Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 juni 2007
gepubliceerd op 24 juli 2007

Koninklijk besluit tot coördinatie van de wetgeving tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2007023133
pub.
24/07/2007
prom.
29/06/2007
ELI
eli/besluit/2007/06/29/2007023133/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

29 JUNI 2007. - Koninklijk besluit tot coördinatie van de wetgeving tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet (I) van 27 december 2006, inzonderheid op artikel 291;

Gelet op de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering van de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986, de wetten van 30 december 1988, 26 juni 1992, 6 augustus 1993 en 21 december 1994, de koninklijke besluiten van 19 mei 1995, 7 februari 1997 en 23 april 1997 en de wetten van 12 augustus 2000 en 20 juli 2005;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 26 februari 2007;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 april 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 20 april 2007;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 42.991/1, gegeven op 24 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De bepalingen van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering van de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986, de wetten van 30 december 1988, 26 juni 1992, 6 augustus 1993 en 21 december 1994, de koninklijke besluiten van 19 mei 1995, 7 februari 1997 en 23 april 1997 en de wetten van 12 augustus 2000 en 20 juli 2005, worden gecoördineerd volgens de bij dit besluit gevoegde tekst.

Art. 2.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 juni 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK

Wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gecoördineerd op 29 juni 2007 HOOFDSTUK I. - Verplichte stortingen

Artikel 1.(1) Dit hoofdstuk is van toepassing op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood betreffende de verplichte stortingen die op de rekening van elke werknemer werden verricht en die inzonderheid werd beheerst door : 1° artikel 11 van de wet van 21 juli 1844 op de differentiële rechten; 2°de wet van 5 juni 1911 op de ouderdomspensioenen ten bate van de mijnwerkers; 3° de wet van 10 december 1924 op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood;4° de wet van 30 december 1924 omtrent de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood der mijnwerkers;5° de wet van 10 maart 1925 op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood der bedienden;6° de wet van 18 juni 1930 tot herziening der wet van 10 maart 1925 op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood der bedienden;7° de wet van 14 juli 1930 houdende herziening van de wet van 10 december 1924 gewijzigd bij die van 20 juli 1927 op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;8° de wet van 1 augustus 1930 betreffende het rustpensioenstelsel der mijnwerkers;9° de wet van 6 juli 1931 die betrekking heeft op de zeelieden;10° het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzieningskas voor zeevarenden onder Belgische vlag;11° het koninklijk besluit van 25 augustus 1937 tot samenordening van het pensioenstelsel der mijnwerkers;12° de wet van 15 december 1937 betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;13° het besluit van de Regent van 12 september 1946 tot samenordening van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood;14° de besluitwet van 25 februari 1947 tot samenordening en wijziging van de wetten betreffende het pensioenstelsel voor de mijnwerkers en de ermee gelijkgestelden;15° de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden;16° de wet van 22 februari 1960 tot wijziging van de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden.

Art. 2.(2) De Rijksdienst voor pensioenen is belast met de toepassing van dit hoofdstuk.

Art. 3.(3) De ouderdomsrente gaat in de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de werknemer de leeftijd van 65 of 60 jaar, naargelang het een man of een vrouw betreft, bereikt. (4) Op verzoek van de verzekerde kan de ouderdomsrente ten vroegste ingaan de eerste dag van de maand die volgt op deze van een verjaardag vanaf de 55ste verjaardag.In dit geval wordt de rente verminderd overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen.

Art. 4.(5) Het bedrag van de ouderdomsrente wordt bepaald overeenkomstig de bij artikel 1 beoogde wetten en besluiten. (6) Wanneer het bedrag van de ouderdomsrente wordt bepaald rekening houdend met een opening van het recht op een andere leeftijd dan die van 65 jaar voor de mannen en 60 jaar voor de vrouwen, wordt dit bedrag gewijzigd overeenkomstig schalen, vastgesteld door de Koning op grond van een opening van het recht op 65 of 60 jaar naar- gelang het een man of een vrouw betreft.

Art. 5.(7) Voor de mannen wordt, bij overlijden, een weduwerente verzekerd die gelijk is aan 40 procent van de ouderdomsrente en ingaat de eerste dag van de maand van het overlijden. (8) Ingeval de echtgenoten in leeftijd verschillen wordt het bedrag van de weduwerente gewijzigd overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen.

Art. 6.§ 1. (9) Voor de ouderdoms- en weduwerenten die vóór 1 januari 1970 zijn ingegaan, blijft het bedrag van de rijksbijdrage bepaald overeenkomstig de in artikel 1 genoemde wetten en besluiten. § 2. (10) Elke rente, beoogd bij de artikelen 3 of 5 wordt, voor zover ze ingaat vóór 1 januari 1994, vanaf de ingangsdatum ervan vermeerderd met een jaarlijkse bijdrage van het Rijk gelijk aan 50 % van haar jaarbedrag. (11) Wat de ouderdomsrente betreft, wordt het jaarlijks maximumbedrag van de rijksbijdrage vastgesteld op 29,75 euro wanneer die rente ingaat op de leeftijd van 65 jaar;in geval van in genot treding op een vroegere leeftijd, wordt dat bedrag verminderd overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen. (12) Wat de bij artikel 5 beoogde renten betreft, wordt het jaarlijks maximumbedrag van de rijksbijdrage vastgesteld op 11,90 euro.In geval van verschil in leeftijd tussen de echtgenoten of tussen de verzekerde en de aangeduide begunstigde, wordt het jaarlijks maximumbedrag van die bijdrage gewijzigd overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen.

Art. 7.(13) De lasten voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 3 tot 6, worden gedragen door de Rijksdienst voor pensioenen tot 31 december 2007.

Art. 8.§ 1. (14a) De bij dit hoofdstuk beoogde voordelen zijn verworven per gelijke maandelijkse twaalfden (14b) en worden betaald door de Rijksdienst voor pensioenen. (15) De Koning bepaalt onder welke voorwaarden, volgens welke modaliteiten en met welke periodiciteit de prestaties, die voortvloeien uit de stortingen verricht in het kader van de door de samengeordende wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood georganiseerde vrijwillige verzekering, en de bij het eerste lid beoogde voordelen, de Rijksbijdrage inbegrepen, worden uitbetaald. § 2. (16) Nadat het bedrag van de renten volgens de geldende bepalingen werd vastgesteld, wordt het bedrag van de renten die voor de eerste maal en ten vroegste op 1 januari 1997 worden uitbetaald, bepaald volgens de bij deze wet gevoegde schalen. § 3. (17) De rente die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2001 ingaat, wordt, niettegenstaande alle andersluidende bepalingen, uitbetaald door middel van een enige storting, gelijk aan de contante waarde van die rente.

Art. 9.(18) De Rijksdienst voor pensioenen houdt een afzonderlijk beheer voor het geheel van de verrichtingen betreffende de uitvoering van dit hoofdstuk.

Art. 10.(19) De Koning bepaalt de modaliteiten van indiening van de aanvragen. HOOFDSTUK II. - Aanvullende en bijkomende stortingen

Art. 11.(20) Dit hoofdstuk is van toepassing : 1° op het beheer van de aanvullende stortingen die vóór 1 juli 1957 zijn verricht overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 juni 1930 betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood der bedienden en van 1 juli 1957 tot 31 december 1959 overeenkomstig artikel 22, § 6, zoals dit door de wet van 18 februari 1959 in de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden ingevoegd werd;2° op het beheer van de bijkomende stortingen verricht van 1 januari 1960 af, overeenkomstig artikel 22, § 6, van bovengenoemde wet van 12 juli 1957, zoals gewijzigd werd bij de wet van 22 februari 1960 vóór de wijzigingen aangebracht bij het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967.

Art. 12.(21) De wiskundige reserves van de per 1 januari 1968 lopende verzekeringen worden, in het kader van het beheer dat is beoogd bij artikel 11 aangewend tot vestiging van de buitenwettelijke voordelen waarin is voorzien bij artikel 22 van de wet van 12 juli 1957 betreffende de het rust- en overlevingspensioen voor bedienden, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967.

