gepubliceerd op 13 augustus 1999
Koninklijk besluit tot bepaling van een organieke regeling en de normen waaraan de diensten voor niet-dringend, liggend ziekenvervoer moeten voldoen om erkend te worden als medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987
29 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot bepaling van een organieke regeling en de normen waaraan de diensten voor niet-dringend, liggend ziekenvervoer moeten voldoen om erkend te worden als medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987
Verslag aan de Koning Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen beoogt een normering in te stellen voor het liggend ziekenvervoer vanuit, naar en tussen ziekenhuizen of vestigingsplaatsen van ziekenhuizen, dat niet behoort tot het toepassingsgebied van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, met name in het geval het oproepscentrum voor de dringende geneeskundige hulpverlening niet is ingeschakeld.
Dit ontwerp van besluit strekt tot het instellen van kwaliteitsnormen wat betreft de technische vereisten van de ziekenwagens, de minimale medisch-verpleegkundige uitrusting in de ziekenwagen met het oog op het verstrekken van de nodige zorgen en tenslotte de voorwaarden inzake aantal en opleidingsvereisten van de ambulanciers.
Onderhavig ontwerp van koninklijk besluit vindt zijn wettelijke basis in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987.
Dit artikel bepaalt in een eerste lid dat de Koning de in de artikelen 39 tot 42, 53, 54 en 55, voorziene regelen inzake medische apparatuur geheel of gedeeltelijk, en met de aanpassingen die nodig mochten blijken, kan uitbreiden tot de medische diensten en medisch-technische diensten, ongeacht of deze al dan niet in ziekenhuisverband zijn opgericht.
Het tweede lid van dit artikel 44 bepaalt dat de Koning, na advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, de normen bepaalt waaraan de diensten moeten beantwoorden om als medische dienst en medisch-technische dienst te worden erkend.
In zijn advies, stelde de Afdeling Wetgeving van de Raad van State vast dat het dringend ziekenvervoer, dat beantwoordt aan de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, niet tot het gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 5, § 1, I, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen behoort en derhalve een aangelegenheid is waar voor de wetgever, bij ontstentenis van een uitdrukkelijke toewijzing, bevoegd was gebleven.
De Raad van State oordeelde eveneens dat onderhavig ontwerp van besluit, dat het ziekenvervoer omvat dat niet aan voornoemde wet van 8 juli 1964 beantwoordt, wel degelijk tot het gezondheidsbeleid, zoals bedoeld in artikel 5, § 1, I, 1°, van voornoemde bijzondere wet behoort.
Dit artikel 5, § 1, I, 1°, van de bijzondere wet bepaalt dat het gezondheidsbeleid tot de persoongebonden aangelegenheden behoort, met uitzondering van : a) organieke wegeving;b) de financiering van de exploitatie wanneer deze geregeld is door de organieke wetgeving;c) de ziekte- en invaliditeitsverzekering;d) de basisregelen betreffende de programmatie;e) de basisregelen betreffende de financiering van de infrastructuur, met inbegrip van de zware medische apparatuur;f) de nationale erkenningsnormen uitsluitend voor zover deze een weerslag kunnen hebben op de bevoegdheden zoals bedoeld in b), c), d), en e), hierboven;g) de bepaling van de voorwaarden voor de aanwijzing tot universitair ziekenhuis overeenkomstig de wetgeving op de ziekenhuizen. In de Memorie van Toelichting van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 werd inzonderheid gespecifieerd dat de federale overheid bevoegd is voor de organieke wetgeving inzake het beleid betreffende ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen, destijds de wet van 23 december 1963 (Parl. St., 1979-80, 434, Nr. 2, p. 122).
De Raad van State oordeelde dat « de federale overheid de grenzen van de organieke wetgeving te buiten zou gaan, indien zij diensten die slechts een losse band met een ziekenhuis vertonen, als een medische dienst of een medisch-technische dienst van een ziekenhuis zou aanmerken ». Er wordt geoordeeld dat de federale overheid buiten zijn bevoegdheid treedt door het niet-dringend ziekenvervoer, dat niet is voorbehouden aan diensten die deel uitmaken van een ziekenhuis of die ermede verbonden zijn, aan te merken als een medisch-technische dienst.
De federale overheid is wel degelijk bevoegd voor de extramurale zorgverlening. De bijzondere wetgever heeft immers de federale overheid bevoegd gemaakt over de organieke wetgeving zowel in als buiten de verzorgingsinstellingen. In de tekst van de bijzondere wet kan men terzake geen enkele beperking ten aanzien van de extramurale sector vaststellen. Overigens wordt in de voorbereidende werken van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 uitdrukkelijk vermeld dat de federale overheid bevoegdheid heeft inzake het extramuraal zorgbeleid, zoals de op het ogenblik van het uitvaardigen van de bijzondere wet, reeds bestaande wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende andere vormen van verzorging. Deze wet heeft ondermeer betrekking op extramurale diensten, rust- en verzorgingstehuizen en de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging.
Zich baserend hierop werd artikel 44 van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, en welke voldoet aan de criteria van artikel 5, § 1, I, 1°, van hoger vermelde bijzondere wet, bepaald dat de Koning de in dit artikel vermelde bepalingen van de wet op de ziekenhuizen kan uitbreiden tot de medische en medisch-technische diensten - en hiervoor tevens de normen kan bepalen - ongeacht of deze al dan niet in ziekenhuisverband zijn opgericht, vermits organieke wetgeving buiten de ziekenhuizen ook een federale materie is (artikel 5, § 1, I, 1°, a).
Destijds werd hierop geen negatief advies door de Raad van State verleend. Het is op basis hiervan dat artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 oktober 1989 houdende vaststelling van de normen waaraan een dienst waarin een magnetische resonantie tomograaf met ingebouwd electronisch telsysteem wordt opgesteld, moet voldoen om te worden erkend als zware medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, de mogelijkheid voorziet om een dergelijke dienst te vestigen buiten een ziekenhuis in een rechtspersoon die niet de uitbating van een ziekenhuis als statutair doel of activiteit heeft.
Overigens werd bij de wet van 29 april 1996 in artikel 86 van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen een derde lid ingevoegd, welke aan de Koning de bevoegdheid verleent om de overige bepalingen uit hetzelfde artikel en die verband houden met de mededeling van inzonderheid statistische gegevens, uit te breiden tot de in artikel 44 bedoelde medische of medisch-technische diensten die buiten ziekenhuisverband zijn opgericht. Ook dan werd door de Raad van State hierop geen negatief advies verleend.
In deze optiek kan de stelling, luidende dat alleen organieke wetgeving en een normering voor de diensten binnen het ziekenhuis, tot de federale overheid zouden behoren, niet worden aangehouden.
Gelet op de beperking van de draagwijdte van onderhavig ontwerp tot het ziekenvervoer vanuit, naar en tussen ziekenhuizen, kan er geen twijfel bestaan over de bevoegdheid van de federale overheid.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uw Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 25 februari 1998 door de Minister van Volksgezondheid verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot bepaling van de normen waaraan de diensten voor niet-dringend, liggend ziekenvervoer moeten voldoen om erkend te worden als medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 », heeft op 31 maart 1998 het volgende advies gegeven : Strekking van het ontwerp 1. Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de « diensten voor ziekenvervoer » (1) aan te merken als medisch-technische diensten, in de zin van artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 (artikel 1), en daarvoor de erkenningsnormen vast te stellen (zie artikel 2). Het ziekenvervoer dat onder de toepassing van het ontworpen besluit valt, is het liggend vervoer van een patiënt over de weg (artikel 4, 1° en 4°), voorzover het niet in het toepassingsgebied valt van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening (artikel 3). Het ziekenvervoer wordt voorbehouden aan de diensten die erkend zijn door de terzake bevoegde overheid van de gemeenschappen (artikelen 6 en 7).
Het ontwerp bevat algemene erkenningsnormen, die o.a. betrekking hebben op de administratief verantwoordelijke, de vertrekplaatsen en de medisch verantwoordelijke (artikelen 8 tot 11), normen voor de ziekenwagens (artikelen 12 en 13, en bijlagen 2 en 3), en normen voor de ambulanciers (artikelen 14 en 15).
Het ontwerp bevat ten slotte een aantal overgangsmaatregelen (artikelen 16 tot 18). 2. Bij schrijven van 30 maart 1998 heeft de minister van Volksgezondheid en Pensioenen aan de Raad van State laten weten dat een aantal bepalingen, die betrekking hebben op het zogenaamde « risicovervoer », uit het ontwerp weggelaten worden.Het gaat meer bepaald om het eerste lid van de aanhef, alsmede om de artikelen 4, 5°, 5, 11, § 2, en om bijlage 1.
Bevoegdheid van de federale overheid 1. Het voor advies voorgelegde ontwerp doet in de eerste plaats de vraag rijzen of de erin geregelde aangelegenheid wel behoort tot de bevoegdheid van de federale overheid. Wat de dringende geneeskundige hulpverlening betreft, heeft het Arbitragehof geoordeeld dat deze weliswaar op het eerste gezicht verwantschap vertoont met « het beleid betreffende de zorgenverstrekking in en buiten de verplegingsinrichtingen », bedoeld in artikel 5, § 1, I, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, maar dat ze niettemin op zich niet tot het gezondheidsbeleid behoort. Het Hof benadrukte dat de geneeskundige hulpverlening « dringend » was- en dienvolgens de verplichtingen van de wet van 8 juli 1964 van toepassing waren - totdat de eerste zorgen waren toegediend; zodra dat gebeurd was, zou het beginsel van de keuzevrijheid van de patiënt opnieuw zijn volle betekenis krijgen. Aldus begrepen, werd de dringende geneeskundige hulpverlening opgevat als een aangelegenheid op zich, waarvoor de federale wetgever, bij ontstentenis van een uitdrukkelijke toewijzing, bevoegd was gebleven (2).
Het in het ontwerp bedoelde ziekenvervoer is het ziekenvervoer dat niet valt in het toepassingsgebied van de wet van 8 juli 1964 (artikel 3 van het ontwerp). Het gaat m.a.w. om het niet-dringend ziekenvervoer. Dat ziekenvervoer is niet ingegeven door redenen die met een noodtoestand van de patiënt te maken hebben.
De omstandigheden die voor het Arbitragehof doorslaggevend waren om te besluiten dat de dringende geneeskundige hulpverlening een aangelegenheid op zich uitmaakte, ontbreken hier volledig. Er is dan ook geen enkele reden om het niet-dringend ziekenvervoer niet te beschouwen als een onderdeel van het gezondheidsbeleid, meer bepaald van de « zorgenverstrekking in en buiten de verplegingsinrichting », in de zin van artikel 5, § 1, I, 1°, van de bijzondere wet. 2. Op grond van de genoemde bepaling van de bijzondere wet behoort de zorgenverstrekking in en buiten de verplegingsinrichtingen in beginsel tot de bevoegdheid van de gemeenschappen.De federale overheid zou slechts bevoegd geacht kunnen worden om terzake regelend op te treden, indien de in het ontwerp geregelde aangelegenheid ondergebracht kan worden in een van de uitzonderingen waarin de genoemde wetsbepaling voorziet. 2.1. De gemachtigde van de regering heeft verklaard dat de stellers van het ontwerp ervan uitgaan dat de ontworpen regeling behoort tot de « organieke wetgeving », in de zin van artikel 5, § 1, I, 1°, a, van de bijzondere wet, en dat ze om die reden binnen de bevoegdheid van de federale overheid valt.
Uit de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 blijkt dat de federale overheid bevoegd geacht werd voor « de organieke wetgeving inzake het beleid betreffende ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen, d.i. (in de periode) de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen » (3).
