Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 april 2001
gepubliceerd op 22 mei 2001

Koninklijk besluit houdende de normering van zendmasten voor elektromagnetische golven tussen 10 MHz en 10 GHz

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2001022319
pub.
22/05/2001
prom.
29/04/2001
ELI
eli/besluit/2001/04/29/2001022319/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

29 APRIL 2001. - Koninklijk besluit houdende de normering van zendmasten voor elektromagnetische golven tussen 10 MHz en 10 GHz


VERSLAG AAN DE KONING Sire, 1. Algemeen kader Over de gehele wereld maakt de bevolking zich zorgen over de mogelijkheid dat blootstelling aan elektromagnetische velden, afgekort EMF, afkomstig van bronnen als hoogspanningslijnen, radarinstallaties, draagbare telefoons en de zendstations voor mobiele telefonie, de gezondheid kan aantasten.Dat leidde in verscheidene landen tot grote weerstand tegen de aanleg van nieuwe netwerken voor mobiele telefonie en hoogspanningslijnen.

In België bestaat er nu vooral weerstand rond de GSM-zendmasten. 2. Achtergrondinformatie Als er over GSM-straling gesproken wordt, dan gaat het over radiofrequente straling (RF) waarvan de frequentie tussen 800 en 1800 MHz moet gesitueerd worden (1900 - 2200 MHz voor UMTS).RF-straling mag niet verward worden met ioniserende straling zoals bijvoorbeeld x-stralen. Het gaat om niet-ioniserende straling, dit is een vorm van elektromagnetische energie die te zwak is om ionisatie in materialen te initiëren.

De blootstelling van de mens is bij mobiele telefoontoestellen en basisstations heel verschillend. De RF-blootstelling van een GSM-gebruiker (toestel) is, op het moment van gebruik, véél hoger dan de blootstelling van een persoon aan straling van de GSM-zendmast.

Het probleem dat bij basisstations vooral aangekaart wordt, is dat deze masten continu elektromagnetische stralen uitzenden en de bevolking er 24 uur op 24 aan blootgesteld wordt of men nu wel GSM-gebruiker is of niet.

Van RF-straling zijn de zogenaamde thermische effecten goed gekend. Er kunnen dienaangaande de nodige maatregelen getroffen worden. Bij thermische effecten treedt er een toename op van de weefseltemperatuur als gevolg van blootstelling aan vrij hoge stralingsdensiteiten en bij vrij grote blootstellingduur. Maar bij GSM-straling is deze blootstelling vrij beperkt (lage stralingsdensiteiten) en zijn volgens de literatuur de thermische effecten dus verwaarloosbaar.

Een correcte meting van de straling die het menselijk lichaam opneemt kan via het specifiek absorptietempo (of SAR = Specific Absorption Rate) dat een algemeen aanvaarde parameter voor RF dosimetrie (uitgedrukt in W/kg) is. De SAR maakt extrapolatie naar de mens mogelijk en laat toe de relevantie van risico bij blootstelling aan GSM-straling te berekenen. I.v.m. normering en controle is het echter beter om te spreken in termen van elektrisch veld (V/m) of vermogensdichtheid (|gmW/cm2 of W/m2) omdat de SAR eerder berekend dan gemeten wordt.

Op basis van het gekende wetenschappelijk onderzoek kunnen er momenteel geen eenduidige uitspraken gedaan worden over het al dan niet schadelijk zijn van blootstelling aan GSM-straling, zeker niet wanneer het gaat om zwakke blootstelling aan de straling van GSM-zendmasten.

Het feit dat er geen eenduidigheid is, speelt ongetwijfeld een belangrijke rol in de bezorgdheid van de bevolking.

Strikt wetenschappelijk bekeken zijn er onvoldoende elementen om tot een besluit in het kader van mogelijke gezondheidseffecten van de GSM-straling te komen. De schadelijkheid van GSM-straling voor de gezondheid werd niet bewezen, maar ook het tegendeel kan niet worden gegarandeerd. 3. Het voorzorgsprincipe De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gaat uit van de wetenschap dat er voorlopig onvoldoende gegevens zijn om tot de schadelijkheid van de microgolfstraling te besluiten maar geeft wel duidelijk aan dat er op sommige onderzoeksdomeinen nog te veel onzekerheden zijn om tot definitieve besluiten te komen.Hiermee rekening houdend neemt de WHO de richtlijnen over van ICNIRP (International Commission on Non lonizing radiation Protection). De ICNIRP richtlijnen zijn op wetenschappelijke onderzoeksresultaten gebaseerd. Men gaat uit van de gekende en bewezen, maar daarom nog niet schadelijke, biologische effecten, die optreden vanaf ongeveer 4 W/kg. Men voert een veiligheidsmarge in door de blootstellingslimiet een factor 10 lager te stellen voor arbeiders (0.4 W/kg), en een factor 50 (0.08 W/kg) voor de algemene bevolking die gevoeligere of zwakkere personen bevat zoals kinderen, zieken en zwangere vrouwen.

Volgens de publicaties van de WHO wordt er hier rekening gehouden zowel met de thermische als de niet-thermische effecten.

Het probleem in de RF-masten-problematiek is dat er op dit moment geen lange termijn effecten met zekerheid vastgesteld kunnen worden.

Door het invullen van het voorzorgsprincipe wordt er tegemoetgekomen aan die onzekerheid.

Het voorzorgsprincipe en de normbepaling die hiermee verbonden is, moet dan ook aangevuld en opnieuw bekeken worden wanneer wetenschappelijk onderzoek bijkomende wetenschappelijke informatie oplevert.

Op Europees niveau zijn de besprekingen i.v.m. de toepassing van het voorzorgsprincipe zo goed als rond. Er bestaat een consensus over volgende elementen : - Het voorzorgsprincipe kan gebruikt worden wanneer de mogelijkheid van ernstige gevolgen voor de gezondheid of het milieu worden vermoed maar er onvoldoende wetenschappelijke gegevens beschikbaar zijn. - Er moet een risicoanalyse uitgevoerd worden om de eventuele impact van het gevaar te evalueren. - De risico-evaluatie gebeurt door wetenschappelijke onderzoekers, nationaal en internationaal. - De maatregelen inzake risicobeheer moeten worden genomen door de verantwoordelijke politieke autoriteiten op basis van de beoordeling van het na te streven beschermingsniveau. - Deze maatregelen mogen bij hun toepassing niet tot willekeurige of onverantwoorde discriminatie leiden. - De besluiten die uit hoofde van het voorzorgsprincipe genomen worden, moeten herzien worden in het licht van nieuw wetenschappelijk onderzoek. - Daartoe moet aanvullend onderzoek verricht worden om het niveau van onzekerheid te verlagen. 4. Wettelijke basis De wettelijke basis voor een normbepaling is de wet van 12 juli 1985 betreffende de bescherming van de mens en van het leefmilieu tegen de schadelijke effecten en de hinder van niet-ioniserende stralingen, infrasonen en ultrasonen, gewijzigd bij de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid. De bepalingen voor de normering van zendmasten voor elektromagnetische golven tussen 10 MHz en 10 GHz voorzien eveneens in een aanpassing of aanvulling indien ditnoodzakelijk blijkt uit de bijkomende wetenschappelijke gegevens.

De normbepaling moet in de Europese en internationale context bekeken blijven en aangepast worden.

De federale norm is een veiligheidsnorm voor de bevolking m.a.w. een gezondheidsnorrn, een norm die rekening houdt met de volksgezondheidseffecten. Een dergelijke norm kan enkel op federaal niveau bepaald worden. 5. Adviezen De Commissie voor de Veiligheid van de Consumenten heeft op 10 juli 2000 advies gegeven omtrent de mogelijke gezondheidsaspecten in het dossier van de GSM-zendmasten op basis van de rapporten van 3 experts/wetenschappers.Zij hadden de opdracht een wetenschappelijke synthese te maken van de gekende internationale en nationale onderzoeksresultaten.

De Commissie adviseerde 4 V/m bij 900 MHz en 6 V/m bij 1800 MHz. Dit advies was geïnspireerd op de Zwitserse norm. De juiste interpretatie van de Zwitserse norm is dat wat blootstelling betreft de ICNIRP-richtlijn toegepast wordt, er is echter een beperking tot 4 en 6 V/m wat de emissie betreft.

De Hoge Gezondheidsraad (HGR) heeft op 11 oktober 2000 geadviseerd om bij de invulling van de gezondheidsnorm rekening te houden met het voorzorgsprincipe. Bij de berekening gaat de HGR uit van een veiligheidsfactor 200. De HGR vertrekt hierbij van de ICNIRP-richtlijn, zonder er echter rekening mee te houden dat in deze richtlijn reeds rekening werd gehouden met een veiligheidsfactor 50.

In het huidige ontwerp wordt een veiligheidsfactor 200 voorgesteld, echter niet ten opzicht van de ICNIRP-richtlijn, maar ten opzichte van de effectieve risicogrens. 6. Beslissing van 4 december 2000 Op 4 december 2000 werd er een akkoord getekend door de federale en de gewestelijke ministers, met name de heer Guy Verhofstadt, Eerste Minister, de heer Louis Michel, Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Johan Vande Lanotte, Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, Mevr.Magda Aelvoet, Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, de heer André Flahaut, Minister van Landsverdediging, de heer Rik Daems, Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, de heer Olivier Deleuze, Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, Mevr. Vera Dua, Minister van Leefmilieu en Landbouw, de heer Dirk Van Mechelen, Minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, de heer Michel Forel, Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, de heer Didier Gosuin, Minister van Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en Buitenlandse Handel, de heer Willem Draps, Staatssecretaris van Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw.

Het akkoord omvat de volgende bepalingen : 1° De hierboven genoemde ministers verklaren zich akkoord over de invoering van een gezondheid blootstellingnorm aan RF (radiofrequentie) stralingen in België, die een viermaal hogere voorzorgsfactor biedt in vergelijking met de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie.2° Derhalve wordt deze norm voorlopig, in afwachting van de resultaten van de lopende wetenschappelijke onderzoeken van de WGO en de Europese Unie, vastgesteld op een voorzichtigheidsratio van 1/200, wat inhoudt, voor een frequentie van 900 MHz, 20,6 V/m.3° Deze norm zal, in voorkomend geval, herzien worden in functie van de resultaten van voornoemde studies.4° Het BIPT zal geregeld controlemetingen uitvoeren op het terrein, zodanig dat de bevolking perfect op de hoogte is van de reële stand van zaken.5° Bij elk project van inplanting van een antenne of eender welke RF-installatie, zal de bevolking terdege op voorhand zal worden geïnformeerd.Deze procedure wordt uitgevoerd door het BIPT, metingen ex ante en a posteriori inbegrepen, en dit ten laste van de operatoren. 7. Bespreking per artikel Begripsomschrijvingen Artikel 1.Ter verduidelijking worden hier een aantal definities gegeven die in de tekst aan bod komen. In navolging van het advies van de Raad van State wordt de definitie van blootstelling of immissie geschrapt. De definitie van blootstellingnorm blijft behouden omdat deze term toch terugkomt in de titel van artikel 2.

De bepaling van de blootstellingnorm

Art. 2.De operatoren moeten het uitzendvermogen maximaal beperken in functie van de technische noodwendigheden voor een kwalitatieve dienstverlening. In elk geval moet de totale blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden lager zijn dan 0,02 W/kg (dit is een gemiddelde over het ganse lichaam). 0,02 W/kg is een vaste waarde bij de voorzorgsfactor 200. Uitgedrukt in elektromagnetische veldsterkte komt dit neer op 20,6 V/m bij 900 MHz. De elektromagnetische veldsterkte is geen vast getal en moet in de wetenschappelijke formule van ICNIRP ingevuld worden waardoor de grenswaarden variëren naargelang de frequentieband.

De wetenschappelijke basis voor de bepaling van de norm is de ICNIRP-richtlijn. Vanuit het voorzorgsprincipe nemen wij, zoals voorgesteld werd door de HOR, echter strengere maatregelen waarmee de operatoren rekening moeten houden bij de inplanting van de masten.

De invulling van het voorzorgsprincipe beoogt het milieu en de bevolking te beschermen tegen niet-ioniserende stralen afkomstig van zendmasten voor elektromagnetische golven tussen 10 MHz en 10 GHz.

De bijkomende maatregelen komen op het volgende neer : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Met f (frequentie) in MHz De problematiek werd vooral actueel naar aanleiding van de inplanting van GSM-zendmasten maar moet ruimer bekeken worden omdat de risico's voor RF-stralingen voor alle vormen van elektromagnetische stralingen tussen de 10 MHz en 10 GHz dezelfde zijn.

Het toepassingsgebied van dit akkoord wordt beperkt van 10 MHz tot 10 GHz omdat tussen 10 MHz en 10 GHz de basisrestricties gegeven worden voor de SAR om globale thermische belasting van het lichaam en excessieve plaatselijke verwarming van weefsels te voorkomen. In het gebied van 10 MHz en 10 GHz worden restricties voor zowel de stroomdichtheid als de SAR gegeven.

Voor de overige frequenties gelden de Europese en internationale aanbevelingen.

De fommule voor de samengestelde velden is gebaseerd op de fommule van de Europese Raad in de aanbeveling van 12 juli 1999 betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden van 0 Hz tot 300 GHz. Het gaat hier om de berekening van de cumulatie van verschillende stralingsvelden.

Metingen

Art. 3.Dit artikel is aangepast aan het advies van de Raad van State en bepaalt dat de minister van telecommunicatie op voorstel van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT) de meetprocedure en het vereiste aantal metingen vaststelt. De raadpleging van het BIPT wordt voorzien omdat deze instantie terzake over de vereiste competentie beschikt en onafhankelijk is.

Opsporing en vaststelling van overtredingen

Art. 4.Op basis van het technisch rapport met de meetresultaten, dat opgemaaktwordt door het BIPT, moet er toezicht uitgeoefend worden op de naleving van de blootstellingnorm, vastgelegd ter invulling van het voorzorgsprincipe. Gezien het gaat over een gezondheidsnomm is het de Minister van Volksgezondheid die hiervoor bevoegd is en die bijgevolg binnen haar administratie de bevoegde ambtenaren moet aanduiden. Zij worden niet alleen belast met de evaluatie, maar ook met het vaststellen van de overtredingen en het toepassen van de hieraan verbonden sancties. Deze sancties worden bepaald in de wet van 12 juli 1985 betreffende de bescherming van de mens en van het leefmilieu tegen de schadelijke effecten en de hinder van niet-ioniserende stralingen, infrasonen en ultrasonen, artikel 9 en 10.

Slotbepalingen

Art. 5.Om zo vlug mogelijk een antwoord te geven op de mogelijke gezondheidseffecten en de toenemende ongerustheid van de bevolking wordt bepaald dat dit koninklijk besluit in werking treedt vanaf de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, R. DAEMS De Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met Grootstedenbeleid, Ch. PICQUE 29 APRIL 2001. - Koninklijk besluit houdend de normering van zendmasten voor elektromagnetische golven tussen 10 MHz en 10 GHz ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 12 juli 1985 betreffende de bescherming van de mens en van het leefmilieu tegen de schadelijke effecten en de hinder van niet-ioniserende stralingen, infrasonen en ultrasonen, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij de wet van 21 december 1998 en op artikel 4;

Gelet op het advies van de Commissie voor de veiligheid van de consumenten, gegeven op 10 juli 2000;

Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, van op 11 oktober 2000;

Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, gegeven op 24 oktober 2000;

Gelet op de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie van 12 juli 1999 betreffende de beperking van de blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden van 0 Hz 300 GHz;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 22 december 2000 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies nummer 31.144/3 van de Raad van State, gegeven op 27 maart 2001, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Landsverdediging, van Onze Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties en van Onze Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met Grootstedenbeleid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° SAR (Specific Absorption Rate) of specifiek absorptietempo : het tempo waarin de elektromagnetische energie per massa-eenheid biologisch weefsel wordt geabsorbeerd.Dit tempo wordt uitgedrukt in watt per kilogram (W/kg); 2° Vermogensdichtheid : de energiegrootheid die gebruikt wordt bij zeer hoge frequenties, wanneer de doordringdiepte in het lichaam gering is.Zij geeft de energiestroom per oppervlakte-eenheid loodrecht op een oppervlak en wordt uitgedrukt in watt per vierkante meter (W/m2); 3° Blootstellingnorm : de maximaal toegelaten waarde van blootstelling;4° Zendmast : mast, pyloon of zendpunt, hetzij alleenstaand, hetzij op of in gebouwen geplaatst, samen met de erop bevestigde antennes;5° Uitzendvermogen : het totaal maximaal effectief uitgestraald vermogen van de gezamenlijke stralingsbronnen op de zendmast;6° Veiligheidszone : de zone rond de zendmast die ontoegankelijk is voor het publiek. HOOFDSTUK II. - De bepaling van de blootstellingnorm

Art. 2.Het uitzendvermogen per zendmast moet maximaal beperkt worden, rekening houdend met een kwalitatieve dienstverlening.

Buiten de veiligheidszone mag de over het ganse lichaam gemiddelde SAR ten gevolge van elektromagnetische straling niet hoger zijn dan 0,02 W/kg (gemiddeld over een willekeurige periode van 6 minuten). Dit komt overeen met : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Met f (frequentie) in MHz Voor samengestelde velden moet de elektromagnetische veldsterkte beperkt worden zodat Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarin Ei de elektrische veldsterkte is bij de frequentie i en Eiref het referentieniveau voor de elektrische veldsterkte, zoals gegeven in bovenvermelde tabel. HOOFDSTUK III. - Metingen

Art. 3.De Minister die Telecommunicatie onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt op voorstel van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT) en rekening houdend met de Europese besprekingen ter zake de meetprocedure en het aantal controlemetingen dat moet uitgevoerd worden.

Het BIPT voert deze controlemetingen op het terrein uit.

De Ministers die Mobiliteit, Volksgezondheid, Binnenlandse Zaken, Landsverdediging, Telecommunicatie en Wetenschappelijk Onderzoek onder hun bevoegdheid hebben, kunnen, ieder wat hem betreft, het BIPT vragen bijkomende metingen uit te voeren. Het BIPT voert de metingen uit volgens zijn materiële mogelijkheden en binnen een aanvaardbare termijn.

De meetresultaten worden door het BIPT gerapporteerd aan de Ministers die Telecommunicatie en Volksgezondheid onder hun bevoegdheid hebben en aan de aanvragende instantie. HOOFDSTUK IV. - Opsporing en vaststelling van overtredingen

Art. 4.De Minister die Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, duidt de ambtenaren aan die belast worden met het toezicht op de uitvoering van de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 5.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 6.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Landsverdediging, Onze Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties en Onze Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met Grootstedenbeleid, zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 april 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, R. DAEMS De Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met Grootstedenbeleid, Ch. PICQUE

^