Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 30 mei 2002
gepubliceerd op 14 juni 2002

Koninklijk besluit houdende vaststelling van de voorwaarden betreffende de uitoefening van de opdrachten van het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
2002009531
pub.
14/06/2002
prom.
30/05/2002
ELI
eli/besluit/2002/05/30/2002009531/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

30 MEI 2002. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de voorwaarden betreffende de uitoefening van de opdrachten van het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorleggen strekt tot bepaling van de voorwaarden waaronder de opdrachten worden uitgevoerd van het controleorgaan ingesteld bij artikel 44/7 van de wet op het politieambt, zoals ingevoegd bij artikel 191 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

Overeenkomstig voornoemd artikel 44/7 houdt de voornaamste opdracht van dit controleorgaan verband met de verwerking van inlichtingen en gegevens in het kader van de politie, in het bijzonder met de regels inzake de toegankelijkheid en de toezending van inlichtingen en gegevens aan deze algemene nationale gegevensbank.

Op grond van artikel 44/3 van de wet op het politieambt zijn de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de inwinning en de verwerking van gegevens die respectievelijk zijn verricht in het kader van de opdrachten van gerechtelijke politie of van bestuurlijke politie.

Op grond van artikel 16 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens worden aan de verantwoordelijke van de verwerking, verscheidene verplichtingen opgelegd inzake het beheer van de verwerking van persoonsgegevens.

Een van die verplichtingen bestaat overigens in het treffen van « de gepaste technische en organisatorische maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van de persoonsgegevens tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, tegen toevallig verlies, evenals tegen de wijziging van of de toegang tot, en iedere andere niet-toegelaten verwerking van persoonsgegevens » (artikel 16, § 4).

De instelling van het controleorgaan kan worden beschouwd als een van die maatregelen, meer precies als een soort « aangestelde voor de gegevensbescherming » omschreven in artikel 17bis van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals gewijzigd op 11 december 1998.

Dientengevolge geniet dit controleorgaan een betrekkelijke onafhankelijkheid. Het gaat om een intern controleorgaan van de politiële structuur maar ter zake van de uitoefening van zijn taak ressorteert het enkel onder de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Justitie en kan het alleen van hen instructies krijgen (artikel 9 van het besluit). Deze regel strekt ertoe inmenging te voorkomen van alle andere overheden en politiediensten in de algemene uitoefening van de controle op de gegevensbanken van de politie.

Dit besluit strekt bijgevolg ertoe te omschrijven onder welke voorwaarden dit orgaan kan optreden overeenkomstig de artikelen 44/4, eerste lid; 44/7, zesde lid, en 44/9, eerste lid, van de wet op het politieambt. Overeenkomstig artikel 44/7, tiende lid, van voornoemde wet worden de regels houdende het statuut van het controleorgaan en de leden die deel ervan uitmaken trouwens omschreven in een tweede besluit. HOOFDSTUK I. - Definities In artikel 1 worden de diverse definities die vaak in dit besluit voorkomen nader omschreven.

De algemene gegevensbank bedoeld in artikel 44/4 van de wet op het politieambt moet niet enkel de inlichtingen bevatten die daarin worden verwerkt, maar ook de gedecentraliseerde registers van processen-verbaal, alsmede alle documenten en stukken die ten grondslag liggen aan de verwerkte inlichtingen, ongeacht de vorm of de drager ervan. In de bijzondere gegevensbanken zijn tevens de documenten en stukken opgenomen die aan de basis van de erin verwerkte inlichtingen liggen.

De bevoegdheid van het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt - die algemeen beperkt is tot de inhoud en de procedures van verwerking - geldt logischerwijze ook voor deze stukken en documenten.

Andere omschrijvingen in het besluit refereren trouwens aan definities gegeven in andere regelgevingen. Zulks geldt inzonderheid voor het begrip « verwerking » omschreven in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

HOOFDSTUK II. - Controleopdrachten De artikelen 2 en 3 van dit besluit betreffen de voorwaarden waaronder het orgaan ingesteld krachtens artikel 44/7 van de wet op het politieambt de controleopdrachten uitoefent.

Door of krachtens de wet zijn andere autoriteiten reeds belast met het toezicht op de verwerking van inlichtingen en gegevens van de politiediensten, inzonderheid het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, het « Comité P », en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Het is niet de bedoeling dat het controleorgaan ingesteld door de wet op het politieambt afbreuk doet aan de controlebevoegdheden van deze andere autoriteiten die overigens aan de Wetgevende Kamers rapporteren. Integendeel, niettegenstaande het andersluidende advies van de Raad van State ter zake is het volgens ons gepast de opdrachten van het controleorgaan specifiek te omschrijven teneinde de complementariteit van het optreden van de diverse instellingen te bevorderen.

Ook de interpretatie van de Raad van State dat het besluit de bevoegdheden beperkt die de wetgever aan het controleorgaan verleent, kan niet worden onderschreven. Enerzijds is het zo dat artikel 44/1 en volgende van de wet op het politieambt uitdrukkelijk verwijzen naar andere regelgevingen die de politiediensten bij gegevensverwerking in acht moeten nemen, bij voorbeeld het Wetboek van strafvordering en de wet op de persoonlijke levenssfeer. Inachtneming van artikel 44/1 en volgende van de wet, alsook van de uitvoeringsmaatregelen ervan verwijst derhalve ook naar de controle van de naleving van de regels inzake gegevensverwerking welke uit die andere regelgevingen voortvloeien. Anderzijds vormt het begrip gegevensbeheer in het kader van het politieambt, ingesteld bij artikel 44/1 en volgende, een geheel dat betrekking heeft op gegevensbeheer op lokaal, op supralokaal en op nationaal vlak. De opdrachten toespitsen op dit begrip betekent niet dat de bevoegdheden van het controleorgaan worden beperkt.

Zodoende moet het controleorgaan hoofdzakelijk aandacht schenken aan de structurele werking van het nieuwe informatiesysteem van de politiediensten. Dit orgaan is belast met onderzoeken naar de werking, te weten een permanente auditopdracht - preventief bij voorkeur - die is beperkt tot de werking van de gegevensbanken van de politie en tot de naleving van de regels die het toegepaste stelsel voor gegevensbeheer beheersen.

Deze controlebevoegdheid is daarentegen beperkt tot het beheer van de gegevens op politioneel niveau en het orgaan kan zich geenszins mengen in de wijze waarop deze informatie door de bevoegde bestuurlijke of gerechtelijke overheden wordt toegepast of gebruikt.

Het orgaan is evenmin bevoegd om de redenen van eventueel technologisch of menselijk falen na te gaan die ten grondslag liggen aan onjuiste verwerkingen van inlichtingen. Indien het orgaan zulks tijdens zijn controleopdracht vaststelt, moet het daarvan kennis geven aan de daartoe bevoegde overheden, te weten de Algemene Inspectie van de federale politie of van de lokale politie, of nog de hiërarchische overheden van de betrokken politiediensten.

In artikel 2, paragraaf 2, wordt de opdracht van het orgaan omschreven ten opzichte van de verwerkingen die als « scharniermomenten » » van het informatiesysteem worden beschouwd. Dat systeem en zijn « scharniermomenten » vormen het onderwerp van een koninklijk besluit dat moet worden genomen ter uitvoering van artikel 44/4 van de wet op het politieambt.

Aldus zal de validatie een bijzondere betekenis verkrijgen, te weten het toetsen van de in het systeem opgenomen informatie aan een officiële referentie die de bevoegde rechterlijke overheid of politieoverheden moeten bepalen.

Het controleorgaan moet bijgevolg bijzondere aandacht besteden aan deze « scharniermomenten ». Naar luid van de derde paragraaf van hetzelfde artikel moet het controleorgaan nagaan of de functiemogelijkheden van het toegepaste systeem tot concrete resultaten leiden en indien nodig akte nemen van eventuele gebreken op menselijk en materieel vlak of op het stuk van de informatica.

Uiteraard kunnen alleen de bevoegde politieoverheden, te weten de rechterlijke overheden (bij voorbeeld, de procureur des Konings, de federale procureur...) en de bestuurlijke overheden (de Minister van Binnenlandse Zaken) de regels van de verwerkingen verricht in de algemene nationale gegevensbank en de functiemogelijkheden ervan vastleggen. Het controleorgaan mag alleen de naleving van die voorgeschreven regels en functiemogelijkheden controleren en kan derhalve geenszins eigen regels uitvaardigen die de politiediensten moeten naleven, noch eigen functiemogelijkheden creëren.

Overigens is het evident, en dit in tegenstelling tot de visie van de Raad van State, dat die politieoverheden uiteraard juist wel een verordenende bevoegdheid hebben (bijvoorbeeld door de wijze van een omzendbrief van een minister, of van een procureur des Konings, of een procureur-generaal, of een gouverneur...). De wet op het politieambt beperkt zeer zeker de controles die het controleorgaan moet uitvoeren tot het controleren van de loutere naleving door de politiediensten van de door die bevoegde politieoverheden voorgeschreven regels en functionaliteiten. Het controleorgaan heeft op de politiediensten en op de politieambtenaren niet meer dan een controle met betrekking tot de manier waarop zij deelnemen aan het globale concept van informatiebeheer : hebben zij geen informatie achtergehouden ? Heeft men geen aparte gegevensbanken gecreëerd zonder toelating ? Heeft men geen kennis genomen van gegevens die men niet hoefde te kennen voor de uitoefening van de functie (« need to know ») ? enz...

Naar luid van het bepaalde in artikel 2, vierde en vijfde paragraaf heeft het controleorgaan dezelfde bevoegdheden ten aanzien van de bijzondere gegevensbanken.

Opdat het controleorgaan in het kader van zijn opdrachten (zowel controle als raadgeving), zo soepel mogelijk zou kunnen optreden, moet het niet steeds als een collegiaal orgaan optreden. Naar luid van artikel 3 kan een van de leden ervan worden belast met een controleopdracht naar gelang van de beschikbaarheid van de personeelsleden op dat tijdstip.

HOOFDSTUK III. - Raadgevende opdrachten De paragrafen 1 tot 3 van artikel 4 strekken tot omschrijving van de werkingswijze van het controleorgaan als het advies moet uitbrengen.

Het gaat respectievelijk over het advies inzake de loopbaan van de ambtenaren belast met het beheer van de algemene nationale gegevensbank (artikel 44/9, eerste lid, van de wet), inzake de wenselijkheid van tuchtrechtelijke procedures tegen ambtenaren die de algemene nationale gegevensbank leiden (artikel 44/9, tweede lid, van de wet) en inzake de toezending van bijzondere gegevens aan de algemene nationale gegevensbank (artikel 44/7, derde lid, van de wet).

De bevoegdheid van het controleorgaan om advies te verstrekken inzake de aanwijzing, bevordering, benoeming of mutatie van politieambtenaren belast met het beheer van de algemene nationale gegevensbank is niet erop gericht een bijkomende hindernis op te werpen of hen te discrimineren ten aanzien van hun collega's.

Gelet op de bijzonder gevoelige functie van die ambtenaren is het integendeel belangrijk dat zij beschermd worden tegen enige druk, daaronder begrepen die welke een invloed kan hebben op hun loopbaan, teneinde het beheer van de algemene gegevensbank te vrijwaren van iedere vorm van aanzetting tot manipulatie.

De adviesbevoegdheid van het controleorgaan omtrent de mogelijkheid een tuchtprocedure ten aanzien van hen te starten, komt tegemoet aan hetzelfde beginsel.

Hoewel zulks niet uitdrukkelijk in het besluit wordt vermeld, belet bovendien niets dat het controleorgaan andere adviserende opdrachten uitoefent die logischerwijze voortvloeien uit zijn algemene auditopdracht. Dergelijke opdrachten blijven evenwel vrij klassiek in het kader van controleoverheden gespecialiseerd in gegevensbescherming.

Het orgaan kan bijgevolg aanbevelingen formuleren op de naleving van de artikelen 44/1 tot 44/9 van de wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan. Het kan eveneens nieuwe toepassingen of functiemogelijkheden voorstellen met betrekking tot de algemene gegevensbank of tot de bijzondere gegevensbanken, alsook nieuwe organisatorische of technische maatregelen die kunnen bijdragen tot een verbetering van de informatieverwerking in de politiediensten. Het kan bovendien nuttige voorstellen formuleren over de voortgezette opleiding van de gebruikers van het informatiesysteem, enz.

Het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt treedt in zekere zin op als « toezichtscomité » ten opzichte van de gegevensverwerkingen in het kader van de politiediensten. De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer was in advies nr. 30/96 van 13 november 1996 inzake de omzetting in het nationale recht van de Europese richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens voorstander van de oprichting van specifieke controleorganen voor een bepaald aantal gevoelige sectoren.

De Commissie stelt daarin trouwens het volgende : « Zulke organen, waarin onder meer vertegenwoordigers van de betrokken sector zitting zouden hebben, zouden zich moeten bezighouden met het zoeken naar concrete oplossingen voor concrete problemen, en daarbij een evenwicht moeten nastreven tussen de vereisten inzake een goed beheer van de betrokken verwerkingen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Die toezichtsorganen zouden, op het vlak van de bescherming van persoonsgegevens, een « eerstelijnscontrole » moeten uitoefenen ».

Teneinde aan die wens tegemoet te komen wordt aan het controleorgaan gevraagd zijn auditopdrachten hoofdzakelijk te verrichten bij de diensten op het terrein : gedecentraliseerde diensten van de federale politie, diensten van de lokale politie, instanties die optreden op arrondissementeel niveau... Daarbij aansluitend wordt het orgaan ook gevraagd zijn opdrachten niet alleen uit te voeren op verzoek van de bevoegde ministers, maar ook op dat van de gerechtelijke en administratieve autoriteiten werkzaam op het terrein : procureurs des Konings, onderzoeksrechters, gouverneurs, arrondissementscommissarissen, burgemeesters... Artikel 5, dat voorziet in de afvaardiging van een lid van het controleorgaan naar de zittingen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, strekt ertoe de opdrachten inzake advies en controle van beide instellingen te coördineren. Deze « woordvoerder », die geen lid van de Commissie is, heeft enkel raadgevende stem en komt niet actief tussenbeide in het kader van de werkzaamheden van de Commissie.

Met het oog op de naleving van het beginsel van de complementariteit van het optreden van de diverse controle-instellingen is het belangrijk de specificiteit van de rol van het orgaan te vrijwaren ten opzichte van andere overheden, zoals het Comité P en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Het is bijgevolg wenselijk dat het controleorgaan in de maanden volgend op de instelling ervan onderscheiden akkoorden sluit met de andere voornoemde controle-instanties teneinde eenieders optreden zo goed mogelijk te coördineren met inachtneming van de opdrachten die hen krachtens de wet zijn toegekend. Die akkoorden kunnen onder meer erin voorzien dat het controleorgaan aan die instanties eventuele klachten en verzoeken van particulieren bezorgt die onterecht aan het orgaan zijn gericht. HOOFDSTUK IV. - Opdrachten inzake informatie De politiediensten kunnen op grond van artikel 44/7, derde lid, van de wet op het politieambt in bijzondere omstandigheden gegevensbanken oprichten.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft in advies nr. 13/98 van 23 maart 1998 betreffende het voorontwerp inzake de hervorming van de politiediensten gewezen op de risico's die voortvloeien uit een proliferatie van het aantal gegevensverwerkingen en van informatiestromen Teneinde een dergelijk risico zoveel mogelijk te voorkomen, wordt krachtens artikel 6 van het besluit bij het controleorgaan een centraal register van dergelijke bijzondere gegevensbanken opgericht.

Enerzijds biedt het register de mogelijkheid deze diverse gegevensbanken te kwantificeren en te lokaliseren.

Anderzijds wordt het register ter beschikking gehouden van ieder ander controleorgaan, iedere gerechtelijke overheid, iedere bestuurlijke overheid en iedere politiedienst die belangstelling zou kunnen hebben voor het bestaan en voor de algemene kenmerken van een van die bijzondere gegevensbanken. Het register kan om verschillende redenen worden geraadpleegd, bijvoorbeeld om overlapping te voorkomen bij de oprichting van identieke gegevensbanken in een zelfde rechtsgebied of om een reeds bestaande gegevensverwerking met een specifieke doelstelling als model te nemen teneinde een gelijkaardige verwerking uit te werken voor andere nauwkeurig omschreven politiële doeleinden.

De politiediensten worden derhalve ook verzocht het controleorgaan in kennis te stellen van wijzigingen in of opheffingen van bijzondere gegevensbanken die zij hebben opgericht.

HOOFDSTUK V. - Aanvullende modaliteiten inzake de werking Artikel 9 van het besluit is hoofdzakelijk erop gericht de onafhankelijkheid van het controleorgaan in de politiële structuur te waarborgen.

Daartoe wordt in artikel 44/7, negende lid, van de wet op het politieambt gesteld dat de leden van de Algemene Inspectie die het controleorgaan in het kader van zijn opdrachten bijstaan functioneel onder het orgaan ressorteren (artikel 10).

Wij hebben de eer te zijn Sire Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

ADVIES 31.932/2 VAN DE RAAD VAN STATE DE RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 3 juli 2001 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende vaststelling van de voorwaarden betreffende de uitoefening van de opdrachten van het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt », heeft op 6 juli 2001 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt die motivering in de brief aldus : « (l'urgence est motivée)... d'une part, par le respect des délais imposés par la loi du 7 décembre 1998 organisant un service de police intégré, structuré à deux niveaux et, d'autre part, par le besoin impérieux de pouvoir mettre sur pied l'organe de contrôle précité aussi vite que possible afin de permettre aux services de police de lui notifier la création de banques de données particulières (article 44/7, alinéa 3 de la loi du 5 août 1992 déjà citée). » Voorafgaand vormvoorschrift Artikel 4, § 1, tweede lid, van het ontwerp bepaalt dat het advies van het orgaan dat controle uitoefent op de aanwijzing, de bevordering, de benoeming of de mutatie van de politieambtenaren die belast zijn met het beheer van de algemene gegevensbank wordt gevoegd bij het persoonlijk dossier van de betrokken politieambtenaar, die daarvan bij aangetekend schrijven een afschrift ontvangt.

Zulk een bepaling valt onder het statuut van de politieambtenaren en moet dus, om die reden, het voorwerp zijn van onderhandelingen met de vakbonden.

Aan dat vormvoorschrift is niet voldaan.

Alvorens te besluiten dat het ontwerp bijgevolg niet in zoverre gereed is dat het om advies aan de afdeling wetgeving kan worden voorgelegd, moet evenwel worden nagegaan op welke rechtsgrond die bepaling gebaseerd is.

In dat verband moet worden opgemerkt dat artikel 140 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus bepaalt : « ... elke evaluatie of schriftelijk bericht betreffende de wijze waarop een politieambtenaar zijn opdrachten vervult, wordt hem bekendgemaakt vooraleer het, met zijn eventuele bemerkingen, wordt toegevoegd aan zijn dossier waarvan de stukken worden genummerd. » Gelet op die wetsbepaling moet artikel 4, § 1, tweede lid, vervallen.

Het ontwerp is bijgevolg in zoverre gereed dat het door de afdeling wetgeving kan worden onderzocht, op voorwaarde dat de genoemde bepaling vervalt.

Bijzondere opmerkingen Aanhef De verwijzing naar de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer is overbodig en moet vervallen.

Dispositief Artikel 2 1. Deze bepaling van het ontwerp beoogt de uitvoering van artikel 44/7, zesde lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt krachtens hetwelk de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalt onder welke voorwaarden het controleorgaan ambtshalve of op verzoek van de gerechtelijke of bestuurlijke overheden van de Minister van Justitie of van de Minister van Binnenlandse Zaken optreedt. Dat controleorgaan is opgericht bij het eerste lid van dat artikel, welk lid bij de wet van 2 april 2001 is gewijzigd. Volgens die bepaling is dat orgaan « belast met de controle op de verwerking van de inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid », namelijk « gegevens van persoonlijke aard en inlichtingen (...) meer bepaald met betrekking tot de gebeurtenissen, de groeperingen en de personen die een concreet belang vertonen voor de uitoefening [door de politiediensten] van hun opdrachten van bestuurlijke politie en [...] van hun opdrachten van gerechtelijke politie ».

Vóór de wet van 2 april 2001 bepaalde artikel 44/7, eerste lid, dat het orgaan belast was met « de controle van het beheer van de algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/4, eerste lid ».

De huidige tekst van dat eerste lid is via een amendement van de Regering ingevoegd in het wetsontwerp dat de wet van 2 april 2001 geworden is. De Regering verantwoordde dat amendement als volgt : « De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is in advies nr. 30/96 van 30 november 1996 houdende omzetting in het nationale recht van de Europese richtlijn nr. 95/46/EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens voorstander van de oprichting van specifieke controleorgaan voor een aantal gevoelige sectoren.

In voornoemd advies is het volgende gesteld : « Zulke organen, waarin onder meer vertegenwoordigers van de betrokken sectoren zitting zouden hebben, zouden zich moeten bezighouden met het zoeken naar concrete oplossingen voor concrete problemen, en daarbij een evenwicht moeten nastreven tussen de vereisten inzake een goed beheer van de betrokken verwerkingen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Die toezichtsorganen zouden, op het vlak van de bescherming van de persoonsgegevens, een « eerstelijnscontrole » moeten uitoefenen.

Het gaat over de rol die aan het controleorgaan moet worden toegekend, te weten die van een comité van toezicht enkel voor de politiediensten.

De controle op het beheer van de algemene nationale gegevensbank ressorteert in de eerste plaats onder de verantwoordelijkheid van de overheden die de leiding hebben ober de Algemene Directie belast met de ondersteuning.

Bijgevolg strekt het amendement ertoe de tekst van artikel 44/7 aan te passen aan de realiteit van het beheer van de diensten.

Het tweede lid van artikel 44/7, dat niet bij de wet van 2 april 2001 is gewijzigd, bepaalt voorts dat het controleorgaan « ... in het bijzonder belast (is) met de controle van de naleving van de regels inzake de toegankelijkheid van de algemene nationale gegevensbank en de toezending aan deze gegevensbank van de inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid. » Het derde lid van dat artikel bepaalt ten slotte dat het controleorgaan ten aanzien van de bijzondere gegevensbanken vermeld in dat artikel volledig dezelfde bevoegdheden uitoefent.

Uit wat voorafgaat, blijkt dat de wettelijke taak van het controleorgaan er niet in bestaat zich te beperken tot de controle van de naleving van de regels die door of krachtens de artikelen 44/1 tot 44/9 worden voorgeschreven, maar dat het controleorgaan een algemene controle moet uitoefenen op de verwerkingen van de gegevens en inlichtingen door de politiediensten, in het bijzonder uit het oogpunt van de eerbiediging van het privé-leven.

Hoewel mag worden aangenomen dat de Koning, die bij de wet tot taak heeft gekregen om te bepalen onder welke voorwaarden het controleorgaan zijn bevoegdheden uitoefent, derhalve prioriteiten aan dat orgaan oplegt door te bepalen welke verwerkingen van gegevens uit de gegevensbanken in het bijzonder op hun regelmatigheid moeten worden getoetst, wordt Hij daarentegen niet gemachtigd om de bevoegdheid van het controleorgaan te beperken tot het controleren van de naleving van de regels voorgeschreven door of krachtens de artikelen 44/1 tot 44/9 van de wet van 5 augustus 1992.

In het verslag aan de Koning staat in dat verband het volgende te lezen : « Door of krachtens de wet zijn andere autoriteiten reeds belast met toezicht op de verwerking van inlichtingen en gegevens van de politiediensten, te weten het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten,... of nog de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Het is niet de bedoeling dat het controleorgaan ingesteld door de wet op het politieambt afbreuk doet aan de controlebevoegdheden van deze andere autoriteiten. In tegendeel, het leek ons gepast de opdrachten van het controleorgaan specifiek te omschrijven en de complementariteit van het optreden van de diverse instellingen als dusdanig te bevorderen (...) Het spreekt voor zich dat het enkel de bevoegde politieoverheden zijn, met name hetzij de rechtelijke overheden (bij voorbeeld, de procureur des Konings, de federale procureur...) dan wel de bestuurlijke overheden (de Minister van Binnenlandse Zaken) die de regels vastleggen van de verwerkingen die worden verricht in de algemene nationale gegevensbank, alsmede haar functionaliteiten. Het controleorgaan zal enkel de naleving van die voorgeschreven regels en functionaliteiten controleren en kan dus geenszins eigen regels uitvaardigen die door de politiediensten zouden moeten worden nageleefd, doch eigen functionaliteiten creëren ».

Die citaten uit het verslag aan de Koning zijn volledig in tegenspraak met het eerder geciteerde uittreksel uit de parlementaire voorbereiding. De wet beperkt de controles die door het controleorgaan moeten worden uitgevoerd, immers niet tot het controleren van de loutere naleving door de politiediensten van de « voorgeschreven regels en functionaliteiten », en de wet sluit evenmin uit dat verscheidene organen die onder verschillende autoriteiten ressorteren tegelijk controles uitvoeren.

Aangezien de wetgever het dienstig heeft geacht in verschillenden vormen van controle te voorzien, staat het niet aan de Koning om die vormen van controle te beperken ten einde overlappingen te voorkomen.

De ontworpen bepaling dient te worden herzien opdat met deze opmerking rekening wordt gehouden.

De paragrafen 1 en 4 mogen inzonderheid niet aldus worden gesteld dat zij de algemene bevoegdheid van het controleorgaan beperken. 2. Paragraaf 2 bepaalt inzonderheid dat het controleorgaan zijn controles moet uitoefenen « overeenkomstig de door de bevoegde politieoverheden voorgeschreven regels ».Zoals de gemachtigde ambtenaar heeft bevestigd, bestaat de bedoeling van de steller van het ontwerp er meer bepaald in voor te schrijven dat die specifieke onderzoeken betrekking hebben op de regelmatigheid van de verrichtingen ten aanzien van de regels die door de bevoegde politieoverheden zijn voorgeschreven.

Deze bepaling mag geenszins aldus worden geïnterpreteerd dat ze aan de politieoverheden enige verordenende bevoegdheid toekent.

Deze bepaling moet worden herzien teneinde formuleringen te vermijden die aldus tot verwarring kunnen leiden. Bovendien ziet de Raad van State niet in welke regels hier worden bedoeld. Bij artikel 44/4 wordt de Koning er immers mee belast te bepalen op welke wijze de inlichtingen in de algemene nationale gegevensbank worden verwerkt. De Koning is in zekere zin eveneens belast met het vaststellen van de voorwaarden voor de verwerking van de gegevens die zich in de bijzondere gegevensbanken van de diensten bevinden (artikel 44/7, derde lid). In voorkomend geval moeten de rechtsgrond en de aard worden gepreciseerd van de regels waarvan, volgens de wens van de steller van het ontwerp, de naleving in het bijzonder moet worden gecontroleerd door het controleorgaan. 3. De afdeling wetgeving ziet niet in wat het begrip onderzoek naar de werking in paragraaf 4 juist inhoudt. Artikel 8 Het is beter in het tweede lid gewoon het volgende te schrijven : « Het huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd door de Minister van Binnenlandse Zaken en door de Minister van Justitie voor het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. » Artikel 10 1. Artikel 44/7, negende lid, van de wet maakt het niet mogelijk de logistieke en administratieve steun van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie afhankelijk te stellen van een akkoord dat tussen de voorzitter van het controleorgaan en de inspecteur-generaal moet worden gesloten. Paragraaf 1, eerste lid, van de onderzochte bepaling dient bijgevolg te vervallen. 2. Krachtens artikel 174, eerste lid, van de Grondwet, wordt de begroting elk jaar door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd.De begrotingsprocedure en de manier waarop begrotingen moeten worden opgesteld zijn in detail geregeld in de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.

Zo luidt artikel 12, eerste en tweede lid, van de voormelde gecoördineerde wetten als volgt : « De algemene uitgavenbegroting voorziet in en verleent machtiging voor de uitgaven, per programma, van de diensten van algemeen bestuur van de Staat.

De kredieten voor de programma's groeperen onderscheidenlijk de begrotingsmiddelen die betrekking hebben op de werkingskosten van de overheidsdiensten en op de doelstellingen van de activiteitenprogramma's. » (1) Artikel 14 van diezelfde gecoördineerde wetten luidt als volgt : « In de begrotingstabellen worden de kredieten voor de programma's volgens de economische classificatie opgesplitst in basisallocaties, met opgave van de uitgaven bestemd voor de financiële diensten van geprefinancierde uitgaven. Deze bepaling geld niet voor de kredieten ingeschreven voor de dotaties ».

Gelet op de bepalingen waarnaar hiervoren is verwezen, staat het niet aan de Koning om in een verordeningsbepaling voor te schrijven welke structuur de begroting van de federale politie moet hebben. Overigens is geen enkele verordenende maatregel nodig opdat artikel 114 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (2) kan worden uitgevoerd.

Bijgevolg dient paragraaf 2 te vervallen.

Slotopmerking De Nederlandse tekst van het ontwerp is voor verbetering vatbaar. Zo is het verkieslijk in artikel 2, § 3, te spreken van het « vastleggen » van gegevens en inlichtingen in plaats van het « vatten » ervan. Ook de term « schorsing » (artikel 4, § 3) is in deze context verkeerd; het is verkieslijk te spreken van de stopzetting van het vastleggen van gegevens en inlichtingen. Deze opmerkingen gelden trouwens voor het gehele ontwerp.

Ook schrijve men in het gehele ontwerp « Minister van Binnenlandse Zaken » en « Minister van Justitie » met hoofdletters.

De kamer was samengesteld uit : de heren : R. Andersen, voorzitter van de Raad van State;

P. Lienardy, P. Quertainmont, staatsraden;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer. L. Detroux, auditeur. De nota van de Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer Y. Houyet, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Lienardy.

De griffier, De voorzitter, B. Vigneron. R. Andersen. _______ Nota's (1) Artikel 13 van de voormelde gecoördineerde wetten bepaalt inzonderheid dat de verantwoording van de algemene uitgavenbegroting is samengesteld uit nota's waarin de algemene beleidslijnen van de departementen worden uiteengezet, en, per organisatieafdeling, de toegewezen opdrachten en, per programma, de nagestreefde doelstellingen, alsook de aan te wenden middelen om deze te bereiken.(2) Het voormelde artikel 114 luidt als volgt : « De uitgaven door de federale politie maken het voorwerp uit van een sectie van de algemene uitgavenbegroting.De basisallocaties met betrekking tot de algemene directie van de gerechtelijke politie worden samengebracht in een afzonderlijke organisatieafdeling. » Overigens behoort te worden opgemerkt dat de wetgever zelf bepaald heeft dat er een afzonderlijke organisatieafdeling moet zijn voor de begrotingsmiddelen van de gerechtelijke politie.

30 MEI 2002. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de voorwaarden betreffende de uitoefening van de opdrachten van het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet op het politieambt, inzonderheid op artikel 44/4, eerste lid, artikel 44/7, zesde lid, en artikel 44/9, eerste lid, ingevoegd bij de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 en 28 mei 2001;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 21 juni 2001;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de omstandigheid dat de instelling van het controleorgaan van de algemene nationale gegevensbank onderstelt dat de regels met betrekking tot haar werkingsmodaliteiten worden vastgesteld; dat de datum van zijn oprichting, net als deze van de federale politie, gelet op artikel 260 van voornoemde wet van 7 december 1998, niet later mag vallen dan 1 januari 2001;

Gelet op advies nr. 31.932/2 van de Raad van State, gegeven op 6 juli 2001 overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : a) « de wet » : de wet op het politieambt;b) « het controleorgaan » : het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt;c) « de algemene gegevensbank » : de algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/4 van de wet op het politieambt;d) « de bijzondere gegevensbanken » : de bijzondere gegevensbanken die de politiediensten kunnen oprichten overeenkomstig artikel 44/7 van de wet op het politieambt;e) « de gegevens en inlichtingen » : de gegevens van persoonlijke aard en de inlichtingen bedoeld in artikel 44/1 van de wet op het politieambt;f) « de overheden van bestuurlijke politie » : de overheden bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet op het politieambt. HOOFDSTUK II. - Controleopdrachten

Art. 2.§ 1. Het controleorgaan gaat door middel van onderzoek naar de werking na of de inhoud van de algemene gegevensbank en de procedure voor de verwerking van de daarin bewaarde gegevens en inlichtingen overeenkomen met het bepaalde in de artikelen 44/1 tot 44/9 van de wet en met de maatregelen houdende uitvoering ervan. § 2. Overeenkomstig de regels voorgeschreven door de bevoegde politieoverheden controleert het controleorgaan in het bijzonder de regelmatigheid van de volgende verwerkingen in de algemene gegevensbank : 1° de evaluatie van de gegevens en inlichtingen;2° de registratie van de verzamelde gegevens en inlichtingen;3° de validatie van de gegevens en inlichtingen door de daartoe bevoegde organen;4° de vatting van de geregistreerde gegevens en inlichtingen op grond van de concrete aard of van de betrouwbaarheid ervan;5° de uitwissing en de archivering van de gegevens en inlichtingen nadat de termijn voor bewaring ervan is verstreken;6° de verlenging van de termijn voor bewaring van de gegevens en inlichtingen ingeval ernstige grond bestaat om aan te nemen dat zij nog nuttig zijn voor de doeleinden van de algemene gegevensbank. § 3. Het controleorgaan controleert in het bijzonder de werkelijke aard van de volgende, door de bevoegde politieoverheden voorgeschreven functiemogelijkheden en verwerkingen : 1° de relaties tussen de categorieën van gegevens en inlichtingen geregistreerd op het tijdstip waarop zij zijn gevat;2° de ontvangst van de gegevens en inlichtingen door de autoriteiten en diensten die krachtens de wet tot raadpleging gemachtigd zijn;3° de mededeling van de gegevens en de inlichtingen aan de wettelijk gemachtigde autoriteiten en diensten;4° de verbinding met andere systemen voor informatieverwerking met het oog op de validatie van de gegevens en de inlichtingen van de algemene gegevensbank;5° de bijzondere regels houdende vatting van de gegevens en de inlichtingen op grond van de concrete betrouwbaarheid ervan. § 4. Het controleorgaan gaat door middel van onderzoek naar de werking na of de inhoud van de bijzondere gegevensbanken en de procedure houdende verwerking van de daarin geregistreerde en bewaarde gegevens en inlichtingen overeenkomen met het bepaalde in de artikelen 44/1 tot 44/9 van de wet en met de maatregelen houdende uitvoering ervan. § 5. Het controleorgaan gaat in het bijzonder na of de voorwaarden inzake toegang tot en raadpleging van de bijzondere gegevensbanken overeenkomen met het bepaalde in de artikelen 44/1 tot 44/9 van de wet en met de maatregelen houdende uitvoering ervan.

Art. 3.Het controleorgaan kan in het kader van zijn controleopdrachten een of meer van zijn leden belasten met een onderzoek ter plaatse. HOOFDSTUK III. - Raadgevende opdrachten

Art. 4.§ 1. Uiterlijk twee weken na ontvangst van het verzoek brengt het controleorgaan ten behoeve van de bevoegde minister een omstandig advies uit over de aanwijzing, de bevordering, de benoeming of de mutatie van de politieambtenaren belast met het beheer van de algemene gegevensbank. § 2. Uiterlijk twee weken na ontvangst van het verzoek brengt het controleorgaan ten behoeve van de bevoegde minister een omstandig advies uit over de wenselijkheid van een tuchtrechtelijke procedure ten aanzien van het hoofd van de dienst die de algemene gegevensbank beheert, of ten aanzien van zijn adjunct. § 3. Uiterlijk twee weken na ontvangst van het verzoek stelt het controleorgaan de bevoegde verzoekende overheid in kennis van zijn instemming met of zijn weigering van de schorsing van de vatting van de gegevens en inlichtingen van een bijzondere gegevensbank in de algemene gegevensbank.

In de instemming van het controleorgaan wordt melding gemaakt van de geldigheidsduur van de schorsing. Na verloop van die termijn moet de schorsing van de vatting opnieuw ter instemming worden voorgelegd.

De verzoekende politiedienst houdt een afschrift van de instemming of van de weigering van het controleorgaan ter beschikking van elke bevoegde controleautoriteit.

Art. 5.De voorzitter van het controleorgaan kan een van de leden ervan afvaardigen naar de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wanneer laatstgenoemde zulks nuttig acht of zij een advies of een aanbeveling moet formuleren over de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van de algemene gegevensbank of in dat van de bijzondere gegevensbanken.

Deze vertegenwoordiger zorgt in het bijzonder voor de coördinatie van de werkzaamheden van het controleorgaan en die van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hij heeft alleen raadgevende stem. HOOFDSTUK IV. - Opdrachten inzake informatie

Art. 6.Het controleorgaan houdt een centraal register van de bijzondere gegevensbanken.

Daarin wordt onder meer melding gemaakt van de datum van oprichting en opheffing van die gegevensbanken, van de voorwaarden inzake toegang alsmede van de modaliteiten van mededeling van de daarin verwerkte gegevens en inlichtingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken of de persoon die hij delegeert, de Minister van Justitie of de persoon die hij delegeert, de bevoegde controleautoriteiten, de gerechtelijke overheden, de overheden van bestuurlijke politie en de politiediensten hebben toegang tot dat centraal register.

Art. 7.Het controleorgaan bezorgt de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie jaarlijks een verslag inzake de uitoefening van zijn opdrachten tijdens het voorbije jaar. HOOFDSTUK V. - Aanvullende modaliteiten inzake de werking

Art. 8.Het controleorgaan stelt uiterlijk een maand na zijn oprichting zijn huishoudelijk reglement vast.

Het huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd door de Minister van Binnenlandse Zaken en door de Minister van Justitie alvorens in het Belgisch Staatsblad te worden bekendgemaakt.

Art. 9.De voorzitter en de leden van het controleorgaan ontvangen in het kader van hun bevoegdheden enkel onderrichtingen van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Justitie.

Art. 10.De leden van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie gevorderd om het controleorgaan hulp te verlenen, ressorteren in het kader van die opdracht en voor de duur ervan onder het functioneel gezag van voornoemd orgaan.

Art. 11.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 12.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 30 mei 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^