Art. 13.(22) De ouderdomsrenten die vóór 1 januari 1968, in het kader van het bij artikel 11 beoogd beheer zijn ingegaan worden door het beheer van de hogervermelde buitenwettelijke voordelen uitbetaald en de wiskundige reserves van die renten worden berekend overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen. (23) De weduwerenten die vóór 1 januari 1968 in het kader van het bij artikel 11 beoogd beheer zijn ingegaan, worden door het beheer van de hogervermelde buitenwettelijke voordelen uitbetaald en de wiskundige reserves die deze renten vertegenwoordigen worden berekend overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen.

Art. 14.(24) De renten die overeenstemmen met de lopende verzekeringen, omgezet overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 alsmede de bij artikel 13 beoogde ouderdoms- en weduwerenten worden beschouwd als zijnde gevestigd in uitvoering van artikel 22 van de wet van 12 juli 1957, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967.

Art. 15.(25) De Koning bepaalt de nadere regelen ter uitvoering van dit hoofdstuk.

Bijlage Schalen voor het aanpassen van de uit te betalen rente aan de langere levensduur Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Nota's (1) Wet van 28 mei 1971, artikel 1.(2) Wet van 28 mei 1971, artikel 2, eerste lid, gewijzigd bij wet van 26 juni 1992, artikel 56 en het koninklijk besluit van 19 mei 1995, artikel 9. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « de Algemene Spaar- en Lijfrentekas » en « de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden en de bij artikel 22 van de wet van 12 juli 1957 beoogde instellingen » zijn niet overgenomen daar de Rijksdienst voor pensioenen in gevolge artikel 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd bij koninklijk besluit van 23 april 1997, artikel 1, bekrachtigd bij wet van 12 december 1997, artikel 2, 2°, de bevoegdheden en taken van deze instellingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen; - de woorden « het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers » zijn niet overgenomen daar de Rijksdienst voor pensioenen in gevolge artikel 41 quinquies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd bij wet van 29 april 1996, artikel 138, de bevoegdheden en taken van deze instelling inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen. (3) Wet van 28 mei 1971, artikel 4, eerste lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « indien, krachtens de bij artikel 1 beoogde wetten en besluiten, het recht op een ouderdomsrente niet geopend is vóór 1 januari 1970 » zijn niet hernomen, gezien de actuele toepasbaarheid van de bepaling. (4) Wet van 28 mei 1971, artikel 4, tweede lid.(5) Wet van 28 mei 1971, artikel 3, eerste lid.(6) Wet van 28 mei 1971, artikel 3, tweede lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « het recht op de ouderdomsrente echter niet geopend is vóór 1 januari 1970 en » zijn niet hernomen, gezien de actuele toepasbaarheid van de bepaling; - het woord « werd » is vervangen door het woord « wordt ». (7) Wet van 28 mei 1971, artikel 6, eerste lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - het woord « weduwenrente » is vervangen door het woord « weduwerente » ter aanpassing aan de laatst gekende geldende spelling van de Nederlandse taal; - de woorden « in leven per 1 januari 1970 » zijn niet hernomen, gezien de actuele toepasbaarheid van de bepaling. (8) Wet van 28 mei 1971, artikel 6, vierde lid, eerste zinsdeel. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - het woord « weduwenrente » is vervangen door het woord « weduwerente » ter aanpassing aan de laatst gekende geldende spelling van de Nederlandse taal. (9) Wet van 28 mei 1971, artikel 7, § 1.(10) Wet van 28 mei 1971, artikel 7, § 2, eerste lid, gewijzigd bij wet van 6 augustus 1993, artikel 39. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - vervanging van de verwijzing naar artikelen 4 en 6 door een verwijzing naar artikelen 3 en 5. (11) Wet van 28 mei 1971, artikel 7, § 2, tweede lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - vervanging van het bedrag « 1.200 frank » door het bedrag « 29,75 euro ». - invoeging van de woorden « de leeftijd van » tussen de woorden « ingaat op » en « 65 jaar ». (12) Wet van 28 mei 1971, artikel 7, § 2, derde lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - vervanging van de verwijzing naar artikel 6 door een verwijzing naar artikel 5; - vervanging van het bedrag « 380 frank » door het bedrag « 11,90 euro ». (13) Wet van 28 mei 1971, artikel 7, § 3, eerste lid, eerste zin, gewijzigd bij wetten van 26 juni 1992, artikel 56 en van 20 juli 2005, artikel 11. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - vervanging van de verwijzing naar « de vorige paragrafen » van artikel 7, door een verwijzing naar de artikelen 3 tot 6; - de woorden « vanaf 1 januari 1980 » zijn niet hernomen gezien de actuele toepasbaarheid van de bepaling;

Met betrekking tot dit artikel is rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State, met toevoeging van de precisering noodzakelijk om de coherentie te bewaren van deze bepaling met de bepalingen van artikel 289 van de programmawet (I) van 27 december 2006 en van het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot uitvoering van artikel 289 van de programmawet (I) van 27 december 2006. (14a) Wet van 28 mei 1971, artikel 9, eerste lid. (14b) Wet van 28 mei 1971, artikel 8, § 1, gewijzigd bij wet van 26 juni 1992, artikel 56.

Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de verwijziging « de termijnen van de bij dit hoofdstuk beoogde voordelen » is niet hernomen daar het onderwerp van de twee zinsdelen van de zin hetzelfde is; - de woorden « 1° wanneer de laatste verplichte storting, uitgevoerd overeenkomstig de wetten en besluiten beoogd bij artikel 1, werd gedaan als arbeider, mijnwerker of zeeman : door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, die eveneens deze voordelen uitkeert die door een andere verzekeringsinstelling aan de gerechtigde verschuldigd zijn; de Koning kan nochtans de Rijksdienst voor pensioenen belasten met de betaling van de bovenvermelde voordelen » zijn niet hernomen daar de Rijksdienst voor pensioenen in gevolge artikel 41 quinquies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd bij wet van 29 april 1996, artikel 138, de bevoegdheden en taken van deze instelling inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen; - de woorden « 2° wanneer deze laatste verplichte storting werd gedaan als bediende » en « die eveneens deze voordelen uitkeert die door een andere verzekeringsinstelling aan de gerechtigde verschuldigd zijn » daar de Rijksdienst voor pensioenen de enige utibetalingsinstelling is geworden ingevolge de artikelen 41quinquies en 41sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967. (15) Wet van 28 mei 1971, artikel 9, tweede lid, 1°.(16) Wet van 28 mei 1971, artikel 9 bis, eerste lid, ingevoegd bij koninklijk besluit van 7 februari 1997, artikel 1.(17) Wet van 28 mei 1971, artikel 9 ter, ingevoegd bij wet van 12 augustus 2000, artikel 16. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - tussen de woorden « door » en « een » zijn de woorden « middel van » ingevoegd. (18) Wet van 28 mei 1971, artikel 10, eerste lid, gewijzigd bij koninklijk besluit van 23 april 1997, artikel 4. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « alsook de andere verzekeringsinstellingen beoogd bij artikel 2 » zijn niet overgenomen daar de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instellingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen in gevolge artikelen 41 quinquies en 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997; - de woorden « voor zover de Rijksdienst voor pensioenen overeenkomstig artikel 2, vierde lid, de rechten en verplichtingen, de passiva en activa van die instellingen niet heeft overgenomen » zijn niet overgenomen daar de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instellingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen in gevolge artikelen 41quinquies en 41sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997. (19) Wet van 28 mei 1971, artikel 11, 1°, gewijzigd bij wet van 10 februari 1981, artikel 29.(20) Wet van 28 mei 1971, artikel 13.(21) Wet van 28 mei 1971, artikel 20. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « na toepassing van de artikelen 15, derde lid, en 19, derde lid » zijn niet hernomen daar de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instellingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen in gevolge artikelen 41 quinquies en 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997; - de woorden « de beheren die zij beoogd » zijn vervangen door de woorden « het beheer dat is beoogd » daar de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instellingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen in gevolge artikelen 41 quinquies en 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997. (22) Wet van 28 mei 1971, artikel 21, eerste lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « in het kader van de bij artikel 13 beoogde beheren » zijn vervangen door « het bij artikel 11 beoogd beheer ». (23) Wet van 28 mei 1971, artikel 21, tweede lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - het woord « weduwenrente » is vervangen door het woord « weduwerente » ter aanpassing aan de laatst gekende geldende spelling van de Nederlandse taal; - de woorden « in het kader van de bij artikel 13 beoogde beheren » zijn vervangen door « het bij artikel 11 beoogd beheer ». (24) Wet van 28 mei 1971, artikel 22. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - het woord « weduwenrente » is vervangen door het woord « weduwerente » ter aanpassing aan de laatst gekende geldende spelling van de Nederlandse taal; - vervanging van de verwijzing naar artikelen 20 en 21 door een verwijzing naar artikelen 12 en 13. (25) Wet van 28 mei 1971, artikel 23. Bijlagen : 1. Bepalingen niet in de gecoördineerde tekst overgenomen : Artikel 2, tweede tot en met vijfde lid, die luiden als volgt : « Teneinde de hun opgelegde verplichtingen na te komen, moeten de bij het eerste lid beoogde verzekeringsinstellingen wiskundige reserves aanleggen.Deze wiskundige reserves worden berekend overeenkomstig een door de Koning vastgestelde schaal.

Het eventueel overschot, voortkomende van het verschil tussen het bedrag van de bestaande reserves en dat van de bij toepassing van het tweede lid berekende reserves, wordt aan de Rijksdienst voor pensioenen gestort en bestemd voor het beheer van het repartitiestelsel.

De Rijksdienst voor Pensioenen neemt de rechten en verplichtingen, de passiva en activa, over van de andere instellingen bedoeld in dit artikel, wat betreft de toepassing van Hoofdstuk I van deze wet, op de volgende data : - ten laatste op 1 januari 1999 voor de bedoelde instellingen waarvan de beheerde wiskundige reserves op 1 januari 1998 minder dan 100 000 000 frank bedragen; - ten laatste op 1 januari 2000 voor de bedoelde instellingen waarvan de beheerde wiskundige reserves op 1 januari 1999 minder dan 2 000 000 000 frank bedragen; - ten laatste op 1 januari 2001 voor de bedoelde instellingen die op dat tijdstip hun beheer nog niet hebben overgedragen aan de Rijksdienst voor pensioenen.

De Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, kan de modaliteiten bepalen van toepassing op de overname van de rechten en verplichtingen, van de passiva en activa, bedoeld in het vierde lid, door de Rijksdienst voor pensioenen. » (deze leden hebben uitwerking gekregen) Artikel 4, derde en vierde lid, die luiden als volgt : « De begunstigde van een ouderdomsrente van meer dan 4.800 F en die ingaat op 65 jaar of op 60 jaar, naargelang het een man of een vrouw betreft, kan, op zijn verzoek, de uitbetaling in geld bekomen van ten hoogste drie zevenden van de contante waarde van zijn rente en, indien het een mannelijk begunstigde betreft, van hetzelfde aandeel van de reserve die betrekking heeft op de verzekering van de weduwenrente.

De begunstigde van een ouderdomsrente die ingaat op 65 jaar kan, indien hij ongehuwd, weduwnaar of uit de echt gescheiden is, op zijn verzoek, de omzetting in lijfrente te zijnen voordele bekomen van ten hoogste drie zevenden van de reserve die betrekking heeft op de verzekering van de weduwenrente. Deze mogelijkheid mag niet samen met die, waarin bij het derde lid is voorzien, uitgeoefend worden. » (artikel 115 van de wet van 20 december 1995 houdende sociale bepalingen, heft de mogelijkheid tot het bekomen van de uitbetaling in geld van ten hoogste drie zevenden van de gekapitaliseerde waarde van de rente op) Artikel 5, dat luidt als volgt : « Het bedrag van de weduwenrente of van de overlevingsrente, gevestigd ten voordele van een aangeduid begunstigde wordt, indien het recht op deze rente vóór 1 januari 1970 is geopend, bepaald overeenkomstig de in artikel 1 beoogde wetten en besluiten. » (dit artikel heeft uitwerking gekregen) Artikel 6, tweede en derde lid, die luiden als volgt : « Voor de vrouwen in leven per 1 januari 1970 die een verzekering bij overlijden hebben gesloten ten voordele van een aangeduid begunstigde, wordt bij overlijden een rente verzekerd die gelijk is aan 40 pct. van de ouderdomsrente en ingaat de eerste dag van de maand van het overlijden, mits het overlijden zich voordoet vóór de ingenottreding van de ouderdomsrente.

Ingeval er gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid van afkoop of van omzetting waarin bij artikel 4, derde of vierde lid, is voorzien, wordt de ouderdomsrente die tot grondslag dient voor de berekening van de weduwenrente bekomen door de ouderdomsrente, gevestigd vóór de afkoop of de omzetting, te vermenigvuldigen met een breuk gelijk aan het verschil tussen de eenheid en de breuk waarmede rekening werd gehouden voor de afkoop of de omzetting. » (in de praktijk doen zich geen door dit artikel voorziene gevallen voor) Artikel 6, vierde lid, tweede zinsdeel, die luidt als volgt : « hetzelfde geldt voor het bedrag van de overlevingsrente in geval van verschil tussen de verzekerde en de aangeduide begunstigde. » Artikel 7, § 3, eerste lid, tweede zin dat luidt als volgt : « Voor het jaar 2005 evenwel worden ze gedragen door het wettelijk kapitalisatiestelsel. » Artikel 7, § 3, tweede lid, dat luidt als volgt : « Voor de toepassing van deze beschikking neemt de Rijksdienst voor pensioenen de verplichting over van het Ministerie van Sociale Voorzorg, opgesomd in artikel 10 van het koninklijk besluit van 13 september 1971 houdende uitvoering van hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood. » (dit artikel heeft uitwerking gekregen) Artikel 8, §§ 2 tot 5, dat luidt als volgt : § 2. Wanneer deze voordelen betaald werden door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, kunnen de verzekeringsinstellingen de wiskundige reserves met betrekking tot de bij hen gevormde renten aan haar overdragen, binnen de termijnen en volgens de modaliteiten bepaald door de Koning.

In de andere gevallen zijn de verzekeringsinstellingen verplicht, binnen de termijnen en volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt, de wiskundige reserves met betrekking tot de bij hen gevormde renten aan de Rijksdienst voor pensioenen over te dragen. § 3. De wiskundige reserves met betrekking tot de renten beoogd bij dit hoofdstuk die door hun gerechtigde op de leeftijd van 66 jaar niet werden opgevraagd, worden door de verzekeringsinstellingen aan de Rijksdienst voor pensioenen overgedragen binnen de termijnen en volgens de modaliteiten bepaald door de Koning. § 4. De overdrachten bedoeld bij de §§ 2 en 3 ontlasten de verzekeringsinstellingen van elke verplichting tegenover de gerechtigde, de weduwe of de aangeduide gerechtigde.

De Algemene Spaar- en Lijfrentekas of, naargelang het geval, de Rijksdienst voor pensioenen, neemt vanaf die datum van deze overdracht, alle verplichtingen over die deze verzekeringsinstellingen hebben tegenover de gerechtigde, op een rente of tegenover hun rechthebbenden.

De Rijksdienst voor pensioenen is gemachtigd om, met het akkoord van de Ministers die respectievelijk de werknemerspensioenen en de Begroting onder hun bevoegdheid hebben, leningen toe te staan aan een in § 2, 2e lid, en in § 3 bedoelde verzekeringsinstelling. § 5. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de Rijksdienst voor pensioenen alsook op de andere verzekeringsinstellingen bedoeld in artikel 2, voor zover de Rijksdienst voor pensioenen overeenkomstig artikel 2, 4e lid de rechten en verplichtingen, de passiva en activa van die instellingen niet heeft overgenomen. » (in gevolge artikelen 17 en 18 van het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de werknemerspensioenen, en van artikel 148 van de programmawet van 30 december 1988, zijn de reserves van het kapitalisatiestelsel naar het repartitiestelsel overgeheveld) Artikel 9, tweede lid, 2°, dat luidt als volgt : « onder welke voorwaarden en volgens welke modaliteiten de bij 1° beoogde voordelen worden betaald door een enige storting gelijk aan hun contante waarde, eventueel vermeerderd met de reserve die betrekking heeft op de verzekering van de weduwenrente. » (dit lid heeft uitwerking gekregen) Artikel 9 bis, tweede lid, dat luidt als volgt : « Het verschil tussen de beide bedragen wordt toegewezen aan de wiskundige reserves bij de Rijksdienst voor pensioenen. » (dit lid heeft uitwerking gekregen) Artikel 10, tweede en derde lid, dat luidt als volgt : « Die instellingen maken jaarlijks, per 31 december, een balans alsook een winst- en verliesrekening op betreffende dit beheer.

Het batig saldo van de winst- en verliesrekening van het jaar wordt aan de Rijksdienst voor pensioenen gestort. » (in gevolge artikelen 41 quinquies en 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997, neemt de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instelling inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, over) Artikel 11, 2° tot en met 5° zijn opgeheven bij wet van 10 februari 1991, artikel 29.

Artikel 11, 6° tot en met 8°, die luiden als volgt : « 6° jaarlijks het percentage van het gemiddeld minimumrendement dat door de verzekeringsinstellingen op de in artikel 2 beoogde reserves moet worden verwezenlijkt. Voor de vaststelling van dit percentage kan Hij rekening houden met de verschillende componenten van de beleggingen; 7° het maximumbedrag dat, in functie van de in artikel 2 bedoelde reserves, het aantal lopende verzekeringen, het aantal brevetten en een vast bedrag, als beheerskosten in de winst- en verliesrekening betreffende het beheer van de reserves mag worden ingeschreven;8° het bedrag van een eventueel voorschot op het batig saldo van de winst- en verliesrekening van het jaar, zoals bedoeld in artikel 10, dat aan de Rijksdienst voor pensioenen moet worden overgedragen.» (in gevolge artikelen 17 en 18 van het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de werknemerspensioenen, en van artikel 148 van de programmawet van 30 december 1988, zijn de reserves van het kapitalisatiestelsel overgeheveld naar het repartitiestelsel) Artikel 12, dat luidt als volgt : « De Minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft en de ambtenaren die hij te dien einde aanduidt zijn belast met het toezicht op de uitvoering door de Rijksdienst voor pensioenen alsook door de andere verzekeringsinstellingen beoogd bij artikel 2, van de verplichtingen die zijn opgelegd, voor zover de Rijksdienst voor pensioenen overeenkomstig artikel 2, vierde lid de rechten en verplichtingen, de passiva en activa van die instellingen niet heeft overgenomen.

Deze instellingen zijn er inzonderheid toe gehouden alle bewijsstukken te verstrekken welke de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft of met het toezicht belaste personen nodig achten.

De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, beslissen dat de Rijksdienst voor pensioenen zal opvolgen in de rechten en verplichtingen en het actief en het passief zal overnemen van het beheer, door dit hoofdstuk toevertrouwd aan een van de gemachtigde verzekeringsinstellingen beoogd bij artikel 22 van voormelde wet van 12 juli 1957, wanneer een van de gemachtigde verzekeringsinstellingen de wettelijke en reglementaire bepalingen niet naleeft, wanneer haar winst- en verliesrekening een deficitaire toestand vertoont welke van die aard is dat hij de verrichtingen van de verzekering in gevaar brengt of wanneer haar beheerskosten te zwaar zijn. » (in gevolge artikelen 41 quinquies en 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997, neemt de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instelling inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, over) Artikelen 14 tot en met 19, die luiden als volgt : «

Art. 14.De Nationale Kas voor bediendenpensioenen, de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de andere gemachtigde verzekeringsinstellingen nemen van het omslagfonds dat per 31 december 1967 in het raam van het in artikel 13, 1°, bedoeld beheer staat, de sommen af die vereist zijn om het reservefonds van dit beheer op 5 pct. van het bedrag van de op diezelfde datum bestaan wiskundige reserves te brengen.

