Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 januari 2002
gepubliceerd op 28 mei 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012197
pub.
28/05/2002
prom.
28/01/2002
ELI
eli/besluit/2002/01/28/2002012197/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 januari 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999 Arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 28 oktober 1999, onder het nummer 52838/CO/124) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en op de arbeiders die zij tewerkstellen.

Onder "arbeiders" verstaat men, de werklieden en werksters verbonden door een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 2.Onverminderd de bevoegdheid van de andere paritaire comités, zijn de arbeidsvoorwaarden bepaald in deze collectieve arbeidsovereenkomst ook van toepassing op de arbeidskrachten in dienst van gedeelten van ondernemingen, als bedoeld in artikel 1, die werken uitvoeren die niet gerekend worden tot het bouwbedrijf, maar die in wezen bijdragen tot de verwezenlijking van de hoofdbedrijvigheid van die ondernemingen.

Art. 3.Een aanvullende overeenkomst regelt bepaalde arbeidsvoorwaarden van de aan boord van het baggermaterieel tewerkgestelde arbeiders, alsmede van de arbeiders die na het aanleggen van de dijken op het stort zijn tewerkgesteld, met uitzondering van diegenen die tewerkgesteld zijn aan de voorbereiding van het stort en aan het ophogen van de dijken.

Een andere aanvullende overeenkomst regelt bepaalde arbeidsvoorwaarden van de arbeiders tewerkgesteld in de betoncentrales die stortklaar beton produceren en leveren aan derden.

Voor de bij deze aanvullende overeenkomsten niet beoogde gevallen, geldt de huidige collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK II.- Lonen, basisschalen

Art. 4.De minimumlonen van de arbeiders tewerkgesteld in de ondernemingen bedoeld in artikel 1, zijn per 1 januari 1999 als volgt vastgesteld : Ongeschoolden : 374,10 BEF Geoefenden : 399,40 BEF Geschoolden eerste graad : 424,80 BEF Geschoolden tweede graad : 450,90 BEF De lonen bepaald in deze collectieve arbeidsovereenkomst worden in de loop van de periode 1999-2000 verhoogd met 5,9 pct. indexeringen inbegrepen. De reële lonen worden verhoogd met de bedragen en volgens de modaliteiten vermeld in onderstaande tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld * De loonsverhoging voorzien op 1 oktober 2000 wordt toegekend na een evaluatie op het gebied van de indexevolutie en de eventuele weerslag van de resultaten van de werkgroep mobiliteit teneinde het juiste saldo van 5,9 pct. te bepalen dat verrekend wordt per categorie. Op 1 april 2000 wordt een tussentijdse correctieberekening uitgevoerd. HOOFDSTUK III. - Categorieën van arbeiders : definities Ongeschoolde arbeiders

Art. 5.Onder de ongeschoolden worden verstaan : de arbeiders die instaan voor de uitvoering van zeer eenvoudige werken, zoals de opruiming van de bouwplaats, het reinigen van de gebouwen en van de keet, alsmede de uitvoering van werken waarvoor geen enkele specialisatie vereist is, zoals voor het verplaatsen van materieel en materialen.

Geoefende arbeiders

Art. 6.Onder geoefenden worden verstaan : de arbeiders die niet volledig vertrouwd zijn met één der in de artikelen 7 en 8 opgesomde beroepen.

Onder de geoefenden worden verder nog verstaan : de arbeiders die bij de uitvoering van hun gewoon werk enige vaardigheid aan de dag leggen.

Onder meer worden volgende taken door de geoefende arbeiders uitgeoefend : - Algemene bouwwerken : aanstampers van kasseiwerken; bestuurders van betonmengmachines; dekapeerders met zandstraal; gasfitters; gewone betonwerkers; gewone polijsters van beton; grondwerkers; helpers-metselaars; helpers-mijnleggers; helpers-ovenmetsers; helpers-plafonneerders; marmer-polijsters; nivelleerders-voorbereiders der bekisting (wegenwerken); slopers; spoorleggers; teerders; voegleggers bij stampmachines (wegenwerken); voorbereiders van gegoten asfalt. - Werken in samengeperste lucht : boutenklinkers; cementspuiters; loodmateerders. - Afbraak en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen : arbeiders die specifieke beschermingsmiddelen gebruiken en die blootgesteld zijn aan het asbestrisico. - Allerlei : bedieners van eenvoudige hijstoestellen; stokers van vaste of beweegbare stoommachines; voerlui.

Geschoolde arbeiders van de eerste graad

Art. 7.Onder geschoolden van de eerste graad worden verstaan de arbeiders die hun vak grondig kennen, welke kennis slechts verworven wordt dankzij een ernstige leertijd in de werkplaats, op de bouwplaats of in een vakschool, en dit vak sedert ten minste drie jaar met een normale vaardigheid en een normaal rendement uitoefenen.

Dit driejarig tijdvak kan naar het oordeel van de werkgever worden verminderd : - voor de arbeiders die in het bezit zijn van een einddiploma, uitgereikt door een vakschool; - voor de afbrekers en verwijderaars van asbest of van asbesthoudende materialen.

Voor zover aan bovenvermelde eisen is voldaan, worden onder meer volgende taken en beroepen door geschoolden van de eerste graad uitgeoefend : - Algemene bouwwerken : asfaltwerkers; asfalthakkers en asfaltprofielmeters van koolwaterstofbeton; bestuurders van mixerwagen; bestuurders van een voertuig met grindzuiger; betonpolijsters-specialisten; betonwerkers-specialisten; bevloerders; bouwslopersspecialisten; bestuurders van stamp- en trilmachines voor wegenwerken; bouwbeeldhouwers; behangers; cementeerders; gidsen van de bedienaar van grondwerkmachines; gipsvormers en kartonneerders; glazenmakers voor gewoon of kunstglas en spiegelplaatsers; heiers; ijzervlechters; kasseiers; lei- of pannendekkers; leggers-nivelleerders van waterleidingen; loodgieters-zinkbewerkers; marmerhouwers, marmermoeleerders en -plaatsers; metselaars; mijnleggers; mijnontstekers; monteerders van verluchtingsinstallaties; monteerders van thermische isolatie; mozaïekbewerkers; nivelleerdersspoorleggers; nivelleerders en leggers van kantstenen voor wegenwerken; paklaagzetters; parketleggers; plafonneerders; putgravers-beschoeiers; rioolkolkleggers-nivelleerders; rioolleggers-nivelleerders; rolluikmakers; smeden; schrijnwerkers; steigermakers; schilders; steenhouwers van witte of blauwe steen; tegelleggers; timmerlieden; timmerlieden-bekisters; timmerlieden voor galerijen; trapmakers; voegers; wittesteenzagers; zelfstandig werkende zager-bereider van stenen volgens plan. - Werken in samengeperste lucht : sasmeester (voor het versassen van personeel); aangestelden voor de erektor; ringplaatsers; duikers. - Allerlei : boorders (putten); kraanmannen; machinisten van mechanische werktuigen; machinisten van locomotieven; mecaniciens voor het onderhoud; monteerders van pylonen; peilers; plaatsers van bliksemafleiders.

De bestuurders van motorvoertuigen met een nuttig draagvermogen van 18 ton en meer worden gelijkgesteld met geschoolde arbeiders van de eerste graad. De bestuurders van de andere vrachtwagens worden eveneens gelijkgesteld met geschoolde arbeiders van de eerste graad als zij ten minste drie jaren ervaring hebben.

Geschoolde arbeiders van de tweede graad

Art. 8.Onder geschoolden van de tweede graad worden verstaan de arbeiders waarvan de beroepsbekwaamheid kennelijk hoger ligt dan die van de geschoolde arbeiders van de eerste graad.

Hun aantal ten opzichte van het totaal der arbeiders kan variëren naar gelang van de beschouwde beroepen, onder meer : a) in de ruwbouwondernemingen kan het aantal "geschoolde arbeiders van de tweede graad" de verhouding van één op vijf tewerkgestelde arbeiders overtreffen, ongeacht de beroepsbekwaamheid van deze laatsten; De arbeiders die de onderstaande machines besturen, dienen evenwel, wanneer deze machines een vermogen ontwikkelen van minstens 50 PK, het loon van een geschoolde arbeider tweede graad te krijgen, als zij minstens twee jaar praktijk hebben (de praktijkperiode wordt tot één jaar teruggebracht voor arbeiders die in centra voor bestuurders van machines van burgelijke bouwkunde erkend door het Fonds voor Vakopleiding voor het Bouwbedrijf, met succes vakcursussen of cursussen voor versnelde beroepsopleiding hebben gevolgd) : - asfaltgietmachines met doseerinrichting en silo's; - drukwalsen op ballast banden, motorisch aangedreven of gesleept; - dieseldumpers; - emmergraafmachines op rupsbanden, diesel of elektrisch; - portaalkranen; - torenkranen met een minimumcapaciteit van 50 ton/meter; - wegenschaafmachines voor koolwaterstofverhardingen; - dieselmotorscrapers met 2 of 3 assen, zelfladers, diesel of elektrisch; - nivelleermachines met dieselmotor; - lepelexcavatoren, grijpers of draglines, op rupsbanden, elektrisch, diesel of dieselelektrisch; - lepelexcavatoren, grijpers of draglines op vrachtwagen gemonteerd; - hydraulische bediende lepelexcavatoren en graafmachines, op rupsbanden of op vrachtwagen gemonteerd; - grondverplaatsers en dieselladers, op rupsbanden of luchtbanden; - duwtraktoren op luchtbanden; - dieselwalsrollen (type "driewieler" of "tandem") met gladde loopvlakken, motorisch aangedreven trilwalsen met gladde loopvlakken; - trekkers op rupsbanden uitgerust met hydraulisch bediende angledozer of bulldozer, diesel, met handbediende of automatische overbrenging; - trilafwerkmachines met effenaar voor betonwegen; - trilafwerkmachines voor koolwaterstofverhardingen, met of zonder toevoerband, met of zonder laadtrechter; - trilafwerkmachines voor cementbetonwegen.

Worden eveneens beschouwd als geschoolde van de tweede graad : - polyvalente arbeiders; - ovenmetsers; - de bestuurders van kranen op luchtbanden waarvan de luchtbanden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de werken op de bouwplaats; - de werkhuismecaniciens werkzaam in het werkhuis of die herstellingen uitvoeren op de bouwplaats; - de mecaniciens die voertuigen kunnen onderhouden en herstellen, de lassers, de elektriciens die tewerkgesteld zijn in de reparatie- en onderhoudswerkplaatsen van de ondernemingen evenals de elektriciens-installateurs die tewerkgesteld worden door de ruwbouwondernemingen die meewerken aan de inrichting en het onderhoud van bouwplaatsen, voor zover zij voldoen aan de in de artikelen 7 en 8 gestelde voorwaarden; - de bedienaars van teersproeimachines op vrachtwagen voor bestrijking. b) in de dakbedekkingsondernemingen kan het aantal "geschoolde arbeiders van de tweede graad", de verhouding van één op drie tewerkgestelde arbeiders overtreffen, ongeacht de beroepsbekwaamheid van deze laatsten;c) in de ondernemingen voor het plaatsen van sanitaire installaties, gasverwarmingsinstallaties, de ondernemingen van lood- en zinkbewerking, kan het aantal "geschoolde arbeiders van de tweede graad", de verhouding van één op vier tewerkgestelde arbeiders overschrijden, ongeacht de beroepsbekwaamheid van deze laatsten;d) in de tegelzettersondernemingen, al de zogenaamde "tegelplaatsers-plaatsers van gleiswerk";e) in de ondernemingen voor het plaatsen van centrale verwarmingsinstallaties, nijverheidsventilatie en -leidingen : al de monteerders-lassers;f) in de ondernemingen voor stukadoors-, cement-, voegwerk en in die waar ornemanisten en stafwerkers tewerkgesteld zijn : de geschoolde arbeiders "stukadoors-afschrijvers van lijstwerk" en "similistukadoors" genaamd. Onder "afschrijver van lijstwerk" wordt verstaan de arbeider die de nodige bekwaamheid bezit om zelf het lijstwerk af te schrijven en uit te voeren en hiertoe al het nodige te doen. g) in de ondernemingen voor afbraak en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen : de arbeiders die zelfstandig de werkplaats kunnen klaarmaken.

Art. 9.Graad van beroepsbekwaamheid van geschoolde arbeiders die tewerkgesteld zijn in de ondernemingen van schrijn- en timmerwerk, steenhouwerij, marmerbewerking, schilder- en decorwerk.

In de ondernemingen van schrijn- en timmerwerk kunnen de geschoolde arbeiders, volgens de beoordeling van de werkgever een loonbijslag bekomen. Deze bijslag wordt berekend op basis van het loon van de geschoolde arbeider van de eerste graad en de werkgever bepaalt het bedrag van deze loonbijslag.

De zogenaamde "eerste frezers" kunnen evenwel recht hebben op een loonbijslag van ten minste 10 pct. berekend op basis van het loon van de geschoolde arbeider van de eerste graad.

In de ondernemingen van marmerbewerking en in diegene waar witte en blauwe steen wordt gehouwen, hebben de geschoolde arbeiders recht op een loonbijslag. Deze bijslag wordt berekend op basis van het loon van de geschoolde arbeider van de eerste graad en de werkgever bepaalt het bedrag van deze loonbijslag.

In de ondernemingen van schilder- en decorwerk, kunnen de geschoolde arbeiders naar de beoordeling van de werkgever een loonbijslag ontvangen. Deze bijslag wordt berekend op het loon van de geschoolde arbeider van de eerste graad en de werkgever bepaalt het bedrag van deze loonbijslag.

Art. 10.Graad van beroepsbekwaamheid van de arbeiders die zekere taken of functies eigen aan het werk van stortklaar beton uitvoeren.

De taken en functies van de arbeiders die zich bezighouden met de bereiding of het vervoer van stortklaar beton en met het onderhoud worden beloond aan het niveau dat tegenover hun kwalificatie staat : a) arbeiders die zich bezighouden met de bereiding en/of vervoer van stortklaar beton : - ongeschoolden : werklui belast met het schoonmaken van binnenplaatsen, lokalen, eetzalen, sanitair, transportbanden en garages; - geoefenden : laders, lossers; - geschoolden eerste graad : hulp bij de productie; hulp bij de pomp, hulplaborant; - geschoolden tweede graad min 1 BEF : chauffeur mixervrachtwagen, pompbedienaar, indien minder dan twee jaar ervaring in de functie; - geschoolden tweede graad : chauffeur mixervrachtwagen, pompbedienaar, indien twee jaar ervaring in de functie; - geschoolden tweede graad : chauffeur bulldozer, kraanmachinist, doseerder, dispatcher, geschoolde laborant met getuigschrift V.C.B.T.; - leidinggevend personeel : zie artikel 21. b) arbeiders voor het onderhoud : - minstens geschoolden eerste graad (te bepalen door de onderneming naar gelang de bekwaamheid) : beginnend mecanicien, invetter; - geschoolden tweede graad : mecanicien, algemeen mecanicien; - minstens geschoolden tweede graad (te bepalen door de onderneming naar gelang de bekwaamheid) : bivalent mecanicien, mecanicien elektricien, mecanicien dieselist; - leidinggevend personeel : zie artikel 21. c) schipper-motoristen : geschoolden tweede graad (cfr.Aanvullende overeenkomst baggerwerken). HOOFDSTUK IV. - Beoordeling van de beroepsbekwaamheid

Art. 11.Alleen de werkgever oordeelt de graad van beroepsbekwaamheid van ieder bij hem in dienst zijnde arbeider. De werkgever bepaalt ook het hiermede overeenstemmende loon op grond van de schaal der regelingslonen. HOOFDSTUK V. - Koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 12.De in artikel 4 opgenomen minimumlonen worden per kwartaal aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen waarbij het indexpercentage gelijk is aan de breuk van het gemiddelde van de eerste twee maanden van het laatste kwartaal gedeeld door het gemiddelde van de eerste twee maanden van het voorlaatste kwartaal, hetzij : a) de minimumlonen voor het 1e kwartaal (januari, februari, maart) worden verkregen door de minimumlonen van het 4e kwartaal te vermenigvuldigen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers voor oktober en november gedeeld door het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers voor juli en augustus;b) de minimumlonen voor het 2e kwartaal (april, mei, juni) worden verkregen door de minimumlonen van het 1e kwartaal te vermenigvuldigen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers voor januari en februari gedeeld door het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers voor oktober en november;c) de minimumlonen voor het 3e kwartaal (juli, augustus, september) worden verkregen door de minimumlonen van het 2e kwartaal te vermenigvuldigen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers voor april en mei gedeeld door het gemiddelde van de viermaandelijks indexcijfers voor januari en februari;d) de minimumlonen voor het 4e kwartaal (oktober, november, december) worden verkregen door de minimumlonen van het 3e kwartaal te vermenigvuldigen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers van juli en augustus gedeeld door het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers voor april en mei. Indien het resultaat van deze berekening een negatief bedrag geeft, wordt dit bedrag niet toegepast, maar verrekend met het volgend kwartaal. In dit geval worden de minimumlonen van dat volgend kwartaal aangepast, rekening houdend met het feit dat de noemer van de breuk gevormd wordt door de noemer dienstig voor de berekening van de lonen van het voorgaand kwartaal.

Het op deze wijze verkregen uurloon, wordt afgerond tot op één decimaal volgens volgende methode : - indien de tweede decimaal gelijk is aan of kleiner dan 4, blijft de eerste decimaal ongewijzigd; - indien de tweede decimaal gelijk is aan of hoger dan 5, wordt de eerste decimaal met één eenheid vermeerderd. HOOFDSTUK VI. - Verschillende modaliteiten

Art. 13.De loonsverhogingen ten gevolge van de wijzigingen van de minimumlonen en de effectieve lonen gaan in op de in artikel 4 opgegeven data.

Voor de ondernemingen waar de betaalperioden niet op de eerste dag van de maand beginnen te lopen, geldt de regel dat de loonaanpassingen ten gevolge van de koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van kracht worden met ingang van de eerstkomende betaalperiode na de wijziging.

Onverminderd het bepaalde in de volgende zin, is de werkgever in orde met zijn verplichtingen, zodra hij de lonen welke voorkomen in artikel 4 betaalt; de toekenning van hogere lonen wordt alleen door de werkgever beoordeeld.

Zo de werkgever hogere lonen uitkeert, dan moeten de bij overeenkomst bepaalde verhogingen, inclusief de kwartaalaanpassingen ten gevolge van de koppeling van de minimumlonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen gevoegd worden bij al de lonen die werkelijk uitbetaald worden op het ogenblik waarop de wijziging intreedt.

Wanneer een arbeider van een vorige werkgever een hoger loon verkregen heeft dan in artikel 4 is vastgelegd, bestaat er voor de nieuwe werkgever geen verplichting hem hetzelfde loon uit te betalen.

De indienstneming mag bijgevolg altijd geschieden met strikte toepassing van de bedragen die voorkomen in artikel 4.

De uitbetaling van het loon aan de arbeiders geschiedt normaal vóór het einde van de arbeidsdag tijdens welke het loon overeenkomstig het arbeidsreglement wordt betaald.

Onverminderd de bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers wordt, in geval van afdanking van een arbeider, het hem verschuldigde loon vereffend op het einde van de opzeggingstermijn of uiterlijk binnen vier dagen na het einde van deze termijn.

Binnen de termijnen bepaald bij de desbetreffende overeenkomst, moet hem eveneens zijn "weerverletkaart" en zijn "getrouwheidspremiekaart" voorzien van de nodige zegels, overhandigd worden.

Overeenkomstig artikel 119 van het Verdrag van Rome wordt de gelijke beloning verzekerd aan de werklieden en werksters die hetzelfde werk verrichten.

Gelijkheid van beloning in de zin van vorig lid houdt in : a) dat de beloning voor gelijke arbeid in stukloon wordt vastgesteld op basis van eenzelfde maatstaf;b) dat de beloning voor arbeid in tijdloon dezelfde is voor eenzelfde functie. HOOFDSTUK VII. - Vaststelling van de lonen

Art. 14.De lonen worden bepaald naar gelang van : a) de beroepsbekwaamheid voor de arbeiders (zie artikelen 5 tot 11);b) de leeftijd zomede, in voorkomend geval de duur van de leertijd, voor de jonge arbeiders (zie artikel 16).

Art. 15.Onverminderd de bepalingen van artikel 31, moet wanneer de werkgever de arbeider opdraagt zich van de werk- of bouwplaats naar een andere dergelijke plaats te begeven, eerstgenoemde de reiskosten voor zijn rekening nemen.

De bijkomende tijd voor deze verplaatsingen vereist, wordt vergoed als werkelijke arbeidstijd. HOOFDSTUK VIII. - Beloning van jonge arbeiders

Art. 16.De jonge arbeiders zijn ingedeeld in categorieën, zoals hierna bepaald en de volgende schalen die de percentages bevatten van toepassing op de lonen van de arbeiders, zijn voor hen van toepassing. § 1. Categorieën.

De arbeiders jonger dan 23 jaar worden onderverdeeld in drie categorieën. Het loon voor deze jongeren is vastgesteld in functie van enerzijds de gevolgde opleiding en anderzijds de anciënniteit in de sector.

Categorie I. - Ongeschoolden.

Onder deze categorie vallen de arbeiders die geen bouwvakonderwijs hebben genoten.

Hieronder behoren ook de jongeren die overeenkomstig titel VI van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten hebben afgesloten.

Categorie II. - Geoefenden.

Tot deze categorie behoren de arbeiders die de tweede graad van het bouwvakonderwijs met succes hebben beëindigd of die twee jaren gevolgd hebben met succes in het Buso of het bouwberoep aanleerden via deeltijdse opleidingsformules van alternerend leren/werken. Tot deze categorie behoren eveneens diegenen die succesvol een industriële of middenstandsleercontract of - verbintenis hebben beëindigd of die met succes een basisopleiding hebben gevolgd bij een opleidingscentrum dat erkend is door het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid.

Categorie III. - Geschoolden 1e graad.

Tot deze categorie behoren arbeiders die een bouwdiploma of een bouwkwalificatiegetuigschrift behaalden voor hoger technisch of beroepssecundair onderwijs of het 4e jaar Buso. § 2. Loonschaal.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK IX. - Bijzondere beroepsbekwaamheid

Art. 17.In alle ondernemingen kunnen een bepaald aantal tot de eerste twee categorieën behorende arbeiders (ongeschoolden en geoefenden) op grond van meer dan gemiddelde bekwaamheid respectievelijk worden beschouwd als : a) eerste ongeschoolden;b) eerste geoefenden.

Art. 18.De werkgever oordeelt of een arbeider blijk geeft van bijzondere beroepsbekwaamheid.

Eerste ongeschoolden

Art. 19.De eerste ongeschoolde heeft recht op een loonbijslag gelijk aan 5 pct. van het loon van de ongeschoolde.

Het aantal eerste ongeschoolden mag de verhouding van één arbeider op tien tewerkgestelde arbeiders niet overtreffen, ongeacht de beroepsbekwaamheid van deze laatsten.

Elk gedeelte van tien wordt als een volledige groep van tien beschouwd.

Het op elke bouwplaats toegelaten aantal tewerkgestelde eerste ongeschoolden wordt berekend op basis van het totaal aantal door de werkgever tewerkgestelde bouwvakarbeiders.

Eerste geoefenden

Art. 20.De eerste geoefende heeft recht op een loonbijslag gelijk aan 5 pct. van het loon van de geoefende arbeider.

Het aantal eerste geoefenden mag de verhouding van één arbeider op tien tewerkgestelde arbeiders niet overtreffen, ongeacht de beroepsbekwaamheid van deze laatsten.

Elk gedeelte van tien wordt als een volledige groep van tien beschouwd.

Het op elke bouwplaats toegelaten aantal tewerkgestelde eerste geoefenden wordt berekend op basis van het totaal aantal door de werkgever tewerkgestelde bouwvakarbeiders.

In de ondernemingen van marmerbewerking en in de ondernemingen waar witte en blauwe steen wordt gehouwen, worden de geoefende arbeiders als eerste geoefenden beschouwd.

De chauffeurs van bedrijfsvoertuigen met een laadvermogen van minder dan 18 ton worden beschouwd als eerste geoefenden. HOOFDSTUK X. - Lager leidinggevend personeel De meestergasten

Art. 21.De arbeider die blijk geeft van zijn vakbekwaamheid en de functie van meestergast uitoefent, heeft recht op een uurloon dat ten minste 20 pct. hoger ligt dan het loon van de geschoolde arbeider van de tweede graad.

Deze vakbekwaamheid wordt beoordeeld in het licht van de kwaliteiten die normaliter van een als "meestergast" aangeduide arbeider mogen verwacht worden, inzonderheid : - technische en praktische kennis nodig voor het organiseren, het leiden en coördineren van het werk van verschillende arbeidersploegen; - rekening houdend met de vanwege zijn chef ontvangen richtlijnen in staat zijn om persoonlijk de daaruit voortvloeiende uitvoeringsmoeilijkheden op te lossen; - de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de goede uitvoering van de werken die door het onder zijn gezag gestelde personeel worden verricht.

De ploegbazen

Art. 22.Onder ploegbaas wordt verstaan de arbeider die geholpen wordt door verschillende arbeiders en die toezicht houdt op de uit te voeren werken waarbij hij handenarbeid pleegt te verrichten.

De ploegbaas heeft recht op een uurloon dat ten minste 10 pct. hoger ligt dan datgene wat overeenkomt met zijn eigen beroepsbekwaamheid.

Wanneer het een ploegbaas betreft die aan het hoofd staat van een ploeg bestaande uit arbeiders met verschillende beroepsbekwaamheden dan mag het aan deze ploegbaas verschuldigde loon niet lager liggen dan het regelingsloon van de arbeider met de hoogste beroepsbekwaamheid, verhoogd met 10 pct. HOOFDSTUK XI. - Loonbijslagen voor bijzondere werken I. Werken bij de uitvoering waarvan de arbeiders gevoelen van onzekerheid, vrees, onrust, kunnen ondervinden, in weerwil van de getroffen veiligheidsmaatregelen :

Art. 23.Onverminderd de dwingende bepalingen van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, die verplichtingen opleggen aan de arbeiders, is de werkgever verantwoordelijk voor de arbeidsveiligheid.

Hierbij wordt hij bijgestaan door de dienst voor veiligheid en hygiëne en door de vakbondsafvaardiging, indien er een is.

De in dit artikel bedoelde loonbijslagen zijn dus niet bestemd tot compenseren van het gevaar dat eventueel bestaat bij de uitvoering van de betrokken prestaties.

Alle voorzorgsmaatregelen en aangepaste maatregelen moeten immers steeds getroffen zijn om de uitvoering van het werk mogelijk te maken in omstandigheden die voldoende veiligheid en bescherming waarborgen.

Het blijft niettemin waar dat het, wegens de bijzondere omstandigheden waarin bepaalde taken moeten uitgevoerd worden, gerechtvaardigd is hiervoor een loonbijslag uit te keren aangezien de arbeiders af te rekenen hebben met spanningen of emoties verbonden aan buitengewone omstandigheden.

Deze loonbijslagen zijn bijgevolg enkel verschuldigd over de tijd waarin de arbeiders bezig zijn met de hierna nader omschreven werken : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Werken in de dakgoten zijn uitgesloten.

De loonbijslagen voor het oprichten en het afbreken van steigers meer dan 15 meter in de ruimte en voor werken aan dakgoten op hangladders, hangende loopplanken, hangbruggen en hangsteigers zijn niet van toepassing voor de werken uitgevoerd door de dakdekkers.

De aangeduide percentages moeten berekend worden op het regelingsloon en hoeven slechts uitbetaald te worden aan de arbeiders die werken op de verschillende aangeduide hoogten en voor de uren die aan deze werken besteed worden.

II. Ongezonde, hinderlijke of lastige werken :

Art. 24.Zoals voor artikel 23 zijn de aangegeven loonbijslagen wegens de bijzondere aard van deze werken alleen maar verschuldigd voor de tijd waarin bedoelde werken worden uitgevoerd : A. Lijst der ongezonde werken : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De volgende prestaties worden van de werklieden gevraagd : Druk van : 0 tot 1 250 g/cm2 : 3 ploegen van 8 uren; 1 251 tot 2 000 g/cm2 : 4 ploegen van 6 uren; 2 001 tot 2 500 g/cm2 : 6 ploegen van 4 uren; 2 501 tot 3 000 g/cm2 : 8 ploegen van 3 uren.

Voor de werken waarbij men zich bedient van botten of dijlaarzen, moeten deze door de werkgever verschaft worden.

III. Samenvoeging van de loonbijslagen voor bijzondere werken :

Art. 25.In bepaalde gevallen kan men de loonbijslagen bepaald bij de artikelen 23 en 24 samenvoegen.

Het samenvoegen van de bijslagen is evenwel niet mogelijk voor de in eenzelfde artikel vermelde werken. Bovendien mag de samenvoeging van de loonbijslagen niet leiden tot een totaal bedrag dat 50 pct. van het normale loon overschrijdt.

Net als bij de artikelen 23 en 24 zijn deze loonbijslagen wegens de bijzondere aard van deze werken alleen maar verschuldigd voor de tijd waarin bedoelde werken inderdaad worden uitgevoerd. HOOFDSTUK XII. - Beschermingskleding tegen regen

Art. 26.De werkgevers zijn verplicht beschermingskleding tegen regen ter beschikking te stellen van de arbeiders die aan dergelijk weer zijn blootgesteld. HOOFDSTUK XIII. - Arbeid in opeenvolgende ploegen

Art. 27.Bij het berekenen van de vergoeding voor ploegwerk, wordt enkel rekening gehouden met het tijdstip van het etmaal waarop de werken worden uitgevoerd.

Ongeacht de benaming van de verschillende ploegen en ongeacht het uur waarop het werk wordt aangevat of beëindigd, worden de uurprestaties tussen : - 6 en 14 uur betaald tegen 110 pct. van het loon; - 14 en 22 uur betaald tegen 110 pct. van het loon; - 22 en 6 uur betaald tegen 125 pct. van het loon.

Art. 28.Wanneer in drie opeenvolgende ploegen gewerkt wordt krijgt elke ploeg een halfuur dienstonderbreking voor schafttijd, waarvoor het normale loon wordt uitbetaald. HOOFDSTUK XIV. - Arbeidsprestaties buiten de gebruikelijke daguren

Art. 29.'s Nachts gepresteerde uren tussen 22 en 6 uur worden betaald tegen 125 pct. van het loon.

In dit geval wordt er eveneens een half uur dienstonderbreking voor schafttijd toegekend, zonder loonverlies.

Voor de werken die de invloed van de getijden ondergaan (zoals werken aan dijken en golfbrekers), worden de 's ochtends tussen 6 en 7 uur en 's avonds tussen 18 en 22 uur gepresteerde uren betaald tegen 115 pct. van het loon.

Deze bepaling mag echter niet tot gevolg hebben dat het bedrag vermindert van hetgeen de werkgever tot hiertoe in het raam van de beschikkingen eigen aan de onderneming, toekende. HOOFDSTUK XV. - Gereedschap

Art. 30.A. Vergoeding voor slijtage aan gereedschap. 1° Een vergoeding voor slijtage aan gereedschap ten belope van 1,10 BEF per uur werkelijke arbeid, dient uitgekeerd te worden aan de marmerbewerkers en steenhouwers, die in het bezit zijn van het gereedschap, vermeld in de lijsten die op hen betrekking hebben.2° Een vergoeding voor slijtage aan gereedschap ten belope van 1,10 BEF per uur werkelijke arbeid dient uitgekeerd te worden aan de schrijnwerkers, timmerlieden en trapmakers, werkzaam in een schrijnwerkerij, en in het bezit van het gereedschap, vermeld in de lijsten die op hen betrekking hebben.3° Een vergoeding wegens slijtage aan gereedschap ten belope van 1,10 BEF per uur werkelijke arbeid dient uitgekeerd te worden aan de loodgieters-zinkbewerkers die in het bezit zijn van het in goede staat verkerende gereedschap, vermeld in de lijst die op hen betrekking heeft.4° Een vergoeding wegens slijtage aan gereedschap ten belope van 0,85 BEF per uur werkelijke arbeid dient uitgekeerd te worden aan de stukadoors die in het bezit zijn van het gereedschap vermeld in de lijst die op hen betrekking heeft.5° Een vergoeding wegens slijtage aan gereedschap ten belope van 1,10 BEF per uur werkelijke arbeid dient uitgekeerd te worden aan de timmerlieden en timmerlieden-bekisters van ruwbouwondernemingen, die op de bouwplaats in het bezit zijn van het gereedschap vermeld in de lijst die op hen betrekking heeft.6° Een vergoeding wegens slijtage aan gereedschap ten belope van 0,85 BEF per uur werkelijke arbeid dient uitgekeerd te worden aan de metselaars die op de bouwplaats in het bezit zijn van het gereedschap vermeld in de lijst die op hen betrekking heeft.7° Een vergoeding wegens slijtage aan gereedschap ten belope van 1,10 BEF per uur werkelijke arbeid dient uitgekeerd te worden aan de witsteenzagers en -houwers, beeldhouwers en beeldhouwers ornamentwerkers, die met eigen gereedschap werken.8° Een vergoeding voor slijtage aan gereedschap ten belope van 0,85 BEF per uur werkelijke arbeid dient uitgekeerd te worden aan de bevloerders die in het bezit zijn van het gereedschap vermeld in de lijst die op hen betrekking heeft. De gereedschapslijsten waarvan hierboven sprake zijn die welke het voorwerp uitmaken van artikel 3 van de beslissing van 27 juni 1963 van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 september 1963 (Belgisch Staatsblad van 21 september 1963).

De betaling van de vergoeding wegens slijtage aan gereedschap wordt afhankelijk gesteld van het bezitten van alle in de lijst opgenomen werktuigen.

Het gebeurlijk ontbreken van bepaalde werktuigen die niet noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van een werk op een bepaalde dag, mag geen reden betekenen om de vergoeding niet te betalen.

De vergoedingen moeten tweemaal per jaar worden uitgekeerd : dit wil zeggen respectievelijk op 15 april en 15 oktober (wanneer de arbeider niet meer tot het bedrijf behoort, dient men hem het verschuldigde bedrag uit te betalen tegelijk met de eindloonafrekening).

B. Verlening van gereedschap De ruwbouwondernemingen zijn verplicht aan de grondwerkers en ijzervlechters alle gereedschappen ter hand te stellen die zij voor hun werk nodig hebben. HOOFDSTUK XVI. - Tegemoetkoming in de reiskosten, kost en huisvesting A. Reiskosten

Art. 31.§ 1. De verplaatsingen die de arbeiders moeten doen tussen hun woonplaats en de sociale zetel of de plaats van tewerkstelling dienen te gebeuren op eigen kracht uitgezonderd indien de werkgever voor deze verplaatsingen een voertuig ter beschikking stelt. § 2. Wanneer de werknemers zich op eigen kracht verplaatsen, dient de werkgever tussen te komen in de onkosten die gedragen worden door de arbeider.

Deze tussenkomst betreft enerzijds een terugbetaling van de reiskosten die berekend wordt door gebruik te maken van de verhouding van 100 pct. van de prijs der treinkaarten, aangevuld met een mobiliteitsvergoeding.

De bedragen opgenomen in de tabellen volgen die betreffen de wekelijkse tegemoetkoming van de werkgevers, zullen bij elke wijziging van de schalen toegepast door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen herzien worden en zullen het voorwerp uitmaken van een document neergelegd bij de Griffie van de dienst der collectieve arbeidsbetrekkingen na akkoord van de ondertekenende partijen van deze overeenkomst. De nieuwe bedragen zullen ambtshalve in de plaats komen van de huidige bedragen en zullen worden gepubliceerd als bericht in het Belgisch Staatsblad .

De mobiliteitsvergoeding is rechtstreeks evenredig met de afstand in kilometer tussen de woonplaats van de werknemer en zijn werk.

Zij bedraagt 1,50 BEF/kilometer heen en 1,50 BEF/kilometer terug, of 3 BEF/kilometer berekend op één enkel traject. § 3. Wanneer de werkgever voor de verplaatsingen een voertuig ter beschikking stelt, hetzij voor het volledige traject hetzij voor een gedeelte ervan, genieten de arbeiders van de tussenkomst zoals bedoeld onder § 2 voor de terugbetaling van de treinkaart voor de verplaatsing tussen de woonplaats en de opstapplaats en de mobiliteitsvergoeding zoals voorzien in § 2.

De arbeider die personeel naar en van de werkplaats vervoert, buiten de werkuren met een voertuig ter beschikking gesteld door de werkgever, heeft, gelet op de afstanden die moeten worden afgelegd en de bijzondere onkosten eigen aan de werkgever, recht ten titel van forfaitaire compensatie op een gecorrigeerde mobiliteitsvergoeding.

Deze is gelijk aan 3 BEF per kilometer heen en 3 BEF per kilometer terug. Bestaande onkostenvergoedingen die minstens gelijkwaardig zijn blijven van kracht. Indien de reistijd per rit de twee uur overschrijdt, zijn er twee chauffeurs. § 4. De patronale tussenkomst wordt voor wat betreft zijn berekeningswijze in twee delen gesplitst. Het eerste deel betreft de normale verplaatsing tussen de woonplaats en de sociale zetel of de opstapplaats. Het tweede deel betreft de excedentaire verplaatsing tot aan de werf. § 5. Het bedrag van de terugbetaling van de verplaatsingskosten en de mobiliteitsvergoeding moet betaald worden volgens de barema's A en B. In het geval van "gemengde" verplaatsingen wordt verwezen naar de barema's A en B. Ingeval de arbeider voor zijn verplaatsing gebruik maakt van meerdere vervoermiddelen (trein, autobus, persoonlijk vervoermiddel, enz.), wordt de volledige verplaatsing vergoed, van zodra deze 5 kilometer bedraagt.

Als alle nodige gegevens voor de berekening van het overeenstemmend bedrag niet kunnen worden teruggevonden in de schalen, wordt voor de ontbrekende afstanden van minder dan 5 of 6 kilometer gebruik gemaakt van een eenvormig valorisatietarief van 10 BEF per kilometer "in vogelvlucht" (afgekort : V.V.).

Het bedrag van de tegemoetkomingen en vergoedingen van barema B is berekend op de "afstand in vogelvlucht" die werd bijgewerkt door een forfaitaire multiplicator.

In geval van betwisting betreffende de meting van de afstand "in vogelvlucht" tussen de woonplaats en de plaats van het werk, wordt er verwezen naar de administratieve kaart van België op schaal 1/300 000 opgemaakt door het Militair Geografisch Instituut.

Voor sommige speciale gevallen kan verwezen worden naar een wegenkaart op schaal 1/200 000. § 6. De werkgever is van de tegemoetkomingen die voortvloeien uit de bepalingen van § 2 en § 3 vrijgesteld indien de afstand "in vogelvlucht" tussen de woonplaats van de arbeider en zijn werk, korter is dan 5 kilometer. § 7. Het betalen van de mobiliteitsvergoeding gebeurt terzelfdertijd als de terugbetaling van de prijs van de treinkaart, die op die wijze wordt aangevuld.

B. Kost en huisvesting

Art. 32.Wanneer de arbeider werkzaam is op een werkplaats die zover van zijn woonplaats verwijderd is, dat hij onmogelijk dagelijks naar huis kan terugkeren, moet de werkgever hem naar behoren kost en huisvesting verstrekken.

Art. 33.De werkgever kan zich door uitkering van een vergoeding voor kost en huisvesting per werkdag, van de verplichting voorzien bij artikel 32 kwijten. a) Bedrag van de vergoeding geldig vanaf 1 januari 1999 : - huisvestingsvergoeding : 345 BEF - kostvergoeding : 688 BEF b) Koppeling aan het indexcijfer : De basisbedragen van de vergoedingen voor kost en huisvesting stemmen overeen met het indexcijfer 102,71. De uit de schommelingen van het indexcijfer voortvloeiende aanpassingen vinden om het kwartaal plaats, zoals dit met de lonen het geval is.

Het bedrag van die vergoedingen wordt evenwel slechts aangepast wanneer de koppeling aan het indexcijfer volgende weerslag heeft : a) 1 BEF voor de huisvestingsvergoeding;b) 2 BEF voor de kostvergoeding. HOOFDSTUK XVII. - Bijzondere bepaling

Art. 34.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993 betreffende de arbeidsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 18 januari 1995. HOOFDSTUK XVIII. - Geldigheidsduur en intrekking

Art. 35.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999 uitgezonderd artikel 16 dat in werking treedt voor de aanwervingen gerealiseerd na 30 juni 1999.

Zij wordt gesloten voor een onbepaalde tijd met dien verstande dat ze te allen tijde kan worden aangepast aan bepalingen van andere in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten.

Zij kan worden opgezegd door één der partijen, mits een opzegging van zes maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf.

Art. 36.1° Gedurende een periode die verstrijkt op 31 december 2000, ontzeggen de ondertekenende partijen zich iedere actie buiten het paritair comité ten einde de overeengekomen bepalingen te wijzigen.

Zij gaan de verbintenis aan alles in het werk te stellen om te zorgen voor de veralgemening en de strikte naleving ervan.

Ten slotte gaan de partijen de verbintenis aan geen bijzondere regelingen te treffen buiten het paritair comité die een streek of één der beroepen aanbelangen uit de bouwnijverheid welke afhangen van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf. 2° Tijdens de duur van de periode waarvan sprake in 1°, zijn de partijen nochtans gemachtigd in het paritair comité een kwestie voor te leggen waarvan het onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, zelfs indien het een wijziging betreft aan één der clausules van de van kracht zijnde collectieve arbeidsovereenkomst of een nieuwe bepaling. Na uitspraak van het paritair comité zullen de partijen zich neerleggen bij de beslissing en de aangegane verbintenis niet trachten te wijzigen door middel van stappen en acties gevoerd buiten het paritair comité. 3° Ten vroegste zes maanden vóór de datum waarop de onder 1° bedoelde periode verstrijkt moeten de partijen hun voorstellen tot gedeeltelijke of totale herziening indienen door een omstandige mededeling, gericht aan de voorzitter van het paritair comité.4° De partijen zijn het eens over het principe dat de voorstellen waarvan sprake in 3° moeten ingediend en onderzocht worden op geordende wijze. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 januari 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999 betreffende de arbeidsvoorwaarden Barema A. - Arbeiders die met de trein reizen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Barema B. - Arbeiders die zich met andere vervoermiddelen verplaatsen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 januari 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^