Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 september 2003
gepubliceerd op 24 oktober 2003

Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2003009776
pub.
24/10/2003
prom.
29/09/2003
ELI
eli/besluit/2003/09/29/2003009776/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 SEPTEMBER 2003. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op artikel 185, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970 en 17 februari 1997 en op artikel 380, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wet van 12 april 1999;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 augustus 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 21 november 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 20 december 2002;

Gelet op het protocol nr. 252 houdende de besluiten van de onderhandelingen van Sectorcomité III - Justitie, op datum van 26 mei 2003;

Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat op 23 oktober 2002 de Ministers van Justitie, Ambtenarenzaken en een vertegenwoordiger van de Minister van Begroting met de representatieve syndicale organisaties een akkoord afgesloten, waarin onder meer een verhoging van het vakantiegeld 2002 van het personeel van griffies en parketten werd voorzien;

Overwegende dat een gedeelte van het vakantiegeld van het jaar 2002, meer bepaald het verschil tussen het vakantiegeld, bedoeld in huidig koninklijk besluit en het vakantiegeld bedoeld in het artikel 4 van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van het vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur en het vakantiegeld van het jaar 2003 bedoeld in huidig koninklijk besluit, reeds werden uitbetaald;

Op de voordracht van Onze Minister van Begroting en van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op : 1° De vertalers en de eerstaanwezend vertalers van de parketsecretariaten;2° De opstellers, de eerstaanwezend opstellers, de beambten, de eerstaanwezend beambten van de griffies en de parketsecretariaten;3° De personeelsleden van het niveau 2+ die een bijzondere graad bekleden ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 185, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek;4° De personeelsleden van de niveaus 2, 3 en 4 die een bijzondere graad bekleden ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 185, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek; Dit besluit is van toepassing op de benoemde en de contractuele personeelsleden.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit moeten de hiernavolgende termen aldus worden verstaan : 1° volledige prestaties : de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt;2° referentiejaar : het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens welk de vakantie moet worden toegestaan;3° jaarwedde : de wedde, het loon, de gewaarborgde bezoldiging, de vergoeding of de toelage die in de plaats van de wedde of het loon komt, met inbegrip in voorkomend geval van de haard- of standplaatstoelage.

Art. 3.§ 1. Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het ganse referentiejaar wordt het vakantiegeld vastgesteld op 92 % van een twaalfde van de jaarwedde die gekoppeld is aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde bepaalt welke verschuldigd is voor de maand maart van het vakantiejaar.

Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer het personeelslid voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft. § 2. De personeelsleden die tijdens het referentiejaar benoemd worden of gedelegeerd worden overeenkomstig artikel 330 en 330bis van het Gerechtelijk Wetboek of contractueel tewerkgesteld worden in een hogere functie, bepaald in het Gerechtelijk Wetboek of door Ons ingesteld overeenkomstig artikel 185, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, die niet is bedoeld in artikel 1, krijgen eveneens het vakantiegeld zoals bedoeld in § 1, berekend op de laatst verschuldigde wedde in de oorspronkelijke functie naar rato van de prestaties geleverd in deze functie tijdens het referentiejaar.

Art. 4.§ 1. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden in aanmerking genomen de perioden gedurende welke het personeelslid tijdens het referentiejaar : 1° de jaarwedde geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° zijn functies opgeschort heeft wegens de verplichtingen die hem opgelegd zijn krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;3° met ouderschapsverlof was;4° afwezig geweest is ingevolge een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de arbeidstijd;5° een opdracht heeft vervuld met behoud van de wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen. § 2. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode gaande van 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke de datum voorafgaat waarop het personeelslid die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde : 1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop het personeelslid de inrichting heeft verlaten waarin het zijn studiën heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst een einde heeft genomen. Het personeelslid moet het bewijs leveren dat het aan de gestelde voorwaarden voldoet. Bedoeld bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.

Art. 5.§ 1. Onverminderd artikel 4, § 1, 2° en 3°, en § 2 wordt, wanneer niet tijdens het ganse referentiejaar volledige prestaties werden verricht, het vakantiegeld als volgt vastgesteld : a) een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;b) een dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties niet een ganse maand beslaan. § 2. De toekenning van een gedeeltelijke wedde wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld voor gevolg.

Art. 6.In geval van onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de uren geleverde prestaties op basis van de uurdeler(s) die in de bezoldigingsregeling van toepassing is (zijn); in voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de perioden bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, en 5°, en § 2.

Art. 7.Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van deze verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.

Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.

Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.

Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.

Art. 8.Voor de toepassing van het voorgaande artikel is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.

Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.

Art. 9.De bedragen welke het personeelslid als vakantiegeld zou hebben ontvangen voor andere prestaties welke gedurende het referentiejaar werden verricht, worden afgetrokken van het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt in toepassing van artikel 4, § 2, van dit besluit.

Art. 10.Het vakantiegeld wordt betaald van 1 mei af en uiterlijk op 30 juni van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend.

In afwijking van de in het eerste lid omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop het personeelslid de leeftijdsgrens bereikt of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.

Voor de toepassing van het tweede lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met de index van de consumptieprijzen van de beschouwde maand.

Art. 11.Op het bedrag van het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 % verricht.

Art. 12.In afwijking van artikel 3, § 1, wordt het vakantiegeld voor het jaar 2002, vastgesteld op 82 % van een twaalfde van de jaarwedde die gekoppeld is aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde bepaalt welke verschuldigd is voor de maand maart van het vakantiejaar.

Art. 13.In afwijking van artikel 3, § 2, krijgen de personeelsleden bedoeld in artikel 1, 2°en 4° die tijdens het referentiejaar 2001 benoemd worden of contractueel tewerkgesteld in een functie bedoeld in artikel 1, 1° en 3° in 2002 eveneens een vakantiegeld zoals bedoeld in artikel 12, berekend op de laatst verschuldigde wedde in de oorspronkelijke functie overeenkomstig de prestaties geleverd in deze oorspronkelijke functie.

Art. 14.In afwijking van artikel 10 geschiedt de effectieve uitbetaling van het vakantiegeld voor wat betreft het jaar 2002 ten laatste op 30 november 2002.

Art. 15.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002 voor wat betreft de personeelsleden bedoeld in artikel 1, 2° en 4°.

Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003 voor wat betreft de personeelsleden bedoeld in artikel 1, 1° en 3°.

Art. 16.Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 september 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE

^