Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 januari 2013
gepubliceerd op 13 maart 2013

Koninklijk besluit betreffende het in de handel brengen en het gebruiken van meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
numac
2013024068
pub.
13/03/2013
prom.
28/01/2013
ELI
eli/besluit/2013/01/28/2013024068/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 JANUARI 2013. - Koninklijk besluit betreffende het in de handel brengen en het gebruiken van meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, artikel 2, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1998, 5 februari 1999 en 1 maart 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, artikel 3, § 5, en artikel 3bis, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2003 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 23 december 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten;

Gelet op het ministerieel besluit van 14 februari 2006 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten;

Gelet op de instemming van de ministers die de Economische Zaken en de Middenstand onder hun bevoegdheden hebben;

Gelet op het advies van het wetenschappelijk comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 16 maart 2012;

Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de Federale Overheid van 19 januari 2012;

Gelet op advies 45.110/3 van de Raad van State, gegeven op 23 september 2008, en gelet op advies 51.948/1/V van de Raad van State, gegeven op 4 september 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende het feit dat voldaan is aan de formaliteiten voorgeschreven bij de richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften;

Overwegende de verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen, gewijzigd bij de verordeningen nr. 2076/2004 van 3 december 2004, nr. 162/2007 van 19 februari 2007, nr. 1107/2008 van 7 november 2008, nr. 1020/2009 van 28 oktober 2009 en de verordeningen (EU) nr. 137/2011 van 16 februari 2011 en nr. 223/2012 van 14 maart 2012;

Overwegende de verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten;

Overwegende de verordening (EU) Nr. 142/2011 van de commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 1069/2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn;

Overwegende het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;

Op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid en de Minister van Landbouw, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "producten" : meststoffen, bodemverbeterende middelen, teeltsubstraten, zuiveringsslib alsmede elk product waaraan een specifieke werking ter bevordering van de plantaardige productie wordt toegeschreven.2° "het in de handel brengen" : tentoonstellen, bereiden, vervoeren, te koop bieden, verkopen, ten kosteloze of ten bezwarende titel leveren, invoeren, uitvoeren, verwerven of in bezit houden met het oog op het verrichten van de hiervoor genoemde activiteiten;3° "verantwoordelijke" : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van producten en die gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie;met name wordt een producent, een importeur, een zelfstandige verpakker en iedere persoon die de kenmerken van voornoemde producten verandert, aangemerkt als een verantwoordelijke; een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een product door een derde laat vervaardigen en die dit product onder zijn eigen naam of zijn eigen handelsmerk in de handel brengt, wordt eveneens aangemerkt als een verantwoordelijke; 4° "de Minister" : de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort;5° "verordening 1069/2009" : de verordening (EG) nr.1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten; 6° "verordening 142/2011" : de verordening (EU) nr.142/2011 van de commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 1069/2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn; 7° "verordening 2003/2003" : de verordening (EG) nr.2003/2003 van 13 oktober 2003 inzake meststoffen; 8° "verpakking" : een gesloten houder voor bewaren, beschermen, behandelen en distribueren van de producten en die niet meer dan 1000 kg bevat;9° "EG-meststoffen" : de meststoffen die aan de voorwaarden van de verordening 2003/2003 voldoen, en die door de verantwoordelijke als EG-meststof worden geïdentificeerd;10° "type meststoffen" : meststoffen met dezelfde typeaanduiding als vermeld in bijlage I;11° "primaire nutriënten" : uitsluitend de elementen stikstof, fosfor en kalium;12° "secundaire nutriënten" : de elementen calcium, magnesium, natrium en zwavel;13° "micronutriënten" (of "sporenelementen") : de elementen boor, kobalt, koper, ijzer, mangaan, molybdeen en zink, die in kleine hoeveelheden, vergeleken met die voor primaire en secundaire nutriënten, essentieel zijn voor de groei van planten;14° "enkelvoudige meststof" : een stikstof-, fosfaat- of kalimeststof met een aan te geven gehalte aan slechts één van de primaire nutriënten;15° "samengestelde meststof" : een meststof met een aan te geven gehalte aan ten minste twee van de primaire nutriënten, die langs chemische weg, door mengen of door een combinatie van beide is verkregen;16° "complexe meststof " : een samengestelde meststof, verkregen door chemische reactie, door oplossing, of in de vaste fase door verkorreling, met een aan te geven gehalte aan ten minste twee van de primaire nutriënten.In de vaste fase bevat elke korrel alle nutriënten in hun aangegeven samenstelling; 17° "meststoffenmengsel" : een samengestelde meststof, verkregen door droog mengen van verschillende meststoffen, zonder chemische reactie;18° "bladmeststof" : een meststof die geschikt is om op de bladeren van een gewas te worden aangebracht, waarbij de nutriënten door de bladeren worden opgenomen;19° "vloeibare meststof " : een meststof in suspensie of in oplossing;20° "meststof in oplossing " : een vloeibare meststof die geen vaste deeltjes bevat;21° "meststof in suspensie" : een meststof met twee fasen waarbij vaste deeltjes in de vloeibare fase gesuspendeerd blijven;22° "organische meststof" : een meststof die enkel organische grondstoffen van dierlijke en/of plantaardige oorsprong bevat;23° "bodemverbeterend middel" : een materiaal dat wordt toegevoegd aan bodems en dat als voornaamste functie heeft de fysische en/of chemische en/of biologische eigenschappen van de bodem te verbeteren, met uitzondering van zuiveringsslib;24° "teeltsubstraat" : een materiaal waarin planten worden geteeld, met uitzondering van een bodem in situ;25° "organische stof" : het percentage aan organische stof verkregen bij toepassing van de officiële conventionele methode;26° "chloor" : de chloor aanwezig in de vorm van in water oplosbare chloriden;27° "neutraliserende waarde" : het getal dat het aantal milliliter zoutzuur 0,357 N aangeeft, dat geneutraliseerd wordt door 1 gram product;28° "basenequivalent" : het getal dat overeenkomt met het gehalte aan zuur- of basisch werkende bestanddelen, uitgedrukt in kilogram calciumoxide per 100 kg meststof, verkregen bij toepassing van de officiële conventionele methode.Dit getal geeft de invloed van de meststof op de bodem-pH weer; 29° "tolerantie" : het toegestane tekort van een geanalyseerd gehalte of getal ten opzichte van het gewaarborgde gehalte of getal aan een waardegevend bestanddeel, of de toegestane overschrijding van een geanalyseerd gehalte of getal ten opzichte van het gewaarborgde gehalte of getal aan een waardeverminderend bestanddeel.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op het in de handel brengen en het gebruiken van producten, met inbegrip van producten die gemengd zijn met zaaizaden of met (een) gewasbeschermingsmiddel(en) en onverminderd de hiervoor geldende wetgeving.

Art. 3.§ 1. Behoudens de bepalingen in paragraaf 2, is dit besluit niet van toepassing op : 1° producten bestemd voor de uitvoer, op voorwaarde dat de aanduiding « Uitvoer » bij deze producten is geplaatst, behalve voor wat de eisen uit bijlage IV betreft;2° producten in doorvoer mits zij vergezeld zijn van afdoende bewijsstukken betreffende hun oorsprong en hun bestemming;3° producten gedurende hun bereiding of fabricage;4° gewasbeschermingsmiddelen, uitgezonderd wanneer deze vermengd zijn met producten;5° meststoffen of bodemverbeterende middelen die van de natuurlijke voortbrengselen van de hoeve voortkomen, mits deze in hun natuurlijke staat in de handel gebracht of gebruikt worden;6° producten die niet in de handel gebracht worden en die enkel bestemd zijn voor eigen gebruik; 7° EG-meststoffen, tenzij voor wat artikel 6, § 2.2., artikel 30, § 4 en de eisen uit bijlage IV betreft. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde producten mogen geen giftige of andere schadelijke stoffen of schadelijke organismen bevatten dan in hoeveelheden zodanig dat ze geen nadelige invloed kunnen uitoefenen op de bodem, de teelten en de gezondheid van mensen en dieren, wanneer deze producten volgens de goede landbouwkundige praktijken gebruikt worden. Afdeling II. - In de handel brengen

Art. 4.§ 1. Het is verboden de in artikel 2 bedoelde producten, die niet in bijlage I voorkomen, in de handel te brengen of te gebruiken. § 2. De in bijlage I bedoelde producten mogen niet in de handel gebracht worden dan onder de in kolom a) voorziene typeaanduidingen.

Zij moeten bovendien beantwoorden aan de in kolom b) gegeven beschrijvingen en aan de in kolom c) opgelegde vereisten en moeten de in kolom d) opgenomen hoofdzakelijke hoedanigheden bezitten waarvan de gehalten moeten gewaarborgd worden. § 3. 1. De meststoffen die voldoen aan de voorwaarden van verordening 2003/2003 mogen op het nationaal grondgebied in de handel gebracht en gebruikt worden zonder de identificatie "EG meststof" mits de voorschriften voorzien door dit besluit worden gerespecteerd. 2. Voor de toepassing van dit besluit op de meststoffen bedoeld in punt 1 komen de bepalingen van kolommen 2 en 5, kolom 3, kolom 4 en kolom 6 van bijlage I bij verordening 2003/2003 respectievelijk overeen met kolom a), kolom b), kolom c) en kolom d) van bijlage I bij dit besluit.

Art. 5.§ 1. In afwijking van artikel 4 kan de Minister of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar, een ontheffing afleveren : 1° om onder de voorwaarden die hij bepaalt, het in de handel brengen en het gebruik toe te laten van producten die niet in bijlage I voorkomen;2° om onder de voorwaarden die hij bepaalt, het in de handel brengen en het gebruik toe te laten van producten die in bijlage I opgenomen zijn maar om een toevallige oorzaak niet beantwoorden aan de voorschriften van dit besluit. § 2. Om een in paragraaf 1 bedoelde ontheffing te bekomen, moet een aanvraag ingediend worden bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu door of namens een persoon die in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd en die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het product op het nationale grondgebied. § 3. De beslissing wordt genomen binnen de twaalf maanden na het indienen van een aanvraag of, indien het dossier niet volledig is, binnen de twaalf maanden na ontvangst van de bijkomende informatie. § 4. Wanneer de Minister of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar oordeelt dat de ontheffing niet kan worden verleend, worden de motieven waarop hij zijn oordeel grondt, bij een ter post aangetekende brief, aan de aanvrager meegedeeld. De aanvrager kan zijn middelen tegen die motieven uiteenzetten in een bezwaarschrift dat hij, binnen negentig dagen na de kennisgeving, bij een ter post aangetekende brief tot de Minister of tot de daartoe door hem aangewezen ambtenaar richt.

Binnen de negentig dagen na ontvangst van het bezwaarschrift wordt de zaak opnieuw onderzocht en wordt de uiteindelijke beslissing bij een ter post aangetekende brief meegedeeld aan de aanvrager.

Art. 6.§ 1. 1. De Minister kan een ontheffing of een toelating zoals voorzien in hoofdstuk VIII van bijlage I intrekken indien blijkt dat : 1° systematisch niet voldaan wordt aan de in de ontheffing of toelating opgenomen vereisten;2° onjuiste of misleidende informatie is verstrekt met betrekking tot de gegevens op basis waarvan de ontheffing of toelating werd toegekend.2. Wanneer de Minister of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar voornemens is een ontheffing of toelating in te trekken, licht hij de houder in en biedt hij hem de mogelijkheid om opmerkingen te formuleren of nadere gegevens te verstrekken binnen zestig dagen na inlichting.3. De beslissing tot intrekking wordt samen met de motieven waarop hij zijn oordeel grondt bij een ter post aangetekende brief aan de houder van de ontheffing of toelating meegedeeld.De houder van de ontheffing of toelating kan zijn middelen tegen die motieven uiteenzetten in een bezwaarschrift dat hij, binnen zestig dagen na de kennisgeving, bij een ter post aangetekende brief tot de Minister richt, met een kopie aan de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Binnen de negentig dagen na ontvangst van het bezwaarschrift wordt de zaak opnieuw onderzocht en wordt de uiteindelijke beslissing bij een ter post aangetekende brief meegedeeld aan de aanvrager. § 2. 1. De Minister kan het in de handel brengen van een type meststoffen uit bijlage I verbieden of aan bijzondere voorwaarden onderwerpen, indien dit type meststoffen een risico voor de veiligheid of de gezondheid van mens, dier of plant of voor het milieu oplevert. 2. De Minister kan, overeenkomstig artikel 15 van verordening 2003/2003, het in de handel brengen van een EG-meststof, die een risico voor de veiligheid of de gezondheid van mens, dier of plant of voor het milieu oplevert, verbieden of aan bijzondere voorwaarden onderwerpen.3. De beslissing om het in de handel brengen te verbieden of om het aan bijzondere voorwaarden te onderwerpen wordt, samen met de motieven waarop hij zijn oordeel grondt, via een officieel bericht in het Belgisch Staatsblad meegedeeld.De betrokken verantwoordelijke(n) kan (kunnen) zijn (hun) middelen tegen die motieven uiteenzetten in een bezwaarschrift dat, binnen negentig dagen na de kennisgeving, bij een ter post aangetekende brief tot de Minister wordt gericht, met een kopie aan de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Binnen de negentig dagen na ontvangst van het bezwaarschrift wordt de zaak opnieuw onderzocht en wordt de uiteindelijke beslissing bij een ter post aangetekende brief meegedeeld aan de verantwoordelijke(n) die bezwaar heeft (hebben) ingediend. § 3. De beslissing tot intrekking van een ontheffing of toelating zoals bedoeld in paragraaf 1 of de beslissing om het in de handel brengen te verbieden of om het aan bijzondere voorwaarden te onderwerpen zoals bedoeld in paragraaf 2 heeft uitwerking twaalf maanden na de kennisgeving ervan. De bevoegde Minister kan beslissen om deze termijn te verkorten in het belang van de veiligheid of de gezondheid van mens, dier of plant of ter bescherming van het milieu.

De Minister of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar kan bovendien een termijn stellen voor de verwijdering, het in de handel brengen of het gebruiken van de bestaande voorraden voor een periode die in verhouding staat tot de reden van de intrekking.

Art. 7.De in artikel 2 bedoelde producten die zich bevinden in de fabriek, het magazijn, de bereidingsplaats of de opslagplaats van een verantwoordelijke of een gebruiker worden geacht, behoudens bewijs van het tegendeel, gehouden te zijn met het oog op respectievelijk het in de handel brengen op het nationale grondgebied of het gebruik. Afdeling III. - Eigenschappen en gebruik van de producten

Art. 8.De producten : 1° moeten van goede en eerlijke handelskwaliteit zijn;2° moeten bij het in de handel brengen in een bruikbare toestand verkeren;3° moeten op elk moment voldoen aan de voorschriften van dit besluit, aan de voorwaarden van de ontheffing bedoeld in artikel 5, § 1 of aan de voorwaarden van de toelating bedoeld in hoofdstuk VIII van bijlage I;4° moeten van homogene en stabiele samenstelling zijn en dit tot in het stadium van de eindgebruiker;5° moeten dermate vrij zijn van giftige of schadelijke bestanddelen, van schadelijke insecten, nematoden, leefbare sporen van stuif- en stinkbrand of andere fytopathogene kiemen, dat zij geen nadelige invloed kunnen uitoefenen op de teelten, noch op de gezondheid van mensen of dieren, wanneer die producten volgens de goede landbouwkundige praktijken gebruikt worden;6° mogen geen hogere gehalten aan ongewenste stoffen bevatten dan deze die in voorkomend geval overeenkomstig dit besluit zijn vastgesteld.

Art. 9.De producten : 1° moeten gebruikt worden volgens de voorwaarden die in voorkomend geval bepaald zijn overeenkomstig dit besluit of volgens de gebruiksvoorwaarden vastgesteld overeenkomstig artikel 5 door de Minister of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar;2° mogen niet gebruikt worden in hogere doses dan deze welke vereist zijn voor de optimale vruchtbaarheid en fysische toestand van de teeltbodem en voor de fysiologische behoeften van de teelten.

Art. 10.Het gebruik van het zuiveringsslib bedoeld in hoofdstuk VIII van bijlage I is verboden op : a) weiden en voedergewassen, behalve indien een wachttijd van zes weken tussen het gebruik en de beweiding of de oogst in acht genomen wordt;b) gronden waarop groenten, fruit en aardappelen geteeld worden, met uitzondering van fruitbomen en voor zover in dit laatste geval het gebruik gebeurt na de oogst en vóór de volgende bloei;c) bodems bestemd voor de teelt van groenten of vruchten die normaliter in rechtstreeks contact staan met de bodem en die rauw geconsumeerd kunnen worden, gedurende een periode van tien maanden voorafgaand aan de oogst en tijdens de oogst zelf.» .

Indien door de Minister of de door hem daartoe aangewezen ambtenaar strengere gebruiksvoorwaarden zijn vastgelegd in de toelating, voorzien in hoofdstuk VIII van bijlage I, vervangen deze voorwaarden de hierboven beschreven verbodsbepalingen.

Art. 11.De verkoper van de producten is ertoe gehouden zich ervan te vergewissen dat zij de bestemming krijgen die in voorkomend geval is vastgesteld door dit besluit, door de overeenkomstig artikel 5 verleende ontheffing of door de overeenkomstig hoofdstuk VIII van bijlage I verleende toelating. HOOFDSTUK II. -Identificatie en waarborgen Afdeling I. - Verplichte vermeldingen

Art. 12.Indien de producten in een verpakking zitten, moeten op de verpakking of op een daaraan bevestigd etiket de aanduidingen opgenomen in artikelen 13 tot 23 en 44, § 2 voorkomen.

Art. 13.§ 1. Naargelang het hoofdstuk waaronder zij gerangschikt zijn in bijlage I, dient de volgende aanduiding te worden vermeld : "meststof" voor de producten van hoofdstuk I, "kalkmeststof" voor de producten van hoofdstuk II, Afdeling II - A, "organisch bodemverbeterend middel" voor de producten van hoofdstuk III - A, "fysisch bodemverbeterend middel" voor de producten van hoofdstuk III - B, "teeltsubstraat" voor de producten van hoofdstuk IV en "meststof voor de aanmaak van voedingsoplossingen voor hydrocultuur en substraatteelt" voor de producten van hoofdstuk VI. § 2. De groepsnaam mag niet worden aangegeven voor de producten bedoeld in hoofdstuk II, afdeling I en afdeling II - B, hoofdstuk V, hoofdstuk VII en hoofdstuk VIII van bijlage I.

Art. 14.§ 1. De typeaanduiding dient te worden aangegeven zoals zij voorkomt in kolom a) van bijlage I met de voorgeschreven of toegelaten kwalificaties. § 2. De typeaanduiding wordt gevolgd door de vermelding "mengsel", indien het gaat om een meststoffenmengsel. § 3. De typeaanduiding van de samengestelde meststoffen die voorkomen in hoofdstuk I van bijlage I, moet gevolgd worden door drie onderling van elkaar gescheiden getallen voor de NPK-meststoffen en door twee onderling van elkaar gescheiden getallen voor de NP-, PK- en NK-meststoffen; deze getallen duiden de gehalten aan stikstof, foforzuuranhydride en kaliumoxide aan in de volgorde die door de benaming wordt bepaald. § 4. Wanneer in een meststof van hoofdstuk I van bijlage I, een gehalte aan één of meerdere secundaire nutriënten vermeld wordt overeenkomstig artikel 25, 2°, wordt de typeaanduiding vervolledigd met : a) de chemische symbolen van de vermelde secundaire nutriënten;deze worden tussen haakjes geplaatst en volgen onmiddellijk op de chemische symbolen van de primaire nutriënten; b) de getallen die de gehalten aan secundaire nutriënten aanduiden; deze worden tussen haakjes geplaatst en volgen op de getallen die de gehalten aan primaire nutriënten aanduiden. § 5. Wanneer er meerdere primaire en/of secundaire nutriënten gewaarborgd worden, moet de volgende volgorde zowel voor de chemische symbolen als voor de gewaarborgde gehalten gerespecteerd worden : N, P2O5 en/of P, K2O en/of K, CaO en/of Ca, MgO en/of Mg, Na2O en/of Na, SO3 en/of S. § 6. Na de typeaanduiding mogen uitsluitend de getallen worden vermeld die het gehalte aangeven aan primaire en secundaire nutriënten. § 7. Indien aan een meststoftype bedoeld in hoofdstuk I en in hoofdstuk II, afdelingen I en II-B, micronutriënten zijn toegevoegd, moet de typeaanduiding aangevuld worden met één van de volgende vermeldingen : - "met micronutriënten" (of "met sporenelementen"); - "met" gevolgd door de naam of namen van de aanwezige micronutriënten en hun scheikundig symbool.

In het geval bedoeld door het tweede streepje moeten de verschillende micronutriënten vermeld worden in de alfabetische volgorde van hun scheikundige symbolen : B, Co, Cu, Fe, Mn, Mo, Zn.

Art. 15.Met uitzondering van gedroogde mest mogen de producten die opgenomen zijn in hoofdstuk III - A van bijlage I verrijkt worden met een stikstofmeststof en/of een fosfaatmeststof (met uitsluiting van natuurfosfaat, van gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat en van aluminiumcalciumfosfaat) en/of een kalimeststof of een samengestelde meststof die geen van de hierboven vermelde fosfaten bevat; in dat geval : 1° moet de kwalificatie "verrijkt" bij de typeaanduiding gevoegd worden en 2° moeten de waarborgen voorzien in artikel 25, 3°, aangegeven worden.

Art. 16.In bijlage I, hoofdstuk VII - B worden de specifieke voorwaarden voor additieven vastgesteld, in het bijzonder de eventuele voorwaarden met betrekking tot het mengen met andere producten, de aan te duiden vermeldingen en de gebruiksvoorwaarden.

Art. 17.§ 1. In geval van een mengsel van (een) product(en) met zaaizaden : a) de aanduiding van artikel 13, § 1 wordt vervangen door de aanduiding "mengsel van [groepsnaam overeenkomstig artikel 13, § 1] en zaaizaden";b) de typeaanduiding van artikelen 14 tot 16 wordt vervangen door de aanduiding "mengsel van [typeaanduiding overeenkomstig artikelen 14 tot 16] en zaaizaden";c) het aandeel van het gedeelte "product" (aangeduid met de typeaanduiding) en het aandeel van het gedeelte "zaaizaden" worden aangegeven in percent of fractie. § 2. In geval van een mengsel met (een) gewasbeschermingsmiddel(en) wordt de typeaanduiding van artikelen 14 tot 16 vervangen door "[typeaanduiding overeenkomstig artikelen 14 tot 16] met [aard gewasbeschermingsmiddel (bijvoorbeeld : fungicide,...)]".

Art. 18.De gewaarborgde gehalten of getallen voor elke hoofdzakelijke hoedanigheid en de gewaarborgde gehalten aan vormen en/of oplosbaarheden, voorgeschreven in dit besluit en in kolom d) van bijlage I moeten worden aangegeven. De aanduiding van deze gehalten moet gebeuren overeenkomstig artikelen 27 tot 32.

Art. 19.§ 1. Voor de vloeibare meststoffen dienen de passende aanduidingen inzake de temperatuur voor het opslaan en het voorkomen van ongevallen te worden vermeld. § 2. Voor de meststoffen die opgenomen zijn in hoofdstuk V van bijlage I evenals voor de meststoffen van hoofdstuk I en hoofdstuk II, afdeling I en II-B waaraan micronutriënten zijn toegevoegd, moeten de specifieke gebruiksvoorschriften zoals de gebruiksdoses en de gebruiksvoorwaarden worden aangegeven, eventueel gedetailleerd volgens bodemtype en teelttype.

Voor de meststoffen van hoofdstuk V van bijlage I wordt bovendien volgende vermelding aangegeven onder de verplichte en facultatieve vermeldingen : "Alleen te gebruiken in geval van duidelijke behoefte.

De benodigde doses niet overschrijden". § 3. Voor het zuiveringsslib van hoofdstuk VIII van bijlage I moet het toelatingsnummer (SB-nummer) worden aangegeven evenals de vermeldingen "Gebruik verboden op : a) weiden en voedergewassen, behalve indien een wachttijd van zes weken tussen het gebruik en de beweiding of de oogst in acht genomen wordt;a) gronden waarop groenten, fruit en aardappelen geteeld worden, met uitzondering van fruitbomen en voor zover in dit laatste geval het gebruik gebeurt na de oogst en vóór de volgende bloei;b) bodems bestemd voor de teelt van groenten of vruchten die normaliter in rechtstreeks contact staan met de bodem en die rauw geconsumeerd kunnen worden, gedurende een periode van tien maanden voorafgaand aan de oogst en tijdens de oogst zelf.» .

Indien door de Minister of de door hem daartoe aangewezen ambtenaar strengere gebruiksvoorwaarden zijn vastgelegd in de toelating, voorzien in hoofdstuk VIII van bijlage I, dan vervangen deze voorwaarden de hierboven beschreven vermeldingen.

Art. 20.Voor alle producten met een ontheffing moet het ontheffingsnummer (EM-nummer) worden vermeld.

Art. 21.§ 1. De gewaarborgde netto- of brutomassa dient te worden vermeld, ofwel voorafgegaan door het woord "nettomassa" respectievelijk "brutomassa", ofwel gevolgd door het woord "netto" respectievelijk "bruto". § 2. Bij vermelding van de brutomassa moet tevens de tarramassa worden vermeld, ofwel voorafgegaan door het woord « tarramassa », ofwel gevolgd door het woord « tarra ». § 3. Voor de vloeibare producten mag het nettovolume worden toegevoegd. § 4. Voor de producten bedoeld in de hoofdstukken III-A en IV-A van bijlage I dient de nominale hoeveelheid in volume-eenheden, bepaald overeenkomstig de Europese norm NBN-EN 12580-1999, te worden aangegeven. In afwijking van paragraaf 1 is de aanduiding van de nominale hoeveelheid in massa-eenheden niet verplicht. § 5. Voor de producten bedoeld in de hoofdstukken III-B en IV-B van bijlage I mag de aanduiding van de nominale hoeveelheid in volume-eenheden, bepaald overeenkomstig de Europese norm NBN-EN 12580-1999, worden toegevoegd.

Art. 22.De naam alsmede het adres van de verantwoordelijke moet worden aangegeven. Indien meerdere namen zijn vermeld, wordt de naam en het adres van de verantwoordelijke voorafgegaan door de woorden "verantwoordelijk voor het in de handel brengen".

Art. 23.Wanneer aan een meststof bedoeld in hoofdstuk I of in hoofdstuk II, afdelingen I en II - B van bijlage I, één of meer micronutriënten zijn toegevoegd, moeten de gehalten daarvan gewaarborgd worden in massapercenten overeenkomstig artikel 27, 3°, en moeten deze ten minste de volgende waarden bereiken :

Engrais pour application : Meststof voor toepassing :

au sol in de bodem

pour pulvérisation foliaire : voor verstuiving op bladeren :

pour cultures de plein champ et herbages : voor veldgewassen en weidegras :

pour usage horticole : voor tuinbouw :

Bore-Boor (B)

0,01 %

0,01 %

0,01 %

Cobalt-Kobalt (Co)

0,002 %

-

0,002 %

Cuivre-Koper (Cu)

0,01 %

0,002 %

0,002 %

Fer-Ijzer (Fe)

0,5 %

0,02 %

0,02 %

Manganèse-Mangaan (Mn)

0,1 %

0,01 %

0,01 %

Molybdeen-Molybdène (Mo)

0,001 %

0,001 %

0,001 %

Zinc-Zink (Zn)

0,01 %

0,002 %

0,002 %


Afdeling II. - Facultatieve vermeldingen

Art. 24.§ 1. Wanneer alle grondstoffen van organische oorsprong zijn, mag de aanduiding "organische meststof" de aanduiding "meststof", voorzien in artikel 13, vervangen voor de enkelvoudige meststoffen en de meststoffen met twee of drie hoofdzakelijke hoedanigheden van hoofdstuk I van bijlage I. § 2. De aanduiding "chloorarm" mag bij de typeaanduiding van de samengestelde meststoffen uit hoofdstuk I van bijlage I gevoegd worden wanneer het chloorgehalte 2 % niet overschrijdt.

Art. 25.Buiten de waarborgen voorzien in kolom d) van bijlage I, mogen de volgende waarborgen gegeven worden : 1° voor alle producten opgenomen in bijlage I, het gehalte aan vocht;2° voor de meststoffen opgenomen in hoofdstuk I van bijlage I : a) het gehalte aan calcium (Ca), magnesiumoxide (MgO), natriumoxide (Na2O) en/of zwaveltrioxide (SO3) mits de gehalten ervan respectievelijk 1,4 %, 2 %, 3 % en 5 % bereiken; tenzij anders bepaald in bijlage I of in het geval bedoeld onder b) wordt het calciumgehalte (Ca) alleen aangegeven als het oplosbaar is in water; de gehalten aan magnesiumoxide (MgO), natriumoxide (Na2O) en zwaveltrioxide (SO3) worden gewaarborgd overeenkomstig de bepalingen van artikel 27, 2° ; b) het gehalte aan calcium (Ca) oplosbaar in mineraal zuur, mits dit gehalte ten minste 4 % bedraagt; indien de onder b) bedoelde waarborgen gegeven zijn, moet het gewaarborgd getal voor het basenequivalent vermeld worden, voorafgegaan door de aanduiding "zuur werkend", "neutraal werkend" of "basisch werkend", naargelang dit getal respectievelijk lager dan - 5, begrepen tussen - 5 en + 5 of hoger dan + 5 is; c) de gehalten aan micronutriënten voor zover dit gebruikelijke bestanddelen zijn van de grondstoffen die voor inbreng van primaire en secundaire nutriënten worden gebruikt en hun gehalte ten minste de minimale waarden bereikt die in artikel 23 aangegeven zijn;de gehalten aan micronutriënten worden gewaarborgd overeenkomstig de bepalingen van artikel 27, 3° ; d) voor gekorrelde producten, met uitzondering van Thomasslakken en meststoffen op basis van Thomasslakken : het massapercentage aan korrels met korrelgrootte tussen 1 en 3 mm, tussen 2 en 4 mm of tussen 3 en 5 mm, mits dit percentage ten minste 80 % bedraagt; voor Thomasslakken of meststoffen op basis van Thomasslakken die gekorreld zijn : het massapercentage aan korrels met korrelgrootte tussen 0,3 en 3 mm, mits dit percentage ten minste 80 % bedraagt; 3° voor de producten opgenomen in hoofdstuk III - A van bijlage I : a) het gehalte aan stikstof totaal in de vorm van nitraatstikstof, ammoniumstikstof, ureumstikstof, cyaanamidestikstof of organisch gebonden stikstof, voor zover het gehalte ten minste 0,5 % bedraagt; daarbij mag een gehalte van ten minste 0,5 % voor elke bindingsvorm worden gewaarborgd; b) het gehalte aan fosforzuuranhydride met aanduiding van de volgende oplosbaarheden : oplosbaar in water, oplosbaar in water en neutraal ammoniumcitraat, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat, oplosbaar in 2 % citroenzuur, oplosbaar in mineraal zuur, mits dit gehalte ten minste 0,5 % bedraagt;c) het gehalte aan kaliumoxide oplosbaar in water, mits dit gehalte ten minste 0,5 % bedraagt.

Art. 26.§ 1. Op de etiketten, de verpakkingen en het begeleidend document mogen de volgende aanduidingen betreffende de producten voorkomen : 1° de aanwijzingen voor opslag en behandeling, de specifieke aanwijzingen voor het gebruik van het product;2° dosisaanduidingen en gebruiks- aanwijzingen die passen bij de bodemgesteldheid en de teelt waarvoor het product wordt gebruikt;3° het merk van de verantwoordelijke en de handelsbenaming van het product. § 2. De aanduidingen van paragraaf 1 mogen niet in tegenspraak zijn met de aanduidingen die voorgeschreven of toegelaten zijn door dit besluit of door de Minister of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar. Afdeling III. - Uitdrukking van de waarborgen

Art. 27.De waarborgen aan hoofdzakelijke hoedanigheden moeten aangeduid worden : 1° door de naam en het symbool uit kolom d) van bijlage I;2° voor de meststoffen uit hoofdstuk I van bijlage I en waarbij de gehalten aan magnesiumoxide (MgO), natriumoxide (Na2O) en zwaveltrioxide (SO3) gewaarborgd zijn volgens artikel 25, 2°, a), hebben deze waarborgen betrekking op : a) totaalgehalte;b) totaalgehalte alsmede in water oplosbaar gehalte wanneer ten minste een kwart van het totaalgehalte hierin oplosbaar is;c) wanneer een element volledig oplosbaar is in water wordt alleen het in water oplosbare gehalte aangegeven;3° voor de meststoffen van hoofdstuk I of van hoofdstuk II, afdelingen I en II - B van bijlage I, voor dewelke de gehalten aan één of meerdere micronutriënten worden gewaarborgd conform de artikelen 23 en 25, 2°, c), worden de waarborgen als volgt gegeven : a) de volledige benaming van het (de) micronutriënt(en), gevolgd door hun scheikundig symbool;wanneer een micronutriënt geheel of gedeeltelijk een chemische verbinding vormt met een organische molecule, wordt de naam van het micronutriënt gevolgd door één van de volgende aanduidingen : - "chelaatvormer " (benaming van de chelaatvormer of afkorting van de chelaatvormer als in bijlage II); - "complexvormer " (benaming van de complexvormer als in bijlage II); b) het totaalgehalte uitgedrukt als massapercentage van de meststof;c) het in water oplosbare gehalte, uitgedrukt in massapercentage van de meststof, wanneer dit gehalte ten minste de helft van het totaalgehalte bedraagt;wanneer een micronutriënt volledig oplosbaar is in water, wordt alleen het in water oplosbare gehalte aangegeven; d) wanneer in een meststof van bijlage I een micronutriënt scheikundig gebonden is aan een organische molecule, wordt het in de meststof aanwezige gehalte onmiddellijk na het in water oplosbare gehalte aangegeven in massapercentage van de meststof, gevolgd door het woord "chelaatvormer " of "complexvormer" met de naam van de organische molecule zoals deze voorkomt in bijlage II;de naam van de organische molecule mag worden vervangen door de afkortingen zoals zij opgenomen zijn in dezelfde bijlage.

Art. 28.§ 1. De waarborgen aan hoofdzakelijke hoedanigheden moeten worden aangegeven rekening houdend met de toestand waarin het product in de handel gebracht wordt, behalve wanneer in kolom d) van bijlage I een andere regeling is voorzien. § 2. Behalve wanneer in kolom d) van bijlage I een andere regeling is voorzien, moeten de verplichte of facultatieve waarborgen voor iedere hoofdzakelijke hoedanigheid afzonderlijk aangegeven worden door één getal dat naargelang het geval het minimum of het maximum percentage in massa of het minimum of maximum getal per 100 kg uitdrukt van de in het product aanwezige hoofdzakelijke hoedanigheden.

Art. 29.§ 1. De gehalten aan primaire en secundaire nutriënten moeten worden uitgedrukt, afgerond tot op een gehele eenheid of eventueel met één decimaal en in de volgorde : stikstof, fosforzuuranhydride, kaliumoxide, calcium of calciumoxide, magnesiumoxide, natriumoxide, zwaveltrioxide, boor, kobalt, koper, ijzer, mangaan, molybdeen en zink. § 2. Voor de meststoffen die micronutriënten bevatten, behalve voor de meststoffen van hoofdstuk V van bijlage I, moet het gehalte van elk van de micronutriënten aangegeven worden met evenveel decimalen als het overeenkomstige minimumgehalte, vermeld in artikel 23.

Art. 30.§ 1. De nutriënten fosfor, kalium, calcium, magnesium, natrium en zwavel kunnen, behalve in de geoxideerde vorm, eveneens in deze volgorde aangeduid worden in de vorm van de elementen. § 2. Ongeacht of het gehalte onder oxidevorm of onder atomaire vorm wordt berekend, het getal dat gebruikt wordt voor de waarborg is de waarde afgerond naar de dichtstbijzijnde decimaal. § 3. De concentraties moeten dan als volgt omgerekend worden : - fosforzuuranhydride (P2O5) x 0,436 = fosfor (P); - kaliumoxide (K2O) x 0,830 = kalium (K); - calciumoxide (CaO) x 0,715 = calcium (Ca); - magnesiumoxide (MgO) x 0,603 = magnesium (Mg); - natriumoxide (Na2O) x 0,742 = natrium (Na); - zwaveltrioxide (SO3) x 0,400 = zwavel (S); § 4. Voor meststoffen die in België als EG-meststof in de handel gebracht worden, kunnen de gehalten aan fosfor, kalium, calcium, magnesium, natrium en zwavel behalve in de geoxideerde vorm, eveneens aangeduid worden in de vorm van de elementen.

Art. 31.§ 1. De "neutraliserende waarde" moet uitgedrukt worden door één geheel getal. § 2. Het "basenequivalent" moet aangegeven worden door één geheel getal, voorafgegaan door de vermelding "zuur werkend", "neutraal werkend" of "basisch werkend" naargelang dit getal respectievelijk lager dan - 5, begrepen tussen - 5 en + 5 of hoger dan + 5 is.

Art. 32.§ 1. Bij vloeibare meststoffen mag aanvullend het gehalte aan nutriënten worden uitgedrukt in de bij benadering gelijkwaardige massa per volume-eenheid (kilogram per hectoliter of gram per liter). Voor de meststoffen bedoeld in hoofdstuk VI van bijlage I mag het gehalte in mol bijgevoegd worden evenals de soortelijke massa (dichtheid) bij 20 ° C. § 2. Voor de producten bedoeld in hoofdstukken III-A en VIII van bijlage I mogen de gehalten aan nutriënten bijkomend uitgedrukt worden in kilogram per ton product. Afdeling IV. - Betekenis van de waarborgen

Art. 33.De verplichte of facultatieve aanduiding van een minimum of maximum gehalte of getal aan een hoofdzakelijke hoedanigheid, of de aanduiding van twee gehalten bij Thomasslakken, geldt als waarborg dat het product met de aanduiding overeenstemt.

Het tekort op een gewaarborgd gehalte aan een waardegevend bestanddeel kan niet worden goedgemaakt door een teveel op een gewaarborgd gehalte aan een ander waardegevend bestanddeel, noch door een tekort op een gewaarborgd gehalte aan een waardeverminderend bestanddeel. Het teveel op een gewaarborgd gehalte aan een waardeverminderend bestanddeel kan niet goedgemaakt worden door een tekort op het gewaarborgd gehalte aan een ander waardeverminderend bestanddeel, noch door een teveel op een gewaarborgd gehalte aan een waardegevend bestanddeel. HOOFDSTUK III. - Bulk en identificatie van partijen

Art. 34.§ 1. Indien de producten zonder verpakking worden vervoerd voor de verkoop of worden geleverd, moeten zij vergezeld zijn van een begeleidend document dat de aanduidingen draagt voorzien in de artikelen 13 tot 23 en 44, § 2; behalve artikel 21, § 4, dat niet verplicht is voor de producten van hoofdstuk III-A van bijlage I. De verkoper is ertoe gehouden dit document aan de koper af te geven op het ogenblik van de levering. § 2. Het begeleidende document bedoeld in paragraaf 1 is niet vereist wanneer een landbouwer of tuinbouwer maximum 50 kg van een product aankoopt voor de behoeften van zijn bedrijf en indien dit product in zijn aanwezigheid of in die van zijn afgevaardigde wordt verpakt en onmiddellijk wordt meegenomen. Deze uitzondering geldt niet voor samengestelde meststoffen. § 3. De verkoper van een meststoffenmengsel dat wordt gekocht door de landbouwer of tuinbouwer voor de noden van zijn bedrijf en dat in zijn aanwezigheid of in de aanwezigheid van zijn afgevaardigde wordt bereid en onmiddellijk meegenomen, kan in plaats van het document bedoeld in paragraaf 1, een document overhandigen dat de hoeveelheden van elk van de in het mengsel aanwezige meststoffen herneemt met voor elk ervan de aanduidingen bedoeld in de artikelen 13 tot 23 en 44, § 2.

Art. 35.§ 1. Wanneer de producten niet in een verpakking zitten en zich in een fabriek, bereidingsplaats, magazijn, opslagplaats of pakhuis bevinden, moet bij elke partij, op een wijze die alle verwarring uitsluit, een zichtbaar bordje worden geplaatst dat op leesbare wijze de in artikelen 13 tot 18 voorgeschreven aanduidingen draagt. Dit bordje mag eventueel vervangen worden door een equivalent systeem, dat toelaat voor elke partij de in artikelen 13 tot 18 voorgeschreven aanduidingen terug te vinden. § 2. Het in de paragraaf 1 bedoelde bordje of equivalent systeem is eveneens vereist wanneer de producten in een verpakking zitten en het etiket of de aanduidingen, voorgeschreven in artikel 12, nog niet zijn aangebracht of wanneer de verpakking werd geopend voor verkoop in kleine hoeveelheden. § 3. Het in de eerste paragraaf bedoelde bordje of equivalent systeem is eveneens vereist voor de vloeibare meststoffen die zich in reservoirs bevinden en bestemd zijn om de pompen te bevoorraden. Dit bordje of systeem zal, buiten de in artikelen 13, 14, 16, 17, § 2 en 18 voorgeschreven aanduidingen, het aantal kilogram van elke gewaarborgde hoofdzakelijke hoedanigheid, die zich in honderd liter meststof bevindt, aanduiden. Bij elke pomp zal een conversietabel aangeplakt worden die voor de verschillende afgeleverde meststoffen, tegenover de waarborgen aan hoofdzakelijke hoedanigheden uitgedrukt in percentage, het overeenstemmend aantal kilogram van elk van die hoofdzakelijke hoedanigheden per honderd liter meststof aangeeft. § 4. De grondstoffen die zich in een fabriek, bereidingsplaats, magazijn, opslagplaats of pakhuis bevinden, moeten worden geïdentificeerd. HOOFDSTUK IV. - Facturen, etikettering en publiciteit

Art. 36.De in artikelen 14, 15, 1°, 17 en 21 voor het etiket of de verpakking en voor het begeleidend document voorgeschreven aanduidingen moeten voorkomen op de facturen en prijslijsten. Voor producten in een verpakking mag de typeaanduiding op de factuur eventueel vervangen worden door de handelsbenaming van het product, gecombineerd met een eenduidige link naar de typeaanduiding.

Art. 37.De verantwoordelijken moeten de aankoopfactuur, een afschrift van de verkoopfactuur en de begeleidende documenten bewaren gedurende twee jaar te tellen vanaf 1 januari van het jaar dat op hun datum van opmaak volgt, teneinde ze aan de agenten belast met het toezicht op de naleving van dit besluit, op hun verzoek en zonder verplaatsing voor te leggen.

Art. 38.§ 1. De krachtens de artikelen 13 tot 20, 22 tot 32 en 44, § 2 voorgeschreven of toegelaten aanduidingen, de door verordening 1069/2009 en verordening 142/2011 voorgeschreven aanduidingen en de aanduidingen die eventueel door de Minister of door de daartoe door hem aangewezen ambtenaar zijn toegelaten of voorgeschreven, moeten samen vermeld staan en duidelijk gescheiden zijn van de overige informatie op het etiket, de verpakking en het begeleidend document. § 2. Deze aanduidingen moeten duidelijk zichtbaar, zonder afkortingen, onuitwisbaar, goed leesbaar en ten minste in de taal of de talen van het taalgebied waar de producten in de handel worden gebracht op het etiket of de verpakking en op het begeleidend document voorkomen. § 3. Deze aanduidingen zijn verplicht, zelfs bij producten die volgens de voorschriften of de formules van de koper zijn bereid, behalve in het geval van artikel 34, § 2.

Art. 39.In de publiciteit en op de technische fiches moeten ten minste de typeaanduiding zoals voorzien in artikelen 14 tot 17 en de aanduiding vermeld in artikel 13 worden aangegeven.

Art. 40.§ 1. Het is verboden op het etiket, de verpakking, het begeleidend document, de publiciteit en de technische fiches enige aanduiding te gebruiken : 1° die de aanduidingen tegenspreekt die zijn voorgeschreven of toegelaten door dit besluit of door de Minister of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar;2° waardoor de koper in verwarring kan gebracht worden omtrent de aard, de onschadelijkheid, de herkomst, de zuiverheid, de kenmerken, de eigenschappen of het gebruik van de bij dit besluit bedoelde producten. § 2. De Minister of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar kan elke aanduiding op het etiket, de verpakking, het begeleidend document, de publiciteit en de technische fiches verbieden. HOOFDSTUK V. - Verpakking

Art. 41.Wanneer de producten in een verpakking zitten, moet de verpakking bij het openen onherstelbaar worden beschadigd.

De meststoffen bedoeld in hoofdstuk V van bijlage I, bevattende één of meerdere micronutriënten, moeten in een verpakking in de handel gebracht worden. HOOFDSTUK VI. - Verantwoordelijkheid

Art. 42.Om te kunnen beschikken over de erkenning of de toelating voor de inrichtingen die meststoffen, bodemverbeterende middelen of teeltsubstraten vervaardigen of invoeren, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, moet aan de voorwaarden vastgesteld in bijlage IV van dit besluit voldaan zijn.

Art. 43.§ 1. Voor de overeenstemming van het product met de gegeven waarborgen aan hoofdzakelijke hoedanigheden en voor de naleving van de overige voorschriften van dit besluit staan in : 1° voor de opgeslagen producten die niet in een verpakking zitten en voor de producten in een verpakking bedoeld in artikel 35, § 2 : de verantwoordelijke of de persoon die het product in bezit houdt met het oog op de verkoop ervan;2° voor de producten die niet in een verpakking zitten en die door iemand anders dan de gebruiker vervoerd worden, en bij de levering : degene wiens naam overeenkomstig artikel 22 op het in artikel 34, § 1 bedoelde begeleidend document is vermeld;3° voor de producten die in een verpakking zitten : degene wiens naam overeenkomstig artikel 22 op de verpakking of op het eraan gehecht etiket voorkomt. § 2. De verantwoordelijkheid vastgesteld in paragraaf 1 vervalt nochtans wanneer de verpakkingen werden geopend of wanneer, na onderzoek, bewezen is dat door de schuld van de koper en/of de houder het product niet meer in een normale staat van goede bewaring verkeert.

Art. 44.§ 1. Hij die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van producten geheel of gedeeltelijk vervaardigd uit bijproducten van dierlijke oorsprong, moet op ieder ogenblik het bewijs kunnen leveren dat de betrokken producten in overeenstemming zijn met de gezondheidsvoorschriften zoals gedefinieerd door verordening 1069/2009 en verordening 142/2011. § 2. De toepassingsregels die vastgesteld kunnen worden door de nationale autoriteit overeenkomstig verordening 1069/2009 en verordening 142/2011 zijn opgenomen in bijlage V. HOOFDSTUK VII. - Toleranties

Art. 45.Geen enkele tolerantie is toegestaan op de minimum- of maximumgehalten of getallen die vastgesteld zijn in deze reglementering of in de kolommen b), c) en d) van bijlage I.

Art. 46.§ 1. Voor de waardegevende bestanddelen zijn de toleranties van bijlage III.A van toepassing. De overschrijding van het gewaarborgde gehalte of getal is aan geen beperking onderworpen. § 2. Voor de waardeverminderende bestanddelen zijn de toleranties van bijlage III.B van toepassing. Het tekort op het gewaarborgde gehalte of getal is aan geen beperking onderworpen. § 3. Voor het basenequivalent en de pH gelden de toleranties van bijlage III.C. Dit zijn zowel toegestane tekorten als toegestane overschrijdingen. § 4. Voor de meststoffen bedoeld in artikel 4, § 3, gelden de toleranties van bijlage II bij verordening 2003/2003.

Art. 47.Het is verboden de toleranties stelselmatig uit te buiten.

Art. 48.In geval van een mengsel van een product met zaaizaden of met (een) gewasbeschermingsmiddel(en) hebben de toleranties zoals voorzien in artikelen 45 tot 47 betrekking op het product vóór menging. HOOFDSTUK VIII. - Strafbepalingen

Art. 49.Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en vervolgd overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt. HOOFDSTUK IX. - WIjzigings- en opheffingsbepalingen

Art. 50.Het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten wordt opgeheven.

Art. 51.In artikel 1 van het ministerieel besluit van 14 februari 2006 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten worden de woorden "het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten" vervangen door de woorden "het koninklijk besluit van 28 januari 2013 betreffende het in de handel brengen en het gebruiken van meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten".

Art. 52.Artikel 2 van hetzelfde ministerieel besluit wordt opgeheven. HOOFDSTUK X. - Overgangsbepalingen

Art. 53.De afwijkingen verleend overeenkomstig de bepalingen van het artikel 5 van het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten, worden geacht verleend te zijn overeenkomstig artikel 5 van dit besluit.

De verpakkingen en etiketten die aan de reglementering voldeden vóór de inwerkingtreding van dit besluit mogen nog gebruikt worden gedurende een termijn van 3 jaar te rekenen vanaf de 1ste oktober die volgt op de inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK XI. - Slotbepalingen

Art. 54.De minister bevoegd voor Volksgezondheid en de minister bevoegd voor Landbouw zijn, ieder wat haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 januari 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Landbouw, Mevr. S. LARUELLE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^