gepubliceerd op 25 februari 1998
Koninklijk besluit tot wijziging van verscheidene bepalingen betreffende het statuut van de kandidaat-militairen en van de militairen van het actief kader
30 JANUARI 1998. Koninklijk besluit tot wijziging van verscheidene bepalingen betreffende het statuut van de kandidaat-militairen en van de militairen van het actief kader
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 12bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994, en artikel 40;
Gelet op de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 39bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994;
Gelet op de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op de artikelen 3 en 17, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 3, § 3, eerste lid, opgeheven door het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 en opnieuw ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 december 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 betreffende de dienstnemingen en wederdienstnemingen van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 februari 1994 betreffende de voortgezette vorming van de lagere officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven, door de beroepsofficieren van de krijgsmacht af te leggen met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of tot een gelijkwaardige graad, inzonderheid op artikel 26, § 2, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 maart 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op artikel 3, 3°;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, inzonderheid op artikel 9;
Gelet op de protocollen van het onderhandelingscomité, afgesloten op 6 december 1996 en op 16 mei 1997;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 3, § 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, opgeheven door het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 en hersteld bij het koninklijk besluit van 13 december 1995, worden de woorden "de sectie "personeel en organisatie" van" geschrapt.
Art. 2.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 13 november 1991 betreffende de dienstnemingen en wederdienstnemingen van de kandidaat-militairen van het actief kader, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° onderdeel 3° wordt vervangen door de volgende tekst : « 3° de kandidaat die hetzij in de twaalf maanden die voorafgaan aan de dag van de dienstneming, hetzij in het academiejaar of schooljaar dat voorafgaat aan de dienstneming indien het een kandidaat-beroepsofficier van de normale of aanvullende werving of een kandidaat-beroepsonderofficier aanvaard in een school voor onderofficieren betreft, de hoedanigheid verloren heeft van kandidaat-militair korte termijn of van kandidaatmilitair van het actief kader, in dezelfde of in een lagere personeelscategorie, behalve indien hij gereïntegreerd wordt in zijn oorspronkelijke hoedanigheid van kandidaat;"; 2° het artikel wordt aangevuld als volgt : « 4° de kandidaat-beroepsofficier van de normale of aanvullende werving en de kandidaat-beroepsonderofficier aanvaard in een school voor onderofficieren, die reeds tweemaal tijdens deze vormingen in een vormingsjaar niet geslaagd is, indien hij opnieuw kandidaat is voor één van deze vormingen, ongeacht de vormingscyclus.».
Art. 3.Artikel 26, § 2, van het koninklijk besluit van 7 februari 1994 betreffende de voortgezette vorming van de lagere officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven, door de beroepsofficieren van de krijgsmacht af te leggen met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of tot een gelijkwaardige graad, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 maart 1997, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van § 1, derde lid, kunnen de kandidaten die niet geslaagd zijn voor de schriftelijke proef over de fase "intermachten" bedoeld in artikel 22, deze opnieuw afleggen op zijn vroegst na een maand en uiterlijk binnen een termijn van drie maanden na het afleggen van deze proef, op de datum vastgesteld door de commandant van het instituut, zonder dat aan hen nog bijkomende cursussen worden gegeven over de stof van deze fase. ».
Art. 4.Een artikel 26bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : «
Artikel 26bis.De officier die definitief niet geslaagd is voor de proef bedoeld in artikel 26, § 2, verliest automatisch de hoedanigheid van officier-stagiair. » .
Art. 5.Artikel 3, 3°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader wordt vervangen door de volgende tekst : « 3° indien hij militair korte termijn is : a) voor de werving in dezelfde personeelscategorie, ten minste tien maanden werkelijke dienst vervuld hebben als militair korte termijn en, bovendien, indien hij kandidaat-vrijwilliger is, aanvaard worden voor dezelfde functie en eenheid;b) voor de werving in een hogere personeelscategorie, ten minste geslaagd zijn in de basisopleidingsfase bedoeld in artikel 10, tweede lid, 1°, a) van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn of in de vorming vastgesteld door de stafchef van het krijgsmachtdeel indien hij vrijgesteld is van de basisopleidingsfase;c) ten minste een volledige dienstneming in die hoedanigheid hebben volbracht indien aan de voorwaarden vermeld in a) of b) niet wordt voldaan.».
Art. 6.In artikel 9 van het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader wordt een § 2bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 2bis. Wanneer de beoordeelde officier tewerkgesteld is aan een leerstoel van de Koninklijke Militaire School, wordt door het hoofd van de betrokken leerstoel een advies verleend door de evaluatienota in te vullen na het evaluatiegesprek.
Wanneer het hoofd van de betrokken leerstoel evenwel een officier is die aan de voorwaarden bepaald in artikel 4 beantwoordt, handelt hij in de hoedanigheid van eerste beoordelaar.
In het geval bedoeld in het eerste lid is de eerste beoordelaar een hoofdofficier adjunct van de studiedirecteur, die de evaluatienota invult, met uitzondering van het evaluatiegesprek, waaraan het document bedoeld in het eerste lid wordt gehecht.
De tweede beoordelaar is de officier studiedirecteur, of bij diens ontstentenis, de commandant van de School. ».
Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1998, met uitzondering van de artikelen 3 en 4 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1997.
Art. 8.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 januari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, J.-P. PONCELET