gepubliceerd op 02 oktober 2003
Koninklijk besluit tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat-generaal Uitvoering van straffen en maatregelen
28 SEPTEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat-generaal Uitvoering van straffen en maatregelen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, inzonderheid op artikel 46, gewijzigd bij de wet van 21 mei 1991;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 109;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 juni 2001 tot uitvoering van artikel 168 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 juni 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 27 juni 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 13 juni 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Werk en Pensioenen, gegeven op 19 december 2002;
Gelet op het protocol nr. 236 van 18 juli 2002 van het Sectorcomité III - Justitie;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende de stress eigen aan het werk in de buitendiensten van het Directoraat-generaal Uitvoering van straffen en maatregelen;
Overwegende dat een oplossing moet worden gezocht voor de problemen van stress die voortvloeien uit een veeleisend werk;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Begroting en van Onze Minister van Werk en Pensioenen, Besluit :
Artikel 1.Dit besluit is toepasselijk op de ambtenaren verbonden aan een continudienst van de buitendiensten van het Directoraat-generaal Uitvoering van straffen en maatregelen die : 1° bekleed zijn met één van de hierna vermelde graden : - penitentiair beambte; - kwartierchef; - adjunct-penitentiair assistent; - adjunct-technisch assistent; - penitentiair assistent; - technisch assistent; - hoofdpenitentiair assistent; - hoofdtechnisch assistent; 2° bekleed zijn met één van de hierna vermelde afgeschafte graden : - bewaarder; - hoofdbewaarder; - hoofdtechnicus.
Art. 2.De ambtenaren bedoeld in artikel 1 die ten minste vijfenvijftig jaar en minder dan zestig jaar zijn en ten minste twintig in aanmerking komende dienstjaren tellen voor de opening van het recht op penisoen in de openbare sector, met uitsluiting van de bonificaties voor studies en van andere perioden die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking werden genomen, kunnen op hun verzoek in verlof worden gesteld.
De aanvraag geschiedt schriftelijk en ten minste twee maanden vóór de datum vermeld in hun verzoekschrift.
Het verlof vangt aan op de eerste dag van een kalendermaand.
Art. 3.§ 1. De duur van het in artikel 2 bedoeld verlof is vastgesteld op maximum vijf jaar.
De verlofperiode wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld en de ambtenaar behoudt tijdens deze periode zijn rechten op bevordering in de weddenschaal die hij genoot vóór de aanvang van het verlof. § 2. Wanneer de ambtenaar de leeftijd van zestig jaar bereikt tijdens de verlofperiode bedoeld in § 1 eindigt zijn verlof de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop hij die leeftijd bereikt. § 3. De aanvraag tot het verlof voorafgaand aan het pensioen dient eveneens als aanvraag voor het vervroegd pensioen vanaf de leeftijd van 60 jaar.
Art. 4.De ambtenaar, met verlof voorafgaand aan het pensioen, ontvangt : 1° een wachtgeld gelijk aan vijfenzeventig procent van zijn laatste activiteitswedde;onder laatste activiteitswedde dient verstaan te worden de laatste toegekende jaarwedde voor volledige prestaties; 2° een forfaitair jaarlijks bedrag van 2.000 EUR, gekoppeld aan het spilindexcijfer dat van kracht is op 1 januari 2004.
Art. 5.De ambtenaar ontvangt tevens : - het vakantiegeld; - de eindejaarstoelage; - de haard- en standplaatstoelage.
Het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en de haard- en standplaatstoelage zijn verschuldigd voor vijfenzeventig procent van het bedrag dat aan de ambtenaar zou worden uitgekeerd wanneer hij volledige prestaties zou volbrengen
Art. 6.Op de datum van pensionering en op deze van de daaraan voorafgaandelijke inverlofstelling kan na het indienen van de aanvraag niet meer teruggekomen worden.
Art. 7.Gedurende de verlofperiode worden de ambtenaren buiten de personeelsformatie geplaatst en zij worden in hun betrekking vervangen door statutaire personeelsleden.
Art. 8.De ambtenaren die genieten van het in artikel 2 bedoeld verlof mogen, mits voorafgaande toelating, andere beroepsactiviteiten uitoefenen. Indien de inkomsten uit die beroepsactiviteiten de grenzen inzake cumulatie bepaald bij de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen overschrijden, worden het wachtgeld en de forfaitair jaarlijks bedrag vermeld in artikel 4, 2°, verminderd of geschorst op dezelfde wijze als een rustpensioen.
Art. 9.§ 1. De ambtenaren bedoeld in artikel 1 die na de leeftijd van vijfenvijftig jaar voltijds in dienst blijven, genieten een jaarlijkse toelage van 2.500 EUR. § 2. De toelage bedoeld in § 1 wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald.
De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel der ministeries geldt eveneens voor deze toelage.
Zij wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer dat van kracht is op 1 januari 2004. § 3. De toelage bedoeld in § 1 wordt geschorst overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries.
Art. 10.In uitzondering van artikel 2 dat in werking treedt op 1 november 2003, treedt dit besluit in werking op 1 januari 2004.
Art. 11.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 september 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE