gepubliceerd op 15 november 2001
Koninklijk besluit tot bepaling van de besteding van de middelen van het terugvorderingsfonds voorzien bij het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot inrichting van het terugvorderingsfonds voor de publieke non-profitsector aangesloten bij de R.S.Z.-P.P.O., bedoeld in artikel 1, § 7, 2° van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen en tot bepaling van zijn werkingsmodaliteiten
29 OKTOBER 2001. - Koninklijk besluit tot bepaling van de besteding van de middelen van het terugvorderingsfonds voorzien bij het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot inrichting van het terugvorderingsfonds voor de publieke non-profitsector aangesloten bij de R.S.Z.-P.P.O., bedoeld in artikel 1, § 7, 2° van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen en tot bepaling van zijn werkingsmodaliteiten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op artikel 35, § 5, tweede lid;
Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 1, § 7, 2°, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot inrichting van het terugvorderingsfonds voor de publieke non-profit sector aangesloten bij de R.S.Z.-P.P.O., bedoeld in artikel 1, § 7, 2°, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen en tot bepaling van zijn werkingsmodaliteiten, inzonderheid op artikel 6;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 23 oktober 2001;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 26 oktober 2001;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de opleidingsprogramma's voor de omvorming van sommige kinesitherapeuten en paramedici tot gegradueerde verpleegkundigen reeds een aanvang hebben genomen, dat onmiddellijk de nodige maatregelen moeten worden genomen om de opleiding van deze personen te laten financieren door het terugvorderingsfonds bedoeld in artikel 1, § 7, 2°, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen en dat deze personen en hun werkgevers onmiddellijk op de hoogte moeten worden gebracht van de uitvoering van deze maatregelen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Volksgezondheid en van Onze Minister van Sociale Zaken, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Opleidingstegemoetkoming ten gunste van de kinesitherapeuten en paramedici die een opleiding tot gegradueerde verpleegkundige volgen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt verstaan onder : 1. « federale gezondheidssector » : de werknemers die recht geven op de bijdragevermindering bedoeld in artikel 35, § 5, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en die behoren tot het Fonds Sociale Maribel voor de privé-ziekenhuizen, het Fonds Sociale Maribel voor de erkende rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen van de privé-sector, het Fonds Sociale Maribel van de revalidatiecentra, het Fonds Sociale Maribel voor de thuisverzorgingssector, het Fonds voor de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de RSZ, bedoeld in artikel 71, 1° van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 of het Fonds voor de openbare sector aangesloten bij de RSZ, bedoeld in artikel 71, 2°, van voormelde wet van 26 maart 1999, alsook hun werkgevers. Wat betreft de werkgevers aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, worden de werknemers bedoeld die door deze werkgevers met een van de hierna volgende NACE-codes worden aangegeven : 85.110-75.250-85.143-85.144 of 85.315, alsook hun werkgevers; 2. « kinesitherapeuten » : de personen bedoeld in artikel 21bis van het koninklijk besluit nr.78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen; 3. « paramedici » : de personen die een gezondheidszorgberoep uitoefenen en die reeds in het bezit zijn van een diploma of getuigschrift van een graduaatsopleiding en die de handelingen stellen en/of de prestaties verrichten van het beroep van bandagist, orthesist of prothesist, diëtist, ergotherapeut, farmaceutisch-technisch assistent, logopedist, medisch laboratorium technoloog, orthoptist, de technologen medische beeldvorming, de ambulanciers, de audiciens, de podologen;worden ook in aanmerking genomen, de personen die in het bezit zijn van een van de hierna volgende diploma's of getuigschriften : licentiaat in de psychomotriciteit, licentiaat in de psychologie, gegradueerde maatschappelijk assistent, gegradueerde in de gezinswetenschappen, licentiaat in de gerontologie, opvoeder in de gerontologie, gegradueerde in de readaptatiewetenschappen; 4. « terugvorderingsfonds » : het terugvorderingsfonds bedoeld in artikel 1, § 7, 2°, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. Sectie 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 2.Openen het recht op een financiële tegemoetkoming ten laste van het terugvorderingsfonds, de kinesitherapeuten en paramedici die uiterlijk op 19 oktober 2001 hun kandidatuur voor het volgen, vanaf het schooljaar 2001-2002, van een opleiding tot gegradueerd verpleegkundige hebben ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en die bovendien voldoen aan volgende voorwaarden : 1° op 31 augustus 2001 een zelfstandige activiteit in hoofdberoep uitoefenen als kinesitherapeut of als paramedicus of tewerkgesteld zijn als werknemer buiten de federale gezondheidssector, met één of verschillende arbeidsovereenkomsten of in statutair verband, voor in totaal minstens 19 uren per week, de tewerkstelling in de federale gezondheidssector inbegrepen, waaruit onbetwistbaar blijkt dat de volledige duur van de opleiding gedekt wordt door die arbeidsovereenkomsten of het statutair verband;2° minstens 23 jaar oud zijn en niet de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt op 31 augustus 2001;3° definitief toegelaten zijn tot het opleidingsproject bij beslissing van de adviseur-generaal van het bestuur voor de gezondheidszorg, bestuursdirectie van de geneeskundepraktijk, van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, omdat aan volgende voorwaarden voldaan werd : a) de voorwaarden hierboven gesteld, zijn vervuld;b) de kandidaat heeft, in voorkomend geval, de noodzakelijke werkgeversattesten ingediend, waaruit blijkt dat de werkgever gedurende de hele duur van de opleiding het normale loon aan de werknemer zal doorbetalen;c) de kandidaat die een zelfstandige activiteit in hoofdberoep uitoefent, heeft in voorkomend geval, de verklaring ondertekend dat hij het inschrijvingsnummer bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering zal inleveren;d) de kandidaat heeft een definitief bewijs van inschrijving bij een onderwijsinrichting voor het volgen van de opleiding tot gegradueerd verpleegkundige, overgemaakt.
Art. 3.De financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 is verschuldigd vanaf de datum vermeld op het definitief bewijs van inschrijving bij een onderwijsinrichting, bedoeld in artikel 2, eerste lid, 3°, d).
Art. 4.De financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 bedraagt 2.627,67 euro per maand.
De tegemoetkoming toegekend met toepassing van artikel 6 aan de werkgever die de toegelaten kandidaat tewerkstelt, wordt als volgt vastgesteld : 2.627,67 euro x aantal uren van tewerkstelling per week bij de betrokken werkgever, gedeeld door 38.
De tegemoetkoming toegekend aan een zelfstandige kinesitherapeut of paramedicus met toepassing van artikel 8 wordt als volgt vastgesteld : 2.627,67 euro verminderd met (2.627,67 x totaal aantal uren van tewerkstelling per week als loontrekkende gedeeld door 38).
Voor de toepassing van dit artikel kan het aantal uren van tewerkstelling per week als loontrekkende nooit meer bedragen dan 38 uur.
Wanneer de tegemoetkoming slechts voor een deel van een maand verschuldigd is, wordt het bedrag vastgesteld met toepassing van het tweede of het derde lid, vermenigvuldigd met (30 - het aantal kalenderdagen gelegen in de periode waarvoor de tegemoetkoming niet verschuldigd is, gedeeld door 30).
Art. 5.De financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 is niet meer verschuldigd : a) indien de toegelaten kandidaat op het einde van het schooltrimester (Kerstdag, Pasen en het einde van het schooljaar) geen door de onderwijsinrichting afgeleverd attest indient;b) indien de toegelaten kandidaat op het einde van het schooljaar geen attest afgeleverd door de onderwijsinrichting indient waaruit blijkt dat hij geslaagd is;in geval de toegelaten kandidaat zich voor een tweede zittijd dient aan te melden, dient hij op het einde van de eerste zittijd een attest afgeleverd door de onderwijsinrichting in te dienen waaruit dit blijkt; c) indien de toegelaten kandidaat ongewettigd afwezig was, in de zin van artikel 116, § 2, van de wet van 22 januari 1985, afdeling 6 betreffende het betaald educatief verlof, in de cursussen voor meer dan één tiende van de duur ervan tijdens een kwartaal;d) indien de toegelaten kandidaat een nieuwe winstgevende activiteit als zelfstandige, als werknemer of in het kader van uitzendarbeid uitoefent;e) indien de toegelaten kandidaat een activiteit als kinesitherapeut of paramedicus aanvat of voortzet tijdens de duur van de opleiding;f) vanaf het tijdstip van de beëindiging van de opleiding. De toegelaten kandidaat moet de attesten bedoeld in a) en b) binnen de vijftien dagen na het einde van het schooltrimester, het einde van het schooljaar of het einde van de eerst zitting, naar gelang van het geval, bij het terugvorderingsfonds indienen. Na het verstrijken van die termijn nodigt het terugvorderingsfonds bij brief de toegelaten kandidaat alsnog uit om binnen de acht dagen het attest in te dienen, indien dit nog niet gebeurd is.
Sectie 2. - Tegemoetkoming waarop de werkgevers die niet behoren tot de federale gezondheidssector aanspraak kunnen maken.
Art. 6.De tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 wordt gestort aan de werkgever, die niet behoort tot de federale gezondheidssector, die een werknemer die toegelaten wordt tot het opleidingsproject overeenkomstig artikel 2, tewerkstelt.
De storting van de tegemoetkoming aan de werkgever wordt stopgezet wanneer hij het bewijs van de maandelijkse uitbetaling van het loon aan de betrokkene niet voorlegt aan het fonds binnen de veertien dagen volgend op het kwartaal.
Art. 7.Met toepassing van artikel 5 wordt de uitbetaling van de tegemoetkoming stopgezet veertien dagen nadat de werkgever bij aangetekende brief door het terugvorderingsfonds ervan in kennis werd gesteld dat de toegelaten kandidaat zich in een stituatie bevindt als bepaald in artikel 5, a) tot e). De termijn van veertien dagen vangt aan op de datum van de poststempel.
In geval van artikel 5, a) of b), mag het terugvorderingsfonds de aangetekende brief bedoeld in het vorig lid pas versturen nadat de toegelaten kandidaat, overeenkomstig artikel 5, tweede lid, schriftelijk uitgenodigd werd om binnen de acht dagen het attest alsnog in te dienen. Afdeling 3. - Tegemoetkoming waarop de zelfstandige kinesitherapeuten
en paramedici aanspraak kunnen maken
Art. 8.De tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 is enkel verschuldigd indien de toegelaten zelfstandige kinesitherapeut of paramedicus binnen de acht dagen na de ontvangst van de beslissing van definitieve toelating, bedoeld in artikel 2, 3°, het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering schriftelijk erom verzoekt zijn inschrijvingsnummer als zelfstandige kinesitherapeut of paramedicus in te trekken vanaf de datum waarop een aanvang genomen wordt met de opleiding, en een kopie van die brief opstuurt naar het terugvorderingsfonds. Het terugvorderingsfonds vraagt aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering om de ontvangst van het verzoek en de intrekking van het inschrijvingsnummer te bevestigen.
Art. 9.De tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 wordt geschorst : a) voor een periode van drie maanden telkens als de toegelaten kandidaat binnen de veertien dagen volgend op een kwartaal niet het bewijs levert dat hij de bijdragen voor de regeling van de zelfstandigen betaald heeft.Het bewijs dient geleverd te worden aan de hand van een attest afgeleverd door een erkende sociale verzekeringskas voor zelfstandigen; b) vanaf de 16e dag volgende op het einde van het schooltrimester, einde van het schooljaar of einde van de eerste zittijd, naar gelang van het geval, indien de toegelaten kandidaat verzuimt aan de verplichtingen bedoeld in artikel 5, a) en b).
Art. 10.De tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 wordt stopgezet vanaf het tijdstip dat vastgesteld wordt dat de toegelaten kandidaat zich bevindt in een situatie als bedoeld in artikel 5. HOOFDSTUK II. - Financiering van project voor de opvang van buitenlandse niet-begeleide minderjarige asielzoekers
Art. 11.De werkgever aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten die met de Minister bevoegd voor de opvang van asielzoekers een overeenkomst afsluit, hetzij voor een beperkte tijd, hetzij met bepaalde resultaatsverbintenissen, waarin voorzien wordt in de organisatie van opvang voor buitenlandse minderjarige niet-begeleide asielzoekers, ontvangt een tegemoetkoming ten laste van het terugvorderingsfonds van 6.693,12 euro per voltijdse werknemer per kwartaal, voor het aantal werknemers en voor de duur die door de Minister bevoegd voor de opvang van asielzoekers aan het beheerscomité van het terugvorderingsfonds meegedeeld worden. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 12.Voor de periode gelegen voor 1 januari 2002 geldt in plaats van het bedrag van 2 627,67 euro, het bedrag van 106 000 BEF en in plaats van het bedrag van 6 693,12 euro, het bedrag van 270 000 BEF. HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding
Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking op 1 september 2001, met uitzondering van Hoofdstuk 2 en 3 die uitwerking hebben op 1 september 2000.
Art. 14.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 oktober 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Volksgezondheid, Mevr. M. AELVOET De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE