gepubliceerd op 10 september 2021
Koninklijk besluit tot aanpassing aan de welvaart van het loonplafond
29 AUGUSTUS 2021. - Koninklijk besluit tot aanpassing aan de welvaart van het loonplafond
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, heeft als doel uitvoering te geven aan de welvaartsaanpassing van het loonplafond voorzien in het voorstel tot verdeling van de welvaartsenveloppe.
In uitvoering van artikel 7, zeventiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers voorziet het ontwerp in aangepaste verhogingscoëfficiënten teneinde het loonplafond bijkomend te verhogen met 2 % vanaf 1 januari 2022.
Aangezien dit besluit geen uitvoering geeft aan de machtiging voorzien in artikel 7, achttiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50 wordt deze bijkomende verhoging niet toegepast op het gedifferentieerd loonplafond dat van toepassing is op bepaalde gelijkgestelde perioden.
Op vraag van de Raad van State, in zijn advies 69.993/1 van 11 augustus 2021, wordt in dit verslag aan de Koning aangetoond dat de in dit besluit voorziene bijkomende verhoging van het loonplafond wel degelijk gebaseerd is op de beslissing inzake de maximale marge voor loonkostenontwikkeling, zoals voorzien in de machtiging in artikel 7, zeventiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50.
In de versie van het koninklijk besluit nr. 50, voor de inwerkingtreding van de wijziging ervan door de wet van 15 juni 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2021 pub. 06/07/2021 numac 2021021153 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen sluiten tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen, was de wettelijke basis voor de aanpassing van het loonplafond aan de welvaart artikel 7, tiende lid. Deze bepaling vormde de wettelijke basis van de aanpassingen van het loonplafond in het verleden.
In het kader van de vier opeenvolgende verhogingen van het loonplafond, in lijn met de verhoging van het minimumpensioen, voorzien door de hiervoor vermelde wet van 15 juni 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2021 pub. 06/07/2021 numac 2021021153 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen sluiten, wordt dit tiende lid tijdelijk buiten werking gesteld.
De vier opeenvolgende verhogingen vormen het voorwerp van de nieuwe leden 15 en 16 van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 50 (lid 15 voor het gewoon plafond en lid 16 voor het gedifferentieerd plafond).
Aangezien het uiteraard niet de bedoeling was om gedurende die vier jaren welvaartsaanpassingen onmogelijk te maken, werd daarvoor een nieuwe wettelijke basis ingeschreven in de nieuwe leden 17 en 18 waarvan de bewoording volledig overeenstemt met deze van de huidige leden 10 en 11.
De gebruikte bewoordingen en de verwijzing naar de maximale loonmarge strekken er niet toe om de verhoging van het plafond te beperken tot die maximale loonmarge. Deze passage moet worden samen gelezen met artikel 72, § 1, van de wet van 23 december 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/12/2005 pub. 30/12/2005 numac 2005021175 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet betreffende het generatiepact sluiten betreffende het generatiepact dat de basis vormt voor de welvaartsaanpassingen.
Paragraaf 1 van dit artikel 72 luidt: "Om de twee jaar neemt de regering een beslissing over de verdeling van de toegekende beschikbare financiële enveloppe voor een aanpassing van alle of sommige inkomensvervangende uitkeringen in de sociale zekerheid voor werknemers aan de evolutie van de algemene welvaart.
Terzake kan de regering zich onder meer steunen op de verslagen van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, de Studiecommissie voor de Vergrijzing en de Hoge Raad voor Financiën.
Voormelde aanpassing kan zich vertalen in een wijziging van een berekeningsplafond, een uitkering en/of een minimumuitkering. De nadere regels van de aanpassing kunnen, in voorkomend geval, per regeling, per berekeningsplafond of uitkering binnen een regeling en per categorie van uitkeringsgerechtigden verschillen.
Een eventuele aanpassing van de berekeningsplafonds zal in ieder geval de tweejaarlijkse beslissing inzake de maximale marge voor de loonkostontwikkeling, zoals genomen in uitvoering van hetzij artikel 6, hetzij artikel 7 van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, als uitgangspunt hebben.
De in het eerste lid bedoelde beslissing wordt voor de eerste maal uiterlijk in het jaar 2006 genomen." Hieruit blijkt dat de aanpassing van de loonplafonds deel uitmaakt van het globale mechanisme van welvaartsaanpassingen, waarbij voor de loonplafonds de loonmarge op grond van de wet van 1996 weliswaar een (minimaal) aanknopingspunt vormt, maar de verhoging van de loonplafonds daartoe geenszins beperkt is.
Vervolgens moet er ook op gewezen worden dat welbepaalde voorgaande koninklijke besluiten tot aanpassing aan de welvaart van bepaalde pensioenen in de regeling voor werknemers, met name de koninklijke besluiten van 21 juli 2017 en van 19 mei 2019, het jaarbedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het hiervoor vermelde koninklijk besluit nr. 50 vermenigvuldigd hebben met een percentage dat hoger was dan de loonnorm. In de hiervoor vermelde voorbeelden ging het voor de jaren na 2017 om 1,7 % daar waar de loonnorm toen 1,1 % bedroeg en voor de jaren na 2019 met 1,7 % daar waar de loonnorm toen ook 1,1 % bedroeg.
Bijgevolg moet besloten worden dat de machtiging aan het Staatshoofd in het zeventiende lid van artikel 7 van het hiervoor vermelde koninklijk besluit nr. 50 niet betekent dat de verhoging van de verhogingscoëfficiënten beperkt is tot de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, K. LALIEUX
RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving Advies 69.993/1/V van 11 augustus 2021 over een ontwerp van koninklijk besluit 'tot aanpassing aan de welvaart van het loonplafond' Op 22 juli 2021 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Pensioenen verzocht binnen een termijn van dertig dagen, van rechtswege verlengd tot 7 september 2021,(*) een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit 'tot aanpassing aan de welvaart van het loonplafond'.
Het ontwerp is door de eerste vakantiekamer onderzocht op 3 augustus 2021. De kamer was samengesteld uit Geert DEBERSAQUES, kamervoorzitter, voorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH, kamervoorzitter, Pierre BARRA, staatsraad, Jan VELAERS, assessor, en Annemie GOOSSENS, griffier. Het verslag is uitgebracht door Brecht STEEN, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wilfried VAN VAERENBERGH, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 11 augustus 2021. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2.1. Luidens artikel 7, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 'betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers' (hierna: het koninklijk besluit nr. 50) wordt voor de berekening van de werknemerspensioenen gebruik gemaakt van een jaarbedrag - het loonplafond - dat om de twee jaar door de Koning wordt aangepast met een verhogingscoëfficiënt (artikel 7, tiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50). Bij artikel 7, vijftiende lid, van het voornoemde koninklijk besluit, heeft de wetgever zelf de verhogingscoëfficiënt vastgelegd voor de jaren 2021, 2022, 2023 en voor de jaren na 2023. In het zeventiende lid van dat artikel heeft hij evenwel de Koning gemachtigd om tot 31 december 2023, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het vijftiende lid bepaalde verhogingscoëfficiënten te verhogen "op basis van de beslissing die inzake de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling wordt genomen in uitvoering van hetzij artikel 6, hetzij artikel 7 van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen." Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot het verhogen van de in artikel 7, vijftiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50 vastgelegde verhogingscoëfficiënten voor de jaren 2021, 2022, 2023 en voor de jaren na 2023 (artikel 1, eerste lid), zodat vanaf 1 januari 2022 het (gewoon) loonplafond wordt verhoogd met 2 %.
De verhogingen zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2022, en wat de overlevingspensioenen berekend op basis van een rustpensioen betreft, voor zover zij daadwerkelijk en voor de eerste maal ten laatste op 1 december 2021 zijn ingegaan (artikel 1, tweede lid). 2.2. Uit de aanhef van het ontwerp volgt dat voor het ontworpen besluit rechtsgrond wordt gezocht in het voornoemde artikel 7, zeventiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50. Deze bepaling luidt: "Tot 31 december 2023 kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het vijftiende lid bedoelde verhogingscoëfficiënten verhogen op basis van de beslissing die inzake de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling wordt genomen in uitvoering van hetzij artikel 6, hetzij artikel 7 van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen." 2.3. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot de wet van 15 juni 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2021 pub. 06/07/2021 numac 2021021153 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen sluiten 'tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen' en waarbij het vijftiende en zeventiende lid in artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 50 werden ingevoegd, is het volgende te lezen: "Het nieuwe vijftiende lid voorziet, in afwijking van artikel 7, tiende lid van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 in vier opeenvolgende jaarlijkse verhogingen van het loonplafond, parallel met de voorziene verhogingen van het minimumpensioen. Voor de jaren na 2023 zal het loonplafond aldus met 9,86 % verhoogd worden ten opzichte van het bedrag inzake het loonplafond voor het jaar 2020. (...) Daarnaast voorziet het nieuwe zeventiende lid in een tijdelijke machtiging aan de Koning om, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bij het vijftiende lid bedoelde verhogingscoëfficiënten bijkomend te verhogen.
Aangezien het nieuwe vijftiende lid tijdelijk afwijkt van het tiende lid van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 is het tijdens de jaren 2021 tot en met 2023 immers niet meer mogelijk om een verhoging van het loonplafond door te voeren op basis van dit tiende lid.
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State in zijn advies 68.378/1 van 8 januari 2021 wordt deze machtiging nader afgebakend door te bepalen dat een eventuele bijkomende verhoging op grond van het nieuwe zeventiende lid moet gebaseerd zijn op de beslissing die inzake de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling wordt genomen in uitvoering van hetzij artikel 6, hetzij artikel 7 van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen.Deze bijkomende verhoging zal dus uitsluitend kunnen gebeuren onder de reeds bestaande voorwaarden gesteld voor een verhoging van het loonplafond krachtens artikel 7, tiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967.
Na 31 december 2023 zal de tijdelijke afwijking van artikel 7, tiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 voorzien bij het nieuwe vijftiende lid verstreken zijn en zal het loonplafond opnieuw (om de twee jaar) verhoogd kunnen worden in uitvoering van de machtiging voorzien in artikel 7, tiende lid van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967."1 De opmerking van de Raad van State waarnaar deze toelichting verwijst, luidt: "4. Luidens de artikelen 3 en 6 van het voorontwerp kan de Koning tot 31 december 2023, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, respectievelijk de in artikel 2 bedoelde verhogingscoëfficiënten en de in artikel 5 bedoelde herwaarderingscoëfficiënten wijzigen. Noch de artikelen 3 en 6, noch de memorie van toelichting, bevatten enige aanwijzing betreffende de wijze waarop de Koning aan die machtigingen invulling kan geven, zodat op grond daarvan de door de wetgever bepaalde coëfficiënten door de Koning zonder enige beperking kunnen worden verhoogd of verlaagd. De machtigingen zijn dan ook te ruim geformuleerd. Ze dienen nader te worden afgebakend door bijvoorbeeld te bepalen binnen welke grenzen of voorwaarden of in welke omstandigheden de voornoemde coëfficiënten kunnen worden gewijzigd. Dit laatste geldt des te meer nu de betrokken aangelegenheid onder artikel 23, tweede lid, van de Grondwet valt."2 2.4. Uit wat voorafgaat, volgt dat de in het zeventiende lid verleende machtiging aan de Koning is afgebakend door de eis dat de bijkomende verhoging op grond van dat lid moet zijn gebaseerd op de beslissing die inzake de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling wordt genomen in uitvoering van hetzij artikel 6, hetzij artikel 7 van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten 'tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen' (hierna: de beslissing inzake de maximale verhoging voor de loonkostenontwikkeling). Deze machtigingsvoorwaarde beperkt derhalve de appreciatiebevoegdheid van de Koning bij het bepalen van de bijkomende verhogingen bovenop de wettelijk voorziene coëfficiënten.
Het voorliggend ontwerp moet derhalve binnen die afbakening kaderen opdat het zou passen binnen de verleende machtiging. 2.5. Noch in het koninklijk besluit nr. 50, noch in de parlementaire stukken van de betrokken bepaling wordt verduidelijkt wat dient te worden verstaan onder het verhogen van de wettelijk bepaalde verhogingscoëfficiënten, "op basis van de beslissing die inzake de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling wordt genomen". In die omstandigheden moet het begrip "op basis van" derhalve in zijn spraakgebruikelijke betekenis worden begrepen. Zulks betekent aldus dat de bepaling van de bijkomende verhoging van deze verhogingscoëfficiënten moet steunen op - of uitgaan van - te dezen, de beslissing inzake de maximale verhoging voor de loonkostenontwikkeling. 2.6. Uit de gegevens van de zaak en in het bijzonder uit het koninklijk besluit van 30 juli 2021Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/07/2021 pub. 09/08/2021 numac 2021021164 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister, werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg, buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, financien, sociale zekerheid, mobiliteit en vervoer, beleid en ondersteuning en justitie Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 7, § 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen sluiten 'tot uitvoering van de artikelen 7, § 1, van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen', blijkt dat de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling voor de periode 2021-2022 op 0,4 % wordt vastgelegd.
Het ontwerp houdt in dat het loonplafond - zijnde het maximale loon waarop het pensioen wordt berekend - wordt verhoogd met 2 %.
Opdat die verhoging kan worden ingepast binnen de voornoemde machtiging aan de Koning, komt het aan de steller van het ontwerp toe om aan te tonen dat die verhoging de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling van 0,4 % daadwerkelijk als uitgangspunt heeft.
Vooralsnog blijkt zulks niet uit de aan de Raad van State meegedeelde gegevens, noch uit de toelichtingen ter zake van de gemachtigde. De omstandigheid dat, naar deze laatste stelt, er in wezen niets verandert aan het mechanisme van de welvaartsaanpassingen en dat de aanpassing van de plafonds deel uitmaakt van het globale mechanisme van welvaartsaanpassingen, staat er immers niet aan in de weg dat de voorliggende verhogingen moeten steunen op, of uitgaan van, de beslissing inzake de maximale verhoging voor de loonkostenontwikkeling. Evenmin leidt het door de gemachtigde eveneens aangevoerde artikel 72 van de wet van 23 december 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/12/2005 pub. 30/12/2005 numac 2005021175 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet betreffende het generatiepact sluiten 'betreffende het generatiepact' tot een ander besluit. Los van de vraag of die bepaling dienstig kan zijn als rechtsgrond voor het voorliggende ontwerp - de in die bepaling voorziene machtiging heeft een algemene draagwijdte terwijl de in artikel 7, vijftiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50 verleende machtiging een bijzondere draagwijdte heeft en dus voorrang heeft - stelt die bepaling immers eveneens dat bij de wijziging van een berekeningsplafond de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling als uitgangspunt moet dienen. 2.7. Daarnaast wijst de Raad van State erop dat de invulling door de Koning van zijn appreciatiebevoegdheid moet geschieden met respect van de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder inzonderheid de materiële motiveringsplicht3 en het redelijkheidsbeginsel4. Zulks betekent dat de motieven om op basis van de beslissing inzake de maximale verhoging voor de loonkostenontwikkeling de verhogingscoëfficiënten bedoeld in artikel 7, vijftiende lid van het koninklijk besluit nr. 50 te verhogen, feitelijk bestaan en in rechte ter verantwoording in aanmerking kunnen worden genomen en dat blijkt dat de steller van het ontwerp, door op grond van die (in feite en in rechte bestaande) motieven de voorliggende verhogingscoëffficiënten te verhogen, de grenzen van een redelijke uitoefening van zijn beoordelingsvrijheid niet te buiten is gegaan. 2.8. Uit wat voorafgaat volgt dat het aan de steller van het ontwerp toekomt aan te tonen dat de voorgestelde verhogingscoëfficiënten zijn gebaseerd op de beslissing inzake de maximale verhoging voor de loonkostenontwikkeling, dat de motieven daartoe deugdelijk zijn en dat de op die motieven steunende beslissing niet onredelijk is.
Hoewel zulks in rechte niet is vereist, verdient het omwille van de rechtszekerheid aanbeveling dit toe te lichten in het verslag aan de Koning.
Bij gebrek aan motieven die blijken uit de meegedeelde gegevens, is de Raad van State niet in staat na te gaan of de Koning optreedt binnen de rechtsgrond waarover hij beschikt. Het past dan ook om wat dit betreft een voorbehoud te maken.
De griffier A. GOOSSENS De voorzitter G. DEBERSAQUES _______ Nota's (*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege verlengd wordt met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus. 1 Parl St. Kamer 2020-21, nr. 55-1926/001, 9-10. 2 Adv.RvS 68.378/1 van 8 januari 2021 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 15 juni 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2021 pub. 06/07/2021 numac 2021021153 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen sluiten 'tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen', Parl.St. Kamer 2020-21, nr. 55-1926/001, 43. 3 De materiële motiveringsplicht houdt in dat iedere administratieve rechtshandeling moet steunen op motieven waarvan het feitelijk bestaan naar behoren is bewezen en die in rechte ter verantwoording van die handeling in aanmerking kunnen worden genomen. Het genoemde beginsel is een algemeen rechtsbeginsel dat evenzo geldt voor bestuurshandelingen met een algemene strekking met dien verstande dat het volstaat dat deze deugdelijke motieven te vinden zijn in het administratief dossier (vaste rechtspraak: zie RvS 4 mei 2017, nr. 238.087, nv Ondernemingen Jan De Nul, punt 33). 4 Een schending van het redelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, veronderstelt dat de overheid bij het nemen van de beslissing onredelijk heeft gehandeld, met andere woorden dat zij de haar toegekende discretionaire beoordeling - of beleidsvrijheid onjuist heeft gebruikt. Het redelijkheidsbeginsel kan derhalve slechts geschonden zijn indien de administratieve overheid een beslissing neemt die dermate afwijkt van het normale beslissingspatroon, dat het niet denkbaar is dat een andere zorgvuldig handelende administratieve overheid in dezelfde omstandigheden tot deze besluitvorming zou komen (Ibid., punt 37).
29 AUGUSTUS 2021. - Koninklijk besluit tot aanpassing aan de welvaart van het loonplafond FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, artikel 7, zeventiende lid, ingevoegd bij de wet van 15 juni 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2021 pub. 06/07/2021 numac 2021021153 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen sluiten tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Federale Pensioendienst, gegeven op 2 juni 2021;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 21 mei 2021;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 9 juni 2021;
Gelet op de regelgevingsimpactanalyse, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op het advies nr. 69.993/1 van de Raad van State, gegeven op 11 augustus 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Pensioenen en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De verhogingscoëfficiënten bedoeld in artikel 7, vijftiende lid, 1° tot en met 4°, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, worden gebracht op respectievelijk: 1° 1,0443 voor het jaar 2021;2° 1,0691 voor het jaar 2022;3° 1,0946 voor het jaar 2023;4° 1,1206 voor de jaren na 2023. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2022 ingaan, met uitzondering van de overlevingspensioenen berekend op basis van een rustpensioen dat daadwerkelijk en voor de eerste maal ten laatste op 1 december 2021 ingegaan is.
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2022.
Art. 3.De minister bevoegd voor Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 augustus 2021.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, K. LALIEUX