gepubliceerd op 06 november 2020
Koninklijk besluit tot bepaling van de principes die van toepassing zijn op de exploitatieveiligheid van de spoorweginfrastructuur
30 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot bepaling van de principes die van toepassing zijn op de exploitatieveiligheid van de spoorweginfrastructuur
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Spoorcodex, artikel 68, § 2, 1°, a), vervangen bij de wet van 23 juni 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/06/2020 pub. 02/07/2020 numac 2020041892 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex sluiten tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex;
Gelet op de raadpleging van de spoorwegondernemingen, de houders, de infrastructuurbeheerder en de fabrikanten;
Gelet op de voorlegging van dit besluit aan de Europese Commissie voor onderzoek;
Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen;
Gelet op het advies nr. 67.875/2/V van de Raad van State, gegeven op 7 september 2020 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het besluit 2012/757/EU van de Commissie van 14 november 2012 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem "exploitatie en verkeersleiding" van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot wijziging van beschikking 2007/756, vanaf 16 juni 2021 zal opgeheven en vervangen worden door de uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem "exploitatie en verkeersleiding" van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van besluit 2012/757/EU;
Overwegende dat die uitvoeringsverordening geen omzetting behoeft via een reglementering in de interne rechtsorde omwille van haar rechtstreeks toepasselijk karakter, maar dat zij overeenkomstig haar artikel 6 pas van toepassing zal zijn vanaf 16 juni 2021;
Overwegende dat, in afwachting van het van toepassing worden van de genoemde verordening, het voormelde besluit 2012/757/EU zoals gewijzigd door de verordening (EU) 2015/995 van de Commissie van 8 juni 2015 tot wijziging van besluit 2012/757/EU betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem "exploitatie en verkeersleiding" van het spoorwegsysteem in de Europese Unie, van toepassing zal zijn in de gevallen waar de technische specificaties voor gebruik van het netwerk en de operationele procedures betreffende de exploitatieveiligheid van zijn spoorweginfrastructuur die de infrastructuurbeheerder aanneemt overeenkomstig artikel 68, paragraaf 3 van de Spoorcodex, geen bepalingen voorzien die de materies bedoeld in dat besluit dekken;
Overwegende dat de voormelde verordening (EU) 2019/773 in haar bijlage, punt 4.2.2.1.3.2 bepaalt dat België voor goederentreinen haar aangemelde nationale voorschriften mag blijven toepassen die bepalen dat deze uitgerust moeten zijn met twee permanent oplichtende rode lichten als voorwaarde om op routes van haar spoorwegnet te rijden als dit wordt gerechtvaardigd door exploitatiepraktijken die reeds van toepassing zijn en/of nationale voorschriften die vóór eind januari 2019 aangemeld zijn;
Overwegende dat de regel dat goederentreinen in België moeten zijn uitgerust met twee permanent oplichtende rode lichten is opgenomen in de Veiligheidsvoorschriften betreffende de exploitatie van de spoorweginfrastructuur (VVESI) - Boek 4: Exploitatie en verkeersleiding - Boekdeel "Treinen" - Bundel 4.1 - Voorschriften voor treinen, versie 9, die in werking is getreden op 27 september 2019, en dat deze VVESI bijgevolg van toepassing dient te blijven niettegenstaande het van toepassing worden van het plan tot vermindering van nationale regels, en dit tot aan de uiterste data die voorzien zijn door lid 9, 1) en 2) van voormeld punt 4.2.2.1.3.2, te weten: 1) tot en met 31 december 2021, op de corridors voor goederenvervoer per spoor die zijn gespecificeerd overeenkomstig verordening (EU) 2010/913 van het Europees Parlement en de Raad;2) tot en met 31 december 2025 op het gehele spoorwegnet van de Europese Unie; Overwegende dat de Raad van State in bovengenoemd advies nr. 67.875/2/V voorstelt om artikel 8 van het ontwerpbesluit te herformuleren, met name om te verwijzen naar de datum van inwerkingtreding van dit besluit;
Dat het advies van de Raad van State op dat punt niet kan gevolgd worden;
Dat het nodig is om een onderscheid te maken tussen de datum van inwerkingtreding van dit besluit, die tien dagen na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad zal plaatsvinden, en zijn toepassingsdatum die zal overeenstemmen met de toepassingsdatum van artikel 68 van de Spoorcodex zoals gewijzigd door de wet van 23 juni 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/06/2020 pub. 02/07/2020 numac 2020041892 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex sluiten;
Dat dit onderscheid noodzakelijk is opdat dit besluit, zodra het in werking treedt, kan dienen als rechtsgrond voor de aanvragen tot herziening van veiligheidscertificaten en voor verzoeken om éénsluidend advies die spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder bij de Veiligheidsinstantie moeten indienen, onverminderd het feit dat de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder pas bij het van toepassing worden van dit besluit aan de bepalingen van dit besluit moeten voldoen;
Op de voordracht van de Minister van Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Operationele interface
Artikel 1.De operationele interface beoogt de exploitatie van de trein of van de rangeerbeweging die het samenstellen en het rijden op het netwerk van de infrastructuurbeheerder omvat.
Zij bestaat uit : 1° de technische specificaties voor gebruik van het netwerk voorgeschreven door de infrastructuurbeheerder;2° de operationele procedures betreffende de exploitatieveiligheid vastgesteld door de infrastructuurbeheerder.
Art. 2.§ 1. De technische specificaties voor gebruik van het netwerk bedoeld in artikel 1, tweede lid, 1°, dragen bij tot de uitvoering van exploitatiefuncties die veilig verkeer op het uitgebate netwerk mogelijk maken.
Zij hernemen minimaal de elementen bedoeld in de bijlage 1. § 2. De infrastructuurgebruikers leven die specificaties na en voeren deze in in hun interne veiligheidsvoorschriften.
Art. 3.§ 1. De operationele procedures bedoeld in artikel 1, tweede lid, 2° komen voort uit het ontwerpproces van structurele subsystemen die de infrastructuurbeheerder in dienst stelt.
Zij behandelen minimaal de elementen bedoeld in bijlage 2.
De operationele procedures komen voort uit de volgende noden en beperkingen: 1° verzekeren van de continuïteit van de dienst als het technisch systeem, dat de exploitatiefuncties verzekert, niet beschikbaar is en als dat systeem niet voldoende veiligheidsgaranties biedt ingeval van gedeeltelijk of volledig defect van dat systeem;2° verzekeren van de dienst ingeval van het ontbreken van een technisch systeem voor het uitvoeren van exploitatiefuncties. § 2. De infrastructuurgebruikers leven die operationele procedures na en voeren deze in in hun interne veiligheidsvoorschriften.
De operationele procedures mogen tijdens de exploitatie enkel in werking gesteld worden door het gemachtigd veiligheidspersoneel.
Sommige procedures worden gezamenlijk toegepast door de infrastructuurbeheerder en de infrastructuurgebruikers en andere worden enkel toegepast door de infrastructuurgebruikers.
Art. 4.Rekening houdend met de technische, operationele of organisatorische keuzes die voorrang krijgen tijdens het ontwerp van het netwerk, is het mogelijk dat sommige operationele procedures of technische specificaties voor gebruik van het netwerk die voorgeschreven zijn in toepassing van de artikelen 1 tot 3 niet nodig zijn.
De infrastructuurbeheerder bewijst dit aan de hand van het spoorwegsysteem dat hij heeft geïnstalleerd.
Deze bewijsvoering is onder andere gebaseerd op: 1° het feit dat het gaat om een gevolg van het ontwerpproces van structurele subsystemen die hij in dienst heeft gesteld;2° het feit dat dit de uitvoering niet verhindert van functies die het veilig verkeer op het uitgebate netwerk mogelijk maken, noch de continuïteit van de dienst verhindert ingeval van afwezigheid, onbeschikbaarheid of defect van een technisch systeem dat de exploitatiefuncties verzekert. HOOFDSTUK 2. - Organisatorische interface
Art. 5.§ 1. De organisatorische interface beoogt de voorbereiding van de exploitatie van de trein of van de rangeerbeweging op het netwerk van de infrastructuurbeheerder.
Zij bestaat uit de organisatorische bepalingen die gezamenlijk toegepast worden door de infrastructuurgebruikers en de infrastructuurbeheerder.
De organisatorische interface is niet gebonden aan de structurele subsystemen. § 2. De organisatorische bepalingen stellen de nadere regels vast die de betrokken partijen minimaal moeten naleven voor wat de specifieke materies bedoeld in bijlage 3 betreft.
Zij zijn opgesteld op basis van een overleg tussen de infrastructuurbeheerder en de infrastructuurgebruiker die, ieder in functie van hun eigen bevoegdheden, tussenkomen. § 3. De infrastructuurgebruikers leven de organisatorische bepalingen na wanneer zij zich in die gevallen bevinden, en voeren deze in in hun interne veiligheidsvoorschriften. HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepalingen
Art. 6.Punt 8.2 van de Veiligheidsvoorschriften betreffende de exploitatie van de spoorweginfrastructuur (VVESI) - Boek 4: Exploitatie en verkeersleiding - Boekdeel "Treinen" - Bundel 4.1 - Voorschriften voor treinen, versie 9, blijft van toepassing voor wat eindseinen van goederentreinen betreft tot en met de data voorzien door punt 4.2.2.1.3.2, lid 9, 1) en 2) van de bijlage bij de uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem "exploitatie en verkeersleiding" van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van besluit 2012/757/EU. HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 7.Dit besluit wordt van toepassing op de dag waarop artikel 68 van de Spoorcodex zoals vervangen bij de wet van 23 juni 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/06/2020 pub. 02/07/2020 numac 2020041892 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex sluiten tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex van toepassing wordt.
Art. 8.De minister bevoegd voor het spoorwegvervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 september 2020.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Fr. BELLOT
Bijlage 1 - Technische specificaties voor het gebruik van het netwerk 1° De technische specificaties van gebruik van het netwerk hebben onder andere betrekking op de aspecten in verband met de seininrichting: a) de seinen en borden van de vaste laterale seininrichting en van de mobiele seininrichting die tot doel hebben om de noodzakelijke inlichtingen te verstrekken voor de uitvoering van de exploitatiefuncties door de operatoren van de infrastructuurgebruiker;b) de door deze seinen gegeven seinbeelden evenals de betekenis van elk ervan;c) de betekenis van de borden en van andere gegeven inlichtingen aan de operatoren van de infrastructuurgebruiker;d) de opstelling van de vaste seinen. Al deze seinen, borden en diverse inlichtingen zijn elementen komende van het ontwerpproces van de structurele subsystemen die de infrastructuurbeheerder in dienst stelt: a) een aantal maken de uitvoering van exploitatiefuncties mogelijk in normale toestand;b) een aantal vloeien voort uit de noodzaak om de dienstcontinuïteit te waarborgen wanneer de technische systemen, die de uitvoering van de exploitatiefuncties in normale toestand verzekeren, falen;c) een aantal vloeien voort uit de behoefte om de exploitatiefunctie uit te voeren wanneer deze exploitatiefunctie niet wordt verzekerd door een technisch systeem;d) een aantal zijn gecombineerd met procedures om de te verwezenlijken functie uit te voeren.2° De technische specificaties van gebruik van het netwerk leggen de door de infrastructuurgebruikers na te leven modaliteiten vast voor de hierna vermelde specifieke onderwerpen: a) de infrastructuurbeheerder preciseert de betekenis van de door het laterale seininrichtingssysteem van het netwerk, vast of mobiel, gegeven bewegingstoelatingen en definieert het geheel van de parameters verbonden aan de bewegingstoelating;b) de infrastructuurbeheerder schrijft de door de bestuurder te respecteren afstanden tussen de plaats van de volledige stilstand van de trein of de rangeerbeweging en het sein dat de aanduiding doorrit verboden vertoont voor;c) de infrastructuurbeheerder preciseert de eenduidige overeenstemming tussen enerzijds de parameters van de bewegingstoelating van toepassing voor het geheel van de klasse B-seininrichtingssystemen van het netwerk en anderzijds het geheel van de werkingsmodi van het ETCS-systeem niveau 1 of niveau 2 aan boord van de voertuigen;d) de infrastructuurbeheerder meldt de volgende situaties aan de bestuurder van een trein of een rangeerbeweging: 1.de rechtse opstelling van een sein onmiddellijk afwaarts van een overgang tussen het ETCS-stuurpostseingevingssysteem en een klasse B-systeem met laterale seininrichting; 2. de overschrijding van een overgang tussen seininrichtingssystemen van verschillende infrastructuurbeheerders;3. de inrit en de uitrit van een zone uitgerust met het GSM-R-systeem;4. de identificatie van de lijnen;5. de noodzaak om een test van de remmingsinrichtingen uit te voeren.e) de infrastructuurbeheerder bepaalt ter bescherming van de bovenleiding, voor het geheel van de lijnen uitgerust met stroomvoorziening, de verkeersvoorwaarden voor een (de) voertuig(en) uitgerust met een stroomafnemer in de modus voor energieafname bij stilstand en tijdens het verkeer van de trein of de rangeerbeweging;f) de infrastructuurbeheerder legt de door de infrastructuurgebruiker aan te wenden communicatiemodaliteiten vast;g) de infrastructuurbeheerder bepaalt de maximaal toegelaten snelheid bij verkeer met rit op het zicht;h) de infrastructuurbeheerder bepaalt de zones waar het zandstrooien door de bestuurder van de treinen en de rangeerbewegingen onderworpen is aan beperkingen of verboden is;i) de infrastructuurbeheerder bepaalt de voorwaarden voor het gebruik van het akoestisch sein door de bestuurder van de treinen en de rangeerbewegingen;j) de infrastructuurbeheerder organiseert de totstandkoming van zones waar de maximaal toegelaten snelheid tijdelijk moet beperkt worden en informeert de infrastructuurgebruiker hierover. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 30 september 2020 tot bepaling van de principes van toepassing op de exploitatieveiligheid van de spoorweginfrastructuur.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Fr. BELLOT
Bijlage 2 - Operationele procedures betreffende de exploitatieveiligheid De infrastructuurbeheerder schrijft alle operationele procedures met betrekking tot de hierna vermelde onderwerpen voor: 1. Het bevel tot uitvoering van specifieke verrichtingen opwaarts van de overwegen en tijdens hun overschrijding door de bestuurders van de treinen en de rangeerbewegingen, in normale exploitatieomstandigheden evenals bij gedegradeerde omstandigheden van de veiligheidsinrichtingen van de overweg, voor elke exploitatiesituatie waarin de aflevering van het bevel gebeurt door middel van een aan de bestuurder gericht operationele instructie of door middel van een door de bestuurder of enig ander lid van het veiligheidspersoneel van de infrastructuurgebruiker in acht te nemen element van de laterale seininrichting;2. De aflevering van een bevel tot naleving van een vermindering van de maximaal toegelaten snelheid, door middel van een operationele instructie, door middel van de stuurpostseingeving of door middel van door de bestuurder in acht te nemen elementen van de laterale seininrichting, voor elke situatie waarin deze snelheidsbeperking niet tijdig aan de bestuurder kan worden aangekondigd en meegedeeld via de stuurpostseingeving en/of de laterale seininrichting;3. De aflevering van een bevel aan de bestuurder: a) om te rijden met alle stroomafnemers in de neergelaten stand in de te beschermen zones van de bovenleiding en om de van toepassing zijnde parameters (spanning) voor het oplaten van de stroomafnemers afwaarts van deze zones te selecteren, of b) om te rijden met onderbreking van de tractie of van iedere inrichting in staat om elektrische energie te verbruiken in de te beschermen zones van de bovenleiding, voor elke exploitatiesituatie waarin de aflevering van het bevel gebeurt door middel van een operationele instructie en/of door middel van door de bestuurder in acht te nemen elementen van de laterale seininrichting;4. Het vertrek van de trein of de rangeerbeweging in elke situatie waar de bestuurder het vertreksein niet kan waarnemen vanuit zijn stuurpost gezien zijn positie nabij het sein, ongeacht of de stuurpost zich opwaarts of afwaarts van het in acht te nemen sein bevindt;5. De situaties waarin het technische seininrichtingssysteem de overgangsfuncties niet op automatische wijze uitvoert: a) tussen eender welk klasse B-seininrichtingssysteem en het ETCS-systeem;en b) tussen de klasse B-seininrichtingssystemen.6. Het verkeer van de treinen en de rangeerbewegingen in geval van aanwezigheid van voertuigen met roeste wielbanden;7. De aflevering van een bewegingstoelating aan de bestuurder van de trein of een rangeerbeweging in elke exploitatiesituatie waarin de bewegingstoelating omwille van technische redenen of redenen van specifiek gevaar niet door het klasse B of klasse A-seininrichtingssysteem kan worden afgeleverd;8. De annulering van een bewegingstoelating afgeleverd aan de bestuurder van een trein of een rangeerbeweging;9. De bepalingen betreffende de wijziging van de in de dienstregeling voorziene stilstanden;10. De situaties waarin een afwijking, schade of onregelmatigheid is vastgesteld aan één of meerdere voertuigen terwijl de infrastructuurgebruikers niet onmiddellijk in staat zijn om deze onmiddellijk ter plaatse te verhelpen;11. De omleiding of wijziging van de reisweg van een trein tijdens het berijden van de voorziene reisweg;12. De uitvoering van de rangeerverrichtingen;13. De implementatie van beschermingen ter plaatse na ontdekking van een hinder in het spoor of eender welke situatie die een hinder die een gevaar kan veroorzaken dreigt voort te brengen en de opheffing van de beschermingen na de beëindiging van de gevaarlijke situatie. De hinder kan te wijten zijn aan een tekortkoming aan een voertuig of een geheel van voertuigen, een bijzondere gesteldheid van de infrastructuur of de aanwezigheid van personen in het spoor; 14. Het beheer van de situaties voortvloeiend uit de ontsnapping van voertuigen;15. De melding door de bestuurder van de trein of de rangeerbeweging van beschadigingen aan of pannes van de uitrustingen van de infrastructuur met een impact op de exploitatieveiligheid of de regelmaat van het verkeer;16. De evacuatie van een voorafgaandelijk in nood verklaarde trein en eventueel de toegang van de nodige hulpelementen om de trein te evacueren;17. De organisatie en de coördinatie van alle werkzaamheden of handelingen die nodig zijn om de sporen vrij te maken, met inbegrip van de elementen die verband houden met de organisatie van de werkzaamheden ter plaatse, alsook de opvordering en de terbeschikkingstelling van de hulpelementen en de evacuatie van het betrokken materieel;18. De toegang van treinen en rangeerbewegingen tot een gedeeltelijk bezet spoor;19. Het reactiveren van een bewegingstoelating die door de infrastructuurbeheerder als nog steeds geldig zijnde wordt verklaard, als gevolg van: a) een tijdelijke opschorting van deze bewegingstoelating;of b) een inkorting van deze bewegingstoelating tot een nulwaarde door het boordseininrichtingssysteem.20. De te verrichten handelingen door de bestuurder van een trein of een rangeerbeweging na overschrijding van een gesloten sein, met het oog op: a) het teweegbrengen van de stilstand in elk van de gevallen waarin, voorafgaand aan de overschrijding, dit sein in gesloten stand werd gehouden of ontijdig werd gesloten;en b) het reactiveren van de bewegingstoelating of het afleveren van een nieuwe bewegingstoelating aan de bestuurder teneinde de beweging te hervatten.21. De opzettelijke annulering van een bewegingstoelating in geval van gevaar op of (risico van) miszending van een trein. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 30 september 2020 tot bepaling van de principes van toepassing op de exploitatieveiligheid van de spoorweginfrastructuur.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Fr. BELLOT
Bijlage 3 - Organisatorische bepalingen De organisatorische bepalingen leggen ten minste voor de volgende specifieke domeinen de door de betrokken partijen te respecteren modaliteiten vast: 1. In overeenstemming met de in zijn veiligheidsbeheersysteem opgenomen processen en in overleg met de infrastructuurgebruikers, lijst de infrastructuurbeheerder het geheel van de elementen van de systemen met vaste laterale seininrichting en/of mobiele seininrichting op die de bestuurder van een trein of van een rangeerbeweging uitgerust met een stuurpostseingevingssysteem moet observeren en in acht nemen bovenop de door de seininrichting aan boord weergegeven informatie wanneer deze seininrichting actief is;2. Voor het geheel van de lijnen van het netwerk uitgerust met het systeem ETCS niveau 1 en/of 2, leggen de infrastructuurgebruikers en de infrastructuurbeheerder op exhaustieve wijze de gevallen van onverenigbaarheid tussen de informatie verstrekt door de klasse B-seininrichtingssystemen en de weergave aan boord van de uitrusting van de boordstuurpostseingeving vast;3. In overeenstemming met de in zijn veiligheidsbeheersysteem beschreven processen en in overleg met de infrastructuurgebruikers, bepaalt de infrastructuurbeheerder de gebruiksvoorwaarden voor de elektrische verwarming van de voertuigen van de infrastructuurgebruikers of van eender welk boordsysteem dat de circulatie van elektrische stroom veroorzaakt tussen de verschillende voertuigen van eenzelfde trein of van een rangeerbeweging via de wielen van die voertuigen en de spoorstaven;4. De infrastructuurgebruikers stellen voor het vertrek van de trein of de rangeerbeweging en voor de wagens die in vertoef zijn in de installaties van het netwerk en geen deel uitmaken van een trein of een rangeerbeweging alle vereiste informatie met betrekking tot gevaarlijke goederen ter beschikking van de infrastructuurbeheerder;5. In overeenstemming met de in zijn veiligheidsbeheersysteem beschreven processen en in overleg met de infrastructuurgebruikers, organiseert de infrastructuurbeheerder het verkeer van de treinen en de rangeerbewegingen met voertuigen waarvan de afmetingen van het voertuig en/of de asbelasting een bijzondere toelating van de infrastructuurbeheerder vereisen en/of de toepassing van door de infrastructuurbeheerder opgelegde bijzondere verkeersvoorwaarden aan de infrastructuurgebruikers op de gehele reisweg of een deel ervan vereisen;6. In overeenstemming met de in zijn veiligheidsbeheersysteem beschreven processen en in overleg met de infrastructuurgebruikers, legt de infrastructuurbeheerder de modaliteiten voor de uitvoering van de rangeerdienst vast;7. De infrastructuurbeheerder kan de plaatselijke bediening van bepaalde onderdelen van de installaties van de infrastructuurbeheerder aan de infrastructuurgebruikers delegeren op basis van een door de infrastructuurbeheerder en de infrastructuurgebruiker te ondertekenen document;8. In overeenstemming met de in zijn veiligheidsbeheersysteem beschreven processen en in overleg met de infrastructuurgebruikers, preciseert de infrastructuurbeheerder de uitrusting en communicatiemiddelen waarover de treinbegeleider moet beschikken. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 30 september 2020 tot bepaling van de principes van toepassing op de exploitatieveiligheid van de spoorweginfrastructuur.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Fr. BELLOT