gepubliceerd op 13 april 2007
Koninklijk besluit betreffende een federaal kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid
28 MAART 2007. - Koninklijk besluit betreffende een federaal kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid
Advies 42.316/2 van 7 maart 2007 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 13 februari 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende een federaal kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid », heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Voorafgaande opmerking Bepalingen die geen ander oogmerk hebben dan het vaststellen of voorschrijven van de werkingsvoorschriften van een dienst, of het opdragen aan die dienst van bepaalde bevoegdheden, zijn maatregelen die te maken hebben met de interne organisatie van een departement en die in dat opzicht niet van reglementaire aard zijn in de zin van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State (1).
Zulks is het geval met de artikelen 1 tot 10, 12 en 16 van het ontwerp. Bijgevolg zal in verband met deze artikelen geen enkele opmerking worden gemaakt.
Bijzondere opmerkingen 1. Het ontworpen besluit behoeft geen akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken.Bijgevolg is er geen reden om die in de aanhef te vermelden. 2. Volgens artikel 140, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit, stelt de Koning de bepalingen vast die op de staatsdiensten met afzonderlijk beheer van toepassing zijn « op voordracht van de ministers onder wie deze diensten ressorteren en van de Minister van Financiën ».In casu moeten de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Financiën het ontwerp voordragen. Bijgevolg dient in de aanhef te worden vermeld : « Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën ». Bovendien dient de Minister van Begroting het ontworpen besluit niet te ondertekenen, noch dient hij belast te worden met de uitvoering ervan. 3. Artikel 14 van het ontwerp machtigt de minister om de regels vast te stellen voor de selectie en de aanwijzing van de leden van de technische en wetenschappelijke groep.Volgens artikel 15 van het ontwerp zouden deze leden ambtenaren kunnen zijn afkomstig uit andere federale overheidsdiensten dan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken. Geen enkele bepaling van het ontworpen besluit staat er overigens aan in de weg dat die leden geworven worden buiten de Federale Overheidsdiensten. In die omstandigheden moet de aan de minister verleende machtiging om de regels vast te stellen voor de selectie en de aanwijzing van de leden van die groep geacht worden buitensporig te zijn. Het opdrachten van verordeningsbevoegdheden aan een minister is immers alleen aannemelijk voor louter technische of detailkwesties, wat in casu niet het geval is (2). 4. In artikel 28 dient verwezen te worden naar de artikelen 23 en 24 en niet naar 22 en 23;de gemachtigde van de minister is het daarmee eens.
De kamer was samengesteld uit : de heren : Y. Kreins, kamervoorzitter;
J. Jaumotte, staatsraad.
Mevrn. : M. Baguet, staatsraad;
B. Vigneron, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. L. Vancrayebeck, adjunct-auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.
De griffier, B. VIGNERON De voorzitter, Y. KREINS _______ Nota (1) Zie advies 39.550/2, gegeven op 5 januari 2006 over een ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan het ministerieel besluit van 21 maart 2006 betreffende het detachement voor interventie bij rampen of catastrofen in het buitenland (DICa-DIR) en betreffende de coördinatiecel van het detachement voor interventie bij rampen of catastrofen in het buitenland (coördinatiecel van het DICa-DIR). (2) Het zou anders zijn indien de leden van de technische en wetenschappelijke groep uitsluitend gekozen werden uit de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken. 28 MAART 2007. - Koninklijk besluit betreffende een federaal kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 31 december 1963 op de Civiele Bescherming, inzonderheid op artikel 20 ingevoegd bij de wet van 22 januari 2007;
Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 140;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 23 oktober 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 8 december 2006;
Gelet op het advies nr. 42.316/2 van de Raad van State, gegeven op 7 maart 2007 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Binnen de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken wordt een « Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid », hierna « kenniscentrum » genoemd, opgericht. HOOFDSTUK II. - Doelstelling en opdrachten van het kenniscentrum
Art. 2.Het Kenniscentrum heeft als doel het verzamelen en verwerken van informatie van alle aard gerelateerd met de civiele veiligheid, met als doel om kwalitatief een betere, uniforme dienstverlening van de operationele diensten van de Civiele Veiligheid te realiseren.
Art. 3.Het kenniscentrum heeft als opdracht : 1° het opmaken van technische richtlijnen en operationele procedures voor de hulpverleningszones;2° de opleiding van het personeel van de operationele diensten van de Civiele Veiligheid;3° het verzamelen en het analyseren van de statistische gegevens van de hulpverleningszones;4° het onderzoeken en evalueren van incidenten met als doelstelling de leermomenten hieruit op te nemen;5° het ontwikkelen van een documentatiecentrum inzake civiele veiligheid;6° de ontwikkeling en uitbouw van expertise en know-how binnen de verschillende operationele diensten van de Civiele Veiligheid;7° het maken of het laten maken van studies, op basis van de informatie die werd ingezameld of ter beschikking werd gesteld, ter ondersteuning van het beleid van de Civiele Veiligheid en met het oog op kwaliteitsverbetering van de operationele diensten van de Civiele Veiligheid;8° het formuleren van beleidsadviezen voor de Minister van Binnenlandse Zaken, op zijn verzoek of op eigen initiatief;9° het verspreiden van kennis onder en het ter beschikking stellen van informatie aan de Minister, de provinciegouverneurs en de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de burgemeesters en de administratieve en de operationele diensten van de Civiele Veiligheid;10° het opbouwen van een kennisnet met binnen- en buitenlandse experten en deskundigen van ondermeer administraties, de operationele diensten, de universiteiten en andere betrokken verenigingen en organisaties;11° haar medewerking verlenen aan onderzoek en studies, betreffende de civiele veiligheid, uitgevoerd door andere openbare instellingen;12° in geval van een noodsituatie als bedoeld in het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de nood- en interventieplanning, het ondersteunen van de interveniërende hulpdiensten door het ter beschikking stellen van informatie en gespecialiseerde kennis; § 2. Het Kenniscentrum maakt een jaarlijks activiteitenverslag op dat wordt medegedeeld aan de Minister van Binnenlandse zaken, die instaat voor de verdere verspreiding ervan.
Art. 4.De uitvoering van de opdrachten van het Kenniscentrum doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de verschillende betrokken diensten en departementen.
De organisatie van de dringende medische hulpverlening wordt uitgesloten uit de onderzoeksdomeinen van het Kenniscentrum. HOOFDSTUK III. - Organen van het kenniscentrum Algemene bepalingen
Art. 5.Het kenniscentrum bestaat uit de volgende organen : 1° een beheerscomité;2° een administratieve cel;3° een technische en wetenschappelijke groep.
Art. 6.De Minister van Binnenlandse Zaken kan een raadgevende commissie oprichten om het beheerscomité bij te staan.
Hij bepaalt de opdrachten, de samenstelling en de werking ervan. Afdeling I. - Beheerscomité
Art. 7.Het beheerscomité is samengesteld als volgt : 1° de voorzitter van het directiecomité van de FOD Binnenlandse Zaken;2° de directeur-generaal van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid of zijn vertegenwoordiger;3° de directeur-generaal van de Algemene Directie Crisiscentrum of zijn vertegenwoordiger;4° de voorzitter van de Brandweervereniging Vlaanderen of zijn afgevaardigde;5° de voorzitter van de « Fédération royale des Corps de Sapeurs-Pompiers de Belgique, aile francophone et germanophone » of zijn afgevaardigde;6° de algemeen directeur van het kenniscentrum voor de civiele veiligheid bedoeld in artikel 10;7° een wetenschappelijke expert op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken.
Art. 8.Het beheerscomité is met name belast met de volgende opdrachten : 1° het voorleggen, ter goedkeuring, van het actieplan van het kenniscentrum aan de Minister van Binnenlandse Zaken;2° het geven van de nodige impulsen aan de ontwikkeling van de door het kenniscentrum uitgevoerde activiteiten en projecten en het verzekeren van de desbetreffende follow-up en evaluatie;3° het geven van adviezen betreffende de werking van het kenniscentrum, op eigen initiatief of op verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken;4° het organiseren van het vermogensbeheer van het kenniscentrum;5° het opstellen van het ontwerp van jaarlijkse begroting dat alle ontvangsten en alle uitgaven bevat;6° het goedkeuren van het jaarlijkse investeringsplan en de eventuele wijzigingen ervan;7° het goedkeuren vóór 31 maart van elk jaar van de rekening van uitvoering van de begroting, de beheersrekeningen en de vermogensrekeningen van het afgelopen begrotingsjaar;8° het voorleggen van een jaarlijks activiteitenverslag aan de Minister van Binnenlandse Zaken.
Art. 9.§ 1. Het beheerscomité vergadert minstens vier keer per jaar. § 2. Het beheerscomité wordt voorgezeten door de Voorzitter van de FOD Binnenlandse Zaken.
Wanneer de Voorzitter afwezig is, wordt het beheerscomité voorgezeten door zijn oudste lid. § 3. Het beheerscomité kan slechts geldig beraadslagen als de meerderheid van zijn leden aanwezig is.
Indien dat quorum niet bereikt wordt, kan het comité, na een tweede bijeenroeping, geldig beraadslagen over dezelfde agenda, ongeacht het aantal aanwezige leden. § 4. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 5. Het beheerscomité stelt zijn huishoudelijk reglement op. Afdeling II. - Administratieve cel
Art. 10.De administratieve cel is als volgt samengesteld : 1° een algemeen directeur;2° een rekenplichtige;3° een administratief secretariaat.
Art. 11.De modaliteiten inzake selectie, aanwijzing en evaluatie van de algemeen directeur van het Kenniscentrum, de rekenplichtige en het bij het administratief secretariaat tewerkgestelde personeel worden door Ons bepaald, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Art. 12.De algemeen directeur staat in voor : 1° het dagelijkse administratieve en financiële beheer van het kenniscentrum;2° de uitwerking van het actieplan van het kenniscentrum, in nauwe samenwerking met de technische en wetenschappelijke groep;3° de opstelling en de follow-up van het actieplan en de door het beheerscomité vastgelegde beleidslijnen;4° de opstelling van het ontwerp van activiteitenverslag bedoeld in artikel 3, § 2. Afdeling III. - Technische en wetenschappelijke groep
Art. 13.De technische en wetenschappelijke groep bestaat uit deskundigen, aangewezen wegens hun bekwaamheid inzake civiele veiligheid.
Art. 14.De bij het kenniscentrum gedetacheerde personeelsleden van een overheidsdienst blijven onderworpen aan de rechtspositie die zij bekleden binnen hun oorspronkelijke administratie.
Ze oefenen hun opdracht uit op objectieve en onafhankelijke wijze.
Voor de uitvoering van hun opdracht worden zij onder het gezag geplaatst van de algemeen directeur van het kenniscentrum.
Art. 15.De technische en wetenschappelijke groep is belast met de uitvoering van de opdrachten van het kenniscentrum.
De technische en wetenschappelijke groep stelt aan de algemeen directeur het afsluiten van overeenkomsten met deskundigen of dienstovereenkomsten voor met het oog op het verwezenlijken van specifieke projecten. HOOFDSTUK IV. - Interne controle
Art. 16.Het kenniscentrum is onderworpen aan de bestaande interne controle binnen de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken alsook aan de modaliteiten van specifieke controle bepaald door dit koninklijke besluit. HOOFDSTUK V. - Financieel en budgettair beheer Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 17.De middelen van het kenniscentrum bestaan uit : 1° een jaarlijkse dotatie ingeschreven op de algemene uitgavenbegroting;2° functionele en exploitatieontvangsten;3° ontvangsten voor orde.
Art. 18.De bepalingen betreffende de Rijkscomptabiliteit en met name die betreffende de comptabiliteit van de diensten van algemeen bestuur zijn van toepassing op het kenniscentrum, tenzij dit besluit het anders bepaalt. Afdeling II. - Opmaken van de begroting van de Dienst
Art. 19.Het budget wordt onderverdeeld als volgt : Saldo op 1 januari : Ontvangsten : 1° ontvangsten afkomstig van de staatsbegroting;2° functionele en exploitatieontvangsten;3° ontvangsten voor orde. Uitgaven : 1° bezoldigingen;2° werkingskosten;3° functionele en exploitatie-uitgaven;4° uitgaven voor orde. Saldo op 31 december : De verrichtingen worden opgesplitst volgens de economische classificatie.
De uitgaven mogen de beschikbare middelen niet overschrijden.
Art. 20.De kredieten van de uitgaven hebben betrekking op de sommen die tijdens het begrotingsjaar verschuldigd zullen zijn.
Art. 21.De Voorzitter van het beheerscomité legt het ontwerp van begroting van het kenniscentrum voor aan de Minister van Binnenlandse Zaken.
Het ontwerp van begroting wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken doorgestuurd naar de Minister bevoegd voor de Begroting, vóór 1 mei van het jaar dat het begrotingsjaar voorafgaat. Afdeling III. - Comptabiliteit, rekening en verantwoording
Art. 22.Op het einde van iedere semester worden een staat van ontvangsten en een staat van uitgaven opgemaakt. Zij worden aan het beheerscomité van het kenniscentrum bezorgd. De Minister van Binnenlandse Zaken legt die staten voor aan het Rekenhof, via de Minister van Financiën. De verantwoordingsstukken worden ter plaatse bewaard.
Art. 23.Op het einde van ieder jaar worden een beheersrekening, een rekening van uitvoering van de begroting en een staat van activa en passiva opgesteld.
Uiterlijk op 31 maart na het jaar waarop ze betrekking hebben, worden die rekeningen door de Minister van Binnenlandse Zaken doorgestuurd naar de Minister van Financiën, die ze vóór 30 april van hetzelfde jaar aan het Rekenhof voorlegt.
Art. 24.De rekenplichtige maakt bij zijn ambtsneerlegging een eindrekening van zijn beheer op. Afdeling IV. - Beheer
Art. 25.De begroting wordt beheerd door de algemeen directeur in overleg met de rekenplichtige van het kenniscentrum, onder het gezag van het beheerscomité, met naleving van de budgettaire regels die op de diensten van algemeen bestuur van toepassing zijn.
Art. 26.In de loop van het begrotingsjaar mogen de bij het verstrijken van het vorige begrotingsjaar beschikbare geldmiddelen gebruikt worden.
Art. 27.De rekenplichtige is belast met : 1° de inning van de vastgestelde rechten;2° de uitvoering van de betalingen;3° het beheer en de bewaring van de gelden en waarden;4° de opstelling en de bewaring van de in de artikelen 22 en 23 bedoelde documenten, met uitzondering van de rekening van uitvoering van de begroting;5° het bijhouden van de vermogenscomptabiliteit;6° het periodiek opmaken van een inventaris van het vermogen. Afdeling V. - Controle
Art. 28.§ 1. Het kenniscentrum is onderworpen aan de controle van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Inspecteur van Financiën.
De Inspecteur van Financiën woont, met raadgevende stem, de vergaderingen van het beheerscomité bij. Hij beschikt voor het vervullen van zijn opdracht over de ruimste bevoegdheid.
De Inspecteur van Financiën beschikt over een termijn van vier vrije dagen om beroep in te stellen tegen elke beslissing die hij met de wet, de statuten of het algemeen belang strijdig acht. Het beroep is opschortend.
Die termijn gaat in op de dag van de vergadering waarop de beslissing genomen werd, voorzover de Inspecteur van Financiën daarop regelmatig uitgenodigd werd, en, in het tegenovergestelde geval, op de dag waarop hij er kennis van heeft genomen.
Indien de Minister van Binnenlandse Zaken, bij wie het beroep werd ingesteld, binnen een termijn van twintig vrije dagen, die ingaat op dezelfde dag als de in het vorige lid bedoelde termijn, geen nietigverklaring uitgesproken heeft, wordt de beslissing definitief.
De nietigverklaring van de beslissing wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken aan het beheerscomité betekend. § 2. Het Rekenhof kan de comptabiliteit ter plaatse controleren. Het Hof mag zich te allen tijde alle verantwoordingsstukken, staten, inlichtingen of toelichtingen doen verstrekken betreffende de ontvangsten, de uitgaven, de activa en de schulden.
Art. 29.De uitgaven worden vereffend en betaald zonder voorafgaande tussenkomst van het Rekenhof. HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling
Art. 30.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 maart 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën D. REYNDERS De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL