gepubliceerd op 30 december 2011
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 2000 houdende erkenning van het Studiecentrum voor Kernenergie als exploitant van een kerninstallatie
28 DECEMBER 2011. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 22/12/2000 pub. 24/01/2001 numac 2000011532 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit houdende erkenning van het Studiecentrum voor Kernenergie als exploitant van een kerninstallatie sluiten houdende erkenning van het Studiecentrum voor Kernenergie als exploitant van een kerninstallatie
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van besluit heeft als doel het statuut van het Studiecentrum voor kernenergie (SCK?CEN), dat te Mol, Boeretang 200, installaties uitbaat, te actualiseren, in het licht van artikel 7 van de
wet van 22 juli 1985Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
22/07/1985
pub.
14/08/2012
numac
2012000484
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie. - Officieuze coördinatie in het Duits
sluiten betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie. Het gaat erom om het aansprakelijkheidsbedrag van exploitanten van kerninstallaties, te verviervoudigen op 1 januari 2012 en op die datum het bedrag geldend voor SCK?CEN beter te doen aansluiten bij het betreffende risico. Tot op heden is het verzekerde bedrag voor SCK?CEN inderdaad identiek aan dat van een vermogenkerncentrale, terwijl de risico's op een kernongeval beduidend lager liggen.
Artikel 7, tweede lid, 2° van de wet van 22 juli 1985Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/07/1985 pub. 14/08/2012 numac 2012000484 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie laat aan Zijne Majesteit toe om, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het maximumbedrag van de schade ten belope waarvan de aansprakelijkheid van de exploitant betrokken is, te verlagen om rekening te houden met het vermogen en de aard van de kerninstallatie.
Dit is de oefening die in de hierna volgende uiteenzetting uitgevoerd wordt.
Het risico verbonden aan een activiteit (bijv. de werking van een industriële installatie) is het resultaat van het product van twee factoren : enerzijds, de probabiliteit van het optreden van potentiële ongevallen die verbonden zijn met de activiteit en, anderzijds, de schadelijke gevolgen in geval van ongeval. De probabiliteit van het optreden wordt gewoonlijk per jaar uitgedrukt wanneer de betrokken activiteit een continuïteit in de tijd vertoont. De gevolgen worden uitgedrukt als lichamelijke letsels (aantal gewonden of doden) of als schade aan goederen (gewoonlijk uitgedrukt als kost). Zo kan het risico verbonden aan potentieel catastrofale ongevallen klein zijn indien hun probabiliteit van optreden uiterst klein is (bijv. het neerstorten van een lijnvliegtuig op een voetbalstadion tijdens een sportevenement) en zo kan het risico verbonden aan ongevallen met een beperkte individuele draagwijdte belangrijk zijn indien de probabiliteit (of de frequentie) hoog is (bijv. de verkeersongevallen in het algemeen beschouwd). Deze inleidende opmerking heeft als bedoeling om aan te tonen dat, aangaande het begrip risico, twee afzonderlijke aspecten beschouwd moeten worden : de raming van de probabiliteiten (probabilistische benadering) en de schatting van de schadelijke gevolgen (in het jargon van de experten inzake veiligheid, de deterministische benadering genoemd).
Het nucleair risico verbonden aan de installaties van het SCK?CEN kan in twee bestanddelen onderscheiden worden : ? het risico verbonden aan de « interne » ongevallen; dit zijn de ongevallen die voortvloeien uit het slecht functioneren van een van de kerninstallaties. Deze slechte werking kan veroorzaakt zijn door een technisch mankement of door een menselijke fout (of ook nog door een combinatie van beide); ? het risico verbonden aan de ongevallen met externe oorsprong, namelijk het neerstorten van vliegtuigen, explosies en brand, aardbevingen, terrorisme. 1. De kerninstallaties op het SCK?CEN met een risico De kerninstallaties van het SCK?CEN die een potentieel risico vertonen zijn de volgende : - de BR1-reactor; - de BR2-reactor; - de VENUS- reactor; - het plutoniumlaboratorium; - het laboratorium voor hoge en middelmatige activiteit; - de installatie voor verwerking, conditionering en opslag van het afval. 2. « Interne » ongevallen a) De BR1-reactor gebruikt natuurlijk uranium als splijtstof.De reactor wordt door grafiet gemodereerd en is luchtgekoeld. Zijn theoretisch vermogen bedraagt 4 MW thermisch, maar sinds meerdere jaren werkt hij enkel nog op een laag vermogen dat nooit 1 MW overschrijdt. Het enige risico voor een beduidende uitstoot van radioactieve stoffen en voor besmetting van het milieu bestaat in een brand in de grafieten massa van de reactor. Zulk een brand zou voortvloeien uit het plots vrijkomen van een belangrijke hoeveelheid opgeslagen energie (Wigner-energie) via de kristalstructuur van het grafiet onder invloed van de neutronenbestraling. Gezien de reactor sinds lange tijd op klein vermogen werkt, is de Wigner-energie zeer klein, neemt zij in de loop van de tijd af en is het brandrisico dus zeer klein.
De evaluatie van de radiologische impact van een brand in een reactorkanaal geeft geen aanleiding tot maatregelen voor de bescherming van het publiek. b) De BR2-reactor kan vergeleken worden met een vermogencentrale.Net zoals een vermogenreactor van het PWR-type (Doel, Tihange), is de BR2 watergekoeld, maar dit is ongeveer de enige gelijkenis. De essentiële verschillen op het vlak van de veiligheid zijn de volgende : het maximumvermogen van de BR2 bedraagt ongeveer 100 MW thermisch, terwijl dit ongeveer 30 maal groter is bij een vermogenkerncentrale. Indien we ervan uitgaan dat de productie van radioactieve stoffen bij een eerste benadering evenredig is met het vermogen, begrijpt men onmiddellijk dat de inventaris van deze stoffen in de BR2 aanzienlijk kleiner is dan in een vermogencentrale. Bij een accidentele uitstoot zullen de radiologische gevolgen eveneens veel kleiner zijn. Een andere vergelijking is mogelijk op het vlak van de hoeveelheid splijtstof die zich in de kern van de reactor bevindt : 12 kg hoogverrijkt uranium in de BR2, tegen 100 000 kg laagverrijkt uranium in een vermogenreactor.
Een ander essentieel verschil betreft de primaire koelkring. In een PWR-centrale bedragen de druk en de gemiddelde temperatuur respectievelijk ongeveer 160 bar (16 MPa) en 300 ° C, terwijl dezelfde parameters voor de BR2 waarden geven van om en bij 12 bar en 45 ° C. Bovendien bevindt het reactorvat van BR2 zich in een bassin met een groot volume en bezit het dus een hoog vermogen om warmte op te slaan.
Bij een leidingbreuk in de primaire kring, zal de koeling van de kern van de BR2-reactor door natuurlijke convectie in het bassin gebeuren, zonder risico op het koken van het water, noch op het smelten van de kern. Een PWR-reactor heeft deze eigenschap niet. Voor een ongeval zoals dat van Three Mile Island II (USA, PWR-type) in BR2 valt bijgevolg niet te vrezen.
Bij een ernstig ongeval in een PWR-reactor kunnen er belangrijke hoeveelheden waterstof gevormd worden door oxidatie op hoge temperatuur van het materiaal van het omhulsel van de splijtstof en van bepaalde structuurmaterialen in zircaloy (cf. het ongeval van Three Mile Island II), met het bijbehorend ontploffingsrisico. In de BR2-reactor bestaat dit risico niet daar de materialen verschillend zijn.
Wat betreft de hoeveelheid opgeslagen bestraalde splijtstof op de site : ongeveer 270 splijtstofelementen voor de BR2, tegen 1.500 ton per eind 2005 voor de centrales van Doel en Tihange (3.300 ton in 2025).
De BR2-reactor bevindt zich in een lekvrij opsluitingsgebouw waarin het volume vrije lucht proportioneel gezien veel groter is dan voor een vermogencentrale. Bij een ontploffing, van gelijk welke aard, zal de veroorzaakte overdruk bijgevolg eveneens veel kleiner zijn.
Ten slotte zal men eveneens opmerken dat de BR2-reactor slechts ongeveer 120 dagen per jaar in werking is, wat ongeveer driemaal minder is dan een vermogenreactor waarvan de werking, behoudens de onderhoudsonderbrekingen, quasi continu is.
De probabiliteit van een zeer ernstig ongeval met radioactieve uitstoot in het milieu die hoger ligt dan het bij wet vastgelegde referentiecriterium, werd niet geraamd voor de BR2.Voor een vermogencentrale van het PWR-type ligt de geraamde waarde van deze probabiliteit in de grootteorde van 10-5 per jaar en per reactor.
Gezien de hogervermelde redenen, lijkt het redelijk om ervan uit te gaan dat de probabiliteit voor BR2 niet groter zou mogen zijn.
Rekening houdend met het feit dat de inventaris van radioactieve stoffen veel kleiner is voor de BR2, zou het risico op een externe besmetting boven de referentiegrens ten minste twee grootteordes kleiner zijn dan dat van de sites van Doel en Tihange. c) Daar de VENUS-reactor een installatie is met quasi nul vermogen, zijn er minder ongevallen met significante uitstoot van radioactieve stoffen voor het milieu dan voor de BR2.d) Hetzelfde geldt voor de overige « passieve » installaties zoals het laboratorium voor middelmatige en hoge activiteit en voor de installatie voor behandeling, conditionering en opslag van afval.3. Ongevallen met externe oorsprong In de jaren 1987-1988 werd een uitgebreide veiligheidsstudie bij SCKCEN gedaan over ongevallen met externe oorsprong.Hierbij dient opgemerkt te worden dat de hypotheses die voor deze studie gehanteerd werden extreem conservatief waren. Vanuit probabilistisch standpunt werden de daden van terrorisme niet in beschouwing genomen. De conclusies van deze studie kunnen als volgt samengevat worden : - voor wat betreft het neerstorten van een vliegtuig, bestaat het grootste risico op een ongeval met significante uitstoot boven het referentiecriterium, in de BR2-reactor, met een probabiliteit in de orde van 8 10-7/jaar; - op het ogenblik van de studie bestond het enige werkelijke risico op ontploffingen met beduidende schade aan kerninstallaties van het SCK?CEN, in een propaantank van 23.500 l op de site. Sindsdien werd deze tank afgevoerd. In de rand kan eveneens het risico op ontploffingen te wijten aan vervoer over de weg geciteerd worden, maar deze probabiliteit is extreem klein (in de orde van 10-10/jaar) en vanuit radiologisch standpunt zouden de gevolgen in ieder geval nihil zijn; - er werd eveneens gesteld dat brand vanuit radiologisch standpunt geen risico vormt; - voor de risico's verbonden aan aardbevingen, die in België en in het bijzonder in de streek van Mol alleszins zeer beperkt zijn, werd geen probabilistische benadering uitgevoerd. Het grootste risico bestond in de plutoniumvleugel van het gebouw Scheikunde (het in suspensie brengen van Pu-houdende deeltjes), maar het referentiecriterium zou alleszins nooit overschreden worden.
Tot besluit kan gesteld worden dat het neerstorten van een vliegtuig op de BR2 per slot van rekening de grootse bijdrage levert aan het risico voor ongevallen met externe oorsprong voor het SCK?CEN. Indien dit risico nu wordt vergeleken met dat van het neerstorten van een vliegtuig op een vermogenkerncentrale, moet eerst opgemerkt worden dat deze laatste, hoewel zij gedimensioneerd is om te weerstaan aan het neerstorten van een vliegtuig van het type Boeing 727 (referentie), zij waarschijnlijk onomkeerbare schade zou oplopen bij het neerstorten van een vliegtuig van het type Boeing 747, met eventuele radioactieve uitstoot in het milieu. De BR2 biedt geen vergelijkbare weerstand tegen het neerstorten van een groot vliegtuig, maar vertegenwoordigt niettemin een beduidend kleiner risico daar de uitstoot aanzienlijk kleiner zou zijn. 4. Besluiten Uit de analyse die hierboven wordt voorgesteld, blijkt duidelijk dat de belangrijkste bijdrage tot het globale risico voor de kerninstallaties van het SCK?CEN van de BR2-reactor komt, zowel voor wat betreft de ongevallen met interne oorsprong als deze met externe oorsprong.Rekening houdend met de volgende elementen : - het vermogen van de BR2 dat dertigmaal kleiner is dan dat van een PWR, met bijgevolg een veel kleinere inventaris aan radioactieve stoffen, - het specifieke ontwerp van de BR2, met een grotere intrinsieke veiligheid dan een PWR, - de werking van BR2 die zich tot ongeveer 120 dagen per jaar beperkt, - het feit dat het om een enkele reactor gaat, terwijl de sites van Doel en Tihange respectievelijk 4 en 3 eenheden tellen, kan besloten worden dat het risico verbonden aan de werking van BR2 en bijgevolg aan dat van alle installaties van het SCK?CEN, ver onder dat van de nucleaire sites van Doel en Tihange ligt. Een reductiefactor groter dan honderd kan redelijkerwijze vooropgesteld worden.
In het licht van de wet gestemd op 20 juli 2011 waarbij de burgerlijke aansprakelijkheid van de exploitant van kerninstallaties per 1 januari 2012 van 297.472.229,73 euro naar 1,2 miljard euro gebracht wordt, lijkt het redelijk om het SCK?CEN voortaan als een installatie met laag risico te beschouwen en het verzekerde bedrag op het huidige niveau te behouden, zijnde 297.472. 229,73 euro. De bescherming van slachtoffers van een eventueel ongeval zal dus geenszins op 1 januari 2012 worden verminderd in vergelijking met de toestand daarvoor.
Dit bedrag ligt trouwens reeds ver boven het nieuwe minimumbedrag vermeld in het Protocol van Herziening van het Verdrag