Weliswaar behoort het aldus tot de bevoegdheid van de federale overheid om te bepalen, met toepassing van artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, thans gecoördineerd op 7 augustus 1987, dat een bepaalde dienst als een medische dienst of een medisch-technische dienst aangemerkt moet worden. De federale overheid zou evenwel de grenzen van de « organieke wetgeving » te buiten gaan, indien zij diensten die slechts een losse band met een ziekenhuis vertonen, als een medische dienst of een medisch-technische dienst van een ziekenhuis zou aanmerken.
Dat is nochtans wat met het voorliggend ontwerp gebeurt. Het niet-dringend ziekenvervoer is niet voorbehouden aan diensten die deel uitmaken van een ziekenhuis of die er zelfs mee verbonden zijn. Door dergelijk ziekenvervoer niettemin aan te merken als een medisch-technische dienst van een ziekenhuis, treedt de federale overheid op een terrein dat volgens de geest waarin de bijzondere wet van 8 augustus 1980 is opgesteld, niet meer tot het domein van de organieke wetgeving inzake ziekenhuizen gerekend kan worden.
Artikel 5, § 1, I, 1°, a, van de bijzondere wet biedt dan ook geen grond voor de bevoegdheid van de federale overheid. 2.2. Volledigheidshalve dient nog onderzocht te worden of de federale overheid op een andere bepaling van artikel 5, § 1, I, 1°, van de bijzondere wet zou kunnen steunen.
In dit verband kan nog gedacht worden aan artikel 5, § 1, I, 1°, f.
Naar luid van die bepaling is de federale overheid bevoegd voor « de nationale erkenningsnormen uitsluitend voorzover deze een weerslag kunnen hebben op de bevoegdheden bedoeld in b), c), d) en e) ... ». De federale overheid is m.a.w. slechts bevoegd om erkenningsnormen vast te stellen, voorzover deze een weerslag kunnen hebben op de federale bevoegdheden inzake de financiering van de exploitatie, de ziekte- en invaliditaitsverzekering, de basisregels betreffende de programmatie of de basisregels betreffende de financiering van de infrastructuur.
Van een dergelijke weerslag geeft het ontwerp niet onmiddellijk blijk.
Volgens de inspectie van financiën vereist de financiering van de ontworpen regeling trouwens geen tegemoetkoming van de federale overheid of van de sociale zekerheid (4).
In die omstandigheden biedt artikel 5, § 1, I, 1°, f, van de bijzondere wet evenmin een grond voor de bevoegdheid van de federale overheid. 3. Nu de ontworpen regeling niet ingepast kan worden in een van de aangelegenheden die, inzake het beleid betreffende de zorgenverstrekking in en buiten de verplegingsinrichtingen, bij wege van uitzondering tot de bevoegdheid van de federale overheid zijn blijven behoren, moet geconcludeerd worden dat die regeling behoort tot de bevoegdheid van de gemeenschappen. De federale overheid is m.a.w. onbevoegd. 4. Gelet op die conclusie, is het niet nodig het ontwerp verder te onderzoeken. De kamer was samengesteld uit : De heren : W. Deroover, kamervoorzitter.
P. Lemmens, L. Hellin, staatsraden.
A. Alen, H. Cousy, afdeling wetgeving, afdeling wetgeving.
Mevr. F. Lievens, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Lemmens.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. R. Thielemans, auditeur. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer W. Weymeersch, adjunct-referendaris.
De griffier, De voorzitter, F. Lievens. W. Deroover. _______ Nota's (1) De term « diensten voor ziekenvervoer » wordt gebruikt in artikel 1 van het ontwerp.Er moet opgemerkt worden dat de Nederlandse en de Franse benaming niet helemaal overeenstemmen : het woord « couchés » in de Franse tekst heeft geen tegenhanger in de Nederlandse tekst.
Voorts moet erop gewezen worden dat in het opschrift sprake is van « diensten voor niet-dringend, liggend ziekenvervoer ». (2) Arbitragehof, 6 juni 1995, nr.47/95, overw. B.6 en B.7;
Arbitragehof, 12 juli 1995, nr. 63/95, overw. B.6 en B.7. (3) Verantwoording van een amendement van de regering, aangehaald in het verslag van de Senaatscommissie, Parl.St., Senaat, 1979-80, nr. 434-2, p. 122. (4) Advies van 17 februari 1998, gevoegd bij de adviesaanvraag. 29 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot bepaling van een organieke regeling en de normen waaraan de diensten voor niet-dringend, liggend ziekenvervoer moeten voldoen om erkend te worden als medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, inzonderheid op artikel 44, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994;
Gelet op het advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling programmatie en erkenning, uitgebracht op 11 september 1997;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 20 februari 1998 over de adviesaanvraag binnen de termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 31 maart 1998, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.De diensten voor niet-dringend, liggend ziekenvervoer zoals bedoeld in dit besluit, hierna « diensten » genoemd, worden beschouwd als medisch-technische diensten zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987.
Art. 2.De diensten worden erkend voor zover deze voldoen aan alle toepasselijke normen, bedoeld in dit besluit.
Art. 3.Dit besluit regelt het liggend ziekenvervoer naar, vanuit en tussen ziekenhuizen of vestigingsplaatsen van ziekenhuizen, dat niet onder het toepassingsgebied van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening valt. HOOFDSTUK II. - Definities
Art. 4.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° patiënt : elke persoon wiens medische toestand het liggend vervoer per ziekenwagen vereist;2° ziekenwagen : elk voertuig dat ontworpen en uitgerust is voor het vervoer op een draagberrie van patiënten;3° ambulancier : de vervoerder en/of begeleider van patiënten;4° ziekenvervoer : elk vervoer van een liggende patiënt, zoals bedoeld in artikel 3;5° sanitaire cel : het deel van een ziekenwagen dat in het bijzonder ingericht is voor het vervoer van de patiënt;6° vertrekplaats : de plaats waar de ziekenwagen zich normaal bevindt wanneer deze niet voor ziekenvervoer wordt aangewend, met uitzondering van de verblijfplaats van de ambulancier;7° de Minister : de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft. HOOFDSTUK III. - Organieke regeling en erkenningsnormen
Art. 5.Uitsluitend erkende diensten voor ziekenvervoer zijn gerechtigd het ziekenvervoer uit te baten.
Wanneer wordt vastgesteld dat niet meer aan het geheel van de toepasselijke normen wordt voldaan, wordt de erkenning van de dienst ingetrokken.
Art. 6.De Minister wordt door de overheid bevoegd voor het gezondheidsbeleid krachtens artikel 128, 130 of 135 van de Grondwet, in kennis gesteld van : 1° de beslissing waarbij de erkenning wordt verleend met de vermelding van de wijze waarop aan elk van de toepasselijke normen van dit besluit wordt voldaan;2° de beslissing waarbij de erkenning wordt ingetrokken, met de motivering ervan;3° het proces-verbaal waarbij wordt vastgesteld dat de dienst al of niet erkend is;4° de diverse vertrekplaatsen.
Art. 7.De dienst wordt uitgebaat door een rechtspersoon.
Art. 8.De dienst beschikt over een administratieve verantwoordelijke die inzonderheid tot taak heeft : 1° het toezien dat alle activiteiten beantwoorden aan de wettelijke bepalingen in het algemeen en aan dit besluit in het bijzonder;2° de voor de erkenning bevoegde overheid te melden welke verbintenissen er bestaan tussen de dienst en de ambulanciers;3° aan de voor de erkenning bevoegde overheid, de opleiding en bijscholingen te melden van de ambulanciers, verbonden aan de dienst;4° aan de voor de erkenning bevoegde overheid, de diverse vertrekplaatsen te melden en van elk voertuig, een kopie over te maken van het inschrijvingsbewijs, het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringbewijs en een niet-vervallen keuringsbewijs evenals de wijze waarop de aansprakelijkheid ten aanzien van de patiënt verzekerd is.
Art. 9.De dienst kan één of meerdere vertrekplaatsen hebben. Elke vertrekplaats moet aan de voor de erkenning bevoegde overheid worden gemeld.
Art. 10.De dienst moet beschikken over een medisch verantwoordelijke die zich via de administratieve verantwoordelijke aan de voor erkenning bevoegde overheid kenbaar maakt. Deze is houder van het diploma van doctor in de genees- heel- en verloskunde en is gerechtigd om de geneeskunde uit te oefenenen in België.
De medisch verantwoordelijke houdt toezicht op de kwaliteit van het ziekenvervoer en het voldoen aan de in dit hoofdstuk bepaalde normen, in het bijzonder wat betreft de uitrusting van de ziekenwagens en de opleiding en bijscholing van de ambulanciers.
Art. 11.De diensten functioneren met één of meerdere ziekenwagens die voldoen aan de normen zoals bepaald in bijlagen 1 en 2.
Art. 12.In elke ziekenwagen moet een affiche bestendig uithangen onder plastiek, op een zichtbare plaats in de sanitaire cel. Deze affiche moet alle elementen van de prijs, met name de basisprijs en de prijs per kilometer met de patiënt afgelegd, leesbaar vermelden in lettertekens van drie millimeter hoogte.
Art. 13.De minimale technische vereisten van de ziekenwagen en hun uitrusting zijn deze bepaald in bijlage 1 van dit besluit.
De minimale medisch-verpleegkundige uitrusting zijn deze bepaald in bijlage 2 van dit besluit.
Art. 14.Elke ziekenwagen is bemand door tenminste twee ambulanciers, waarvan zich tijdens het vervoer van de patiënt tenminste één in de sanitaire cel bevindt. Deze laatste mag te allen tijde vervangen worden door een arts of een verpleegkundige.
De in het eerste lid bedoelde ambulanciers, ongeacht hun statuut, dienen bij hun aanwerving in het bezit te zijn van een recent bewijs van goed gedrag en zeden. Zij moeten vóór hun aanwerving medisch geschikt worden bevonden door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.
Art. 15.De diensten dienen ten aanzien van de erkennende overheid het bewijs te leveren dat hun ambulanciers tenminste aan de volgende vereisten voldoen : 1° een basisopleiding van 60 uur gevolgd hebben, samengesteld uit : a) 25 uur opleiding in levensreddende handelingen en reanimatietechnieken;b) 25 uur opleiding in deontologische aspecten van het ziekenvervoer en begeleiding van patiënten;c) 10 uur opleiding in aanverwante aspecten, waaronder radiocommunicatie en verkeersveiligheid;2° een stage volbracht hebben van 40 uur in een erkende dienst;3° een permanente bijscholing volgen van 12 uur per jaar;deze moet tenminste een opleiding in levensreddende handelingen en reanimatietechnieken van 4 uur bevatten, evenals een opleiding in deontologische aspecten van het ziekenvervoer en de begeleiding van patiënten. HOOFDSTUK IV. - Overgangsmaatregelen
Art. 16.§ 1. De ambulanciers die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit actief zijn in het ziekenvervoer, mogen verder voor dit ziekenvervoer instaan voor zover zij binnen een termijn van drie maanden na inwerkingtreding van dit besluit, via de administratieve verantwoordelijke van de dienst, een recent bewijs van goed gedrag en zeden en een bewijs van voormelde activiteit laten geworden aan de voor de erkenning bevoegde overheid. § 2. Elke dienst moet binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit het bewijs leveren, bedoeld in artikel 15 van dit besluit.
De verplichting tot bijscholing neemt een aanvang vanaf het ogenblik waarop hij houder wordt van het in het eerste lid bedoelde attest.
