. 5. Structurele overuren. De instellingen verbinden er zich toe de strijd tegen de structurele overuren verder te zetten en hierover verslag uit te brengen bij de "Sectorale Vaste Commissie voor de werkgelegenheid".

De aanwezigheidsuren worden op een organisatorische en budgettair verantwoorde wijze geregistreerd. HOOFDSTUK III. - Inspanningen voor de risicogroepen In toepassing van Hoofdstuk II "Maatregelen ten voordele van de werkgelegenheid en de vorming" van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, verbinden de instellingen van de sector er zich toe samen gedurende het jaar 1997 en het jaar 1998 telkens ten minste 0,10 pct. van de volledige jaarlijkse loonmassa van de sector, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, aan te wenden voor de rekrutering, het behoud en de vorming in de sector van risicogroepen, zoals ze worden omschreven in artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1991 tot uitvoering van artikel 173 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, alsook voor de opleiding en de begeleiding van bedreigde en oudere werknemers.

De concrete invulling en controle ervan zullen gebeuren binnen het paritair comité. De inspanning zal in het bijzonder besteed worden aan de rekrutering en het behoud van laaggeschoolde werklozen en langdurig werklozen.

De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) stagiairs worden in die inspanning niet meegeteld, tenzij het gaat om langdurig werklozen, maar wel de personen die een eerste werkervaringscontract hebben.

Dit artikel zal slechts uitwerking hebben voor zover de instellingen er niet worden toe verplicht de bedoelde inspanning van 0,10 pct. te storten aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, het Tewerkstellingsfonds of elders.

HOOFDSTUK IV. - Referentie-arbeidstijd en flexibele organisatie van de arbeidstijd 1. De wekelijkse referentie-arbeidstijd voor de sector wordt op gemiddeld 36 uren bepaald op jaarbasis, dat wil zeggen op 1872 uren per jaar tussen 1 januari en 31 december van het betrokken jaar. Conform artikel 20bis, § 2 van de arbeidswet van 16 maart 1971 komen de rustdagen bepaald bij de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen en de periodes van schorsing van de uitvoering van de overeenkomsten voorzien in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, als arbeidsduur in aanmerking voor de berekening van de na te leven arbeidsduur over één jaar.

Het eerste lid is evenwel niet toepasselijk op de personeelscategorieën die op 30 juni 1997 in het vlak van de instelling onderworpen zijn aan de wettelijke arbeidsduur. Deze laatste wordt met ingang van 1 januari 1998 teruggebracht tot 39 uur per week door toekenning van zes compensatiedagen op jaarbasis. Een volgend initiatief zal in 1998 voor deze doelgroep worden genomen, met uitwerking op 1 januari 1999, volgens modaliteiten overeen te komen op ondernemingsvlak. 2. Teneinde een soepele arbeidsorganisatie mogelijk te maken mag, in toepassing van voornoemd artikel 20bis, de normale arbeidsduur die in iedere instelling is vastgesteld, eveneens op jaarbasis berekend worden, mits aanpassing van het arbeidsreglement.De aldus vastgelegde gemiddelde wekelijkse arbeidsduur mag in die instellingen overschreden worden, mits aanpassing van het arbeidsreglement, door het instellen van bijzondere arbeidsregelingen voor zover : - het aantal uren dat beneden of boven de dagelijkse grens van de arbeid, zoals vastgelegd in het uurrooster opgelegd door het arbeidsreglement, mag worden gepresteerd, in min of meer niet meer dan twee uren bedraagt en de dagelijkse arbeidsduur de 9 uur niet overschrijdt; - het aantal uren dat beneden of boven de wekelijkse arbeidsgrens van arbeidstijd, zoals vastgesteld in het uurrooster opgelegd door het arbeidsreglement, in min of meer niet meer dan 5 uren bedraagt.

In uitzonderlijke omstandigheden kan daarenboven het aantal arbeidsuren dat over een jaar moet worden gepresteerd, overschreden worden in toepassing van de artikelen 25 en 26, § 3, 1° van die arbeidswet van 16 maart 1971, ten belope van 65 uren per kalenderjaar, voor zover de vakbondsafvaardiging erkent dat het niet mogelijk is tijdig over te gaan tot bijkomende aanwervingen.

De andere bij wet toegelaten arbeidstijdoverschrijdingen in specifieke omstandigheden, blijven onverminderd van toepassing.

De uren die boven de in de instelling geldende normale arbeidsduur worden gepresteerd, worden als bijkomende uren in compensatiedagen of - uren gerecupereerd. De wettelijke toeslag voor overuren kan in inhaalrust worden omgezet, in toepassing van artikel 29, § 4 van de voormelde arbeidswet. 3. Vorig punt 2 vormt een kader waarbinnen artikel 20bis van de voornoemde arbeidswet kan worden toegepast in de instellingen.De ondertekenende organisaties erkennen uitdrukkelijk de uitvoering ervan positief te ondersteunen. HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen Worden verlengd voor de duur van deze overeenkomst, artikel 1 (maatregelen voor de bejaarde werknemers), artikel 2 (verdeling van de 0,25 pct. premie), artikel 6 (drie opeenvolgende weken vakantie tijdens de hoofdvakantieperiode) en artikel 7 (paritair onderzoek naar de kwaliteitsverbetering van de arbeidsrelatie) van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1995, betreffende de toepassing van het centraal akkoord van 7 december 1994 en de wet van 30 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 februari 199 7.

De bepalingen betreffende de tewerkstellingspolitiek en de werkzekerheid waarvan sprake in hoofdstuk I, zullen het voorwerp uitmaken van onderhandelingen in paritair comité voor de jaren 1999 en 2000 vanaf oktober 1998. Indien daarover geen akkoord wordt bereikt vóór einde 1998, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, met uitzondering van zijn punt 1, derde tot vijfde lid, van toepassing tijdens de periode waarin de onderhandelingen verder lopen met als uiterste datumeinde juni 1999. HOOFDSTUK VI. - Uitwerking en geldigheidsduur Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juni 1997, met uitzondering van hoofdstuk II, punt II, 2 paragraaf 1, eerste alinea dat uitwerking zal hebben vanaf 1 juli 199 7. Ze neemt een einde op 31 december 1998, uitgezonderd voor hoofdstuk II, punt II, 2, paragraaf 1, eerste alinea, dat van rechtswege zal eindigen op 30 juni 2000, voor hoofdstuk IV dat gesloten is voor onbepaalde tijd en voor hoofdstuk V, tweede lid, dat een einde neemt op 30 juni 1999.

De ondertekenende partijen kunnen hoofdstuk IV opzeggen als volgt : - de Beroepsvereniging van de Openbare kredietinstellingen (OKI), met inachtneming van een opzeggingstermijn van 3 maanden; - de drie ondertekenende vakbondsorganisaties samen, met inachtneming van een opzeggingstermijn van 3 maanden.

Deze opzegging wordt betekend door een aangetekend schrijven aan elk van de ondertekenende partijen. De termijn van 3 maanden begint te lopen vanaf de dag waarop de laatste aangetekende brief is verzonden.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 31 augustus 1999.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^