Art. 15.Het overschot van het omslagfonds bedoeld bij artikel 14 wordt onder de verzekerden en onder de rentetrekkers die per 31 december 1967 in leven zijn verdeeld in verhouding van honderd honderd vijfden van zijn bedrag.

Het aandeel dat aan ieder van hen wordt toegekend is evenredig aan het bedrag van de wiskundige reserves per 31 december 1967 welke overeenstemmen met de renten gevestigd op hun rekening in verhouding tot het gezamelijk bedrag van de wiskundige reserves per 31 december 1967 welke overeenstemmen met de renten gevestigd op de rekening van de bij het eerste lid bedoelde personen.

Wat de verzekerden betreft, wordt het aandeel gevoegd bij de wiskundige reserves welke voor elk van hen gevestigd zijn Wat de rentetrekkers betreft, wordt het aandeel beschouwd als een inkoopsom door de gerechtigde op de per 1 januari 1968 in volle jaren bereikte leeftijd gestort. De aldus gevestigde rente wordt bij die gevoegd welke reeds wordt uitbetaald.

Het saldo van het omslagfonds wordt overgedragen aan het reservefonds.

Art. 16.De Nationale Kas voor bediendenpensioenen, de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de andere gemachtigde verzekeringsinstellingen gaan, in het raam van het bij artikel 13, 2°, beoogde beheer, over tot de herwaardering van de per 31 december 1967 bestaande wiskundige reserves die berekend zijn overeenkomstig de schalen die voorkomen in bijlage II van het koninklijk besluit van 31 oktober 1962 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 juli 1957 houdende vaststelling van de maatregelen die door de verzekeringsinstellingen dienen getroffen te worden met het oog op de uitvoering van de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden, en de modaliteiten van uitvoering en controle van deze maatregelen.

Art. 17.De herwaardering, bedoeld bij artikel 16 geschiedt overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen die op de navolgende grondslagen zijn opgemaakt : 1° sterftecijfer uitgedrukt in de tabellen H, F en V 1948-1954 van de Nationale Kas voor bediendenpensioenen;2° jaarlijks interestvoet : 4 pct : 3° kosten voor de renteuitkering : 1 pct.van de renten; 4° uitbetaling van de renten, per gelijke maandelijkse twaalfden, na vervallen termijn, zonder achterstallen bij overlijden.

Art. 18.Het verschil tussen het bedrag van de wiskundige reserves bedoeld bij artikel 16 en dat van de herwaardeerde wiskundige reserves wordt aan het reservefonds gestort dat, per 31 december 1967, in het raam van de bij artikel 13, 2°, bedoelde beheer bestond.

Indien dit reservefonds na deze storting 5 pct. van de herwaardeerde wiskundige reserves overtreft, wordt het overschot aan het omslagfonds van hetzelfde beheer gestort.

Art. 19.De Nationale Kas voor bediendenpensioenen, de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de andere gemachtigde verzekeringsinstellingen verdelen onder de verzekerden het omslagfonds dat bestaat na toepassing van artikel 18, tweede lid; in verhouding van honderd honderdenvijfden van zijn bedrag.

Het aandeel van dit fonds dat aan ieder verzekerde wordt toegekend is evenredig aan het bedrag van de herwaardeerde wiskundige reserves die overeenstemmen met de renten die op hun rekening zijn gevestigd in verhouding tot het gezamelijk bedrag van de herwaardeerde wiskundige reserves van de lopende verzekeringen.

Dit aandeel wordt bij de herwaardeerde wiskundige reserves gevoegd die voor ieder verzekerde gevestigd zijn.

Het saldo van het omslagfonds wordt overgedragen aan het reservefonds. » (deze artikelen uitwerking hebben gekregen) Artikelen 24 tot en met 32 daar het wijzigingsbepalingen betreft.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^