Art. 17.§ 1. De ziekenwagens die bij de inwerkingtreding van dit besluit reeds bij toepassing van het koninklijk besluit van 31 december 1953 houdende reglementering van de inschrijving van de motorvoertuigen en de aanhangwagens ingeschreven zijn, moeten bij de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de bepalingen bedoeld in dit besluit, evenals aan de normen bedoeld in punt 19 van bijlage 1 en in bijlage 2 van dit besluit.
De in het eerste lid bedoelde diensten moeten binnen de termijn van 12 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de normen bedoeld in de punten 2, 3, 4, 6, 10, 11, 12, 13 en 14 van bijlage 1 van dit besluit.
De in het eerste lid bedoelde diensten moeten uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de normen bedoeld in de punten 1, 5, 7, 8, 9, 15, 16, 17 en 18 van bijlage 1 van dit besluit. § 2. De ziekenwagens die vanaf de inwerkingtreding van dit besluit worden ingeschreven, met inbegrip van de opnieuw ingeschreven tweedehands voertuigen, dienen aan alle normen van dit besluit te voldoen. § 3. Binnen een termijn van drie maand na de inwerkingtreding van dit besluit dient van elke ziekenwagen een kopie van het inschrijvingsbewijs en van het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringsbewijs en een niet vervallen keuringsbewijs te worden overgemaakt aan de voor de erkenning bevoegde overheid.
Art. 18.Alle diensten die zich binnen een termijn van drie maand na de inwerkingtreding van dit besluit bekendmaken aan de voor de erkenning bevoegde overheid, waarbij eveneens alle vertrekplaatsen worden medegedeeld, worden van ambtswege erkend voor zover aan de bepalingen van artikelen 16 en 17 wordt beantwoord. Deze erkenning vervalt een jaar na de bekendmaking van dit besluit, tenzij de bevoegde overheid een nieuwe erkenning verleent overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 19.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 20.Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN
Bijlage 1 Minimale technische vereisten van de ziekenwagen en diens uitrusting 1. Een antiblokkeringssysteem of een minstens gelijkwaardig remsysteem moet in het voertuig aanwezig zijn.2. Er dienen minstens 2 batterijen (van 80 Ah) aanwezig te zijn die twee gescheiden elektrische hoofdcircuits van 12 V voeden : een hoofdcircuit voor de oorspronkelijke installatie van het voertuig en de startmotor en een hoofdcircuit voor de sanitaire cel en eventueel daar aanwezige toestellen. Het vermogen behelst eveneens het herladen van de batterijen. 3. Het voertuig is uitgerust met een hoofdschakelaar (batterij-sleutel van beschermingsgraad IP44-7) die de uitschakeling verzekert van de gehele elektrische installatie in alle omstandigheden.Hij bestaat uit een onderbrekingselement geplaatst in de omgeving van de batterijen en een bedieningselement geplaatst onder de stoel van de bestuurder langs de deurkant. 4. Het voertuig is uitgerust met een batterijlader met beschermingsgraad IP44-7.Hij wordt aan de primaire stroomkring enkel in 220 V gevoed zonder schakelaar « aan-uit ». Hij moet een laadstroom van minstens 8A (= minimum een tiende en maximum een derde van de capaciteit in Ah) kunnen leveren bij de zeer lage spanning voorzien op de chassis.
Hij moet eveneens blijvend gevoed kunnen worden in 220 V gedurende onbepaalde tijd zonder schade aan de batterijen te veroorzaken. 5. Het in- en uitschakelen van de batterijlader moet gemakkelijk en vlug kunnen gebeuren door middel van een aansluitsokkel 16A (IP44-7), die buiten het voertuig wordt geplaatst aan de zijde van de bestuurder.Bij afwezigheid van het aansluitstuk wordt de sokkel voorzien van een dop of van een deksel.
De motor van het voertuig mag niet kunnen starten indien het aansluitstuk of een mobiele contactdoos zich in de aansluitsokkel bevindt. 6. In de sanitaire cel van een ziekenwagen zal minstens één aansluitpunt van 12 V aanwezig zijn.7. Alle van het hoofdcircuit afgeleide elektrische stroomkringen in de sanitaire cel zijn beschermd door smeltzekeringen voor de juiste stroomsterkte.De smeltzekeringen zijn samengebracht op één zekeringspaneel en moeten gemakkelijk bereikbaar zijn. De functie van elke stroomkring moet duidelijk aangeduid zijn. 8. Voor alle elektrische stroomkringen in de sanitaire cel kan het chassis niet als onderdeel gebruikt worden van de stroomkring.9. In de sanitaire cel zijn minstens 2 aparte stroomkringen aanwezig zodat bij het uitvallen van 1 stroomkring spanning blijft bestaan op de andere stroomkring.10. De communicatiemiddelen zullen op een aparte stroomkring aangesloten worden, afgeleid van het hoofdcircuit van de oorspronkelijke installatie van het voertuig.11. De bekabeling van alle elektrische circuits zijn zodanig aangelegd dat deze beschermd zijn tegen beschadiging door trilling en wrijving.12. Indien in het voertuig meerdere stroomkringen met verschillende voltages aanwezig zijn, zullen de aansluitpunten zodanig zijn dat onderlinge omwisseling uitgesloten is.13. Alle elektrische componenten, met inbegrip van deze voor telecommunicatie, moeten werken zonder elkaar wederzijds te storen.14. Het voertuig moet uitgerust zijn met een ventilatiesysteem dat zodanig is dat de lucht in de sanitaire cel minstens 20 maal per uur ververst wordt wanneer de motor stationair draait.15. Voor de sanitaire cel zal een apart en doeltreffend verwarmingssysteem aanwezig zijn.16. De binnenverlichting in de sanitaire cel zal minimaal 100 Lx bedragen voor het gedeelte waar de patiënt ligt en minimaal 30 Lx voor het omringende gedeelte.17. De geluidsdemping binnen de sanitaire cel zal zodanig zijn dat het geluid gemeten in de sanitaire cel bij een snelheid van 120 km lager is dan 78 db(A).Tijdens de geluidsmeting zullen de communicatieapparatuur en de prioritaire signalen uitgeschakeld zijn. 18. Alle apparaten zullen dermate bevestigd zijn dat zij tegen een versnelling- of vertragingskracht van 20 G bestand zijn in lengterichting en tegen een kracht van 10 G in zijwaartse en opwaartse richting.19. De ziekenwagens moeten uitgerust zijn met een communicatietoestel dat ten allen tijde tweezijdige communicatie mogelijk maakt tussen het voertuig en de plaats waar ziekenvervoer van de dienst wordt gepland en geregeld. Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 29 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. De GALAN
Bijlage 2 Minimale medisch-verpleegkundige uitrusting 1. een hoofddraagberrie of hoofddraagberrie op onderstel met matras en drie riemen, welke minimaal het bekken of de schouders van de patiënt kunnen fixeren;2. twee zitplaatsen om een persoon comfortabel en veilig te vervoeren; alle zitplaatsen dienen uitgerust te zijn met hoofdsteunen, rugleuningen en veiligheidsgordels; 3. een draagzeil of transfer- matras;4. een hoofdkussen;5. drie kussenslopen;6. drie lakens;7. drie dekens;8. vijf wegwerpnierbekkens;9. een bedpan met deksel;10. een onbreekbaar urinaal;11. een naaldcontainer;12. een doos niet-steriele wegwerphandschoenen;13. een doos wegwerpzakdoekjes; 14. twee eenheden drinkbaar water 1.5 l.; 15. materiaal voor eenvoudige wondverzorging;16. een zakmasker met mogelijkheid tot zuurstofaanfsluiting;17. vijf aspiratiesondes CH8;18. vijf aspiratiesondes CH14;19. een op de draagberrie bevestigbare infuusstaander. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 29 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. De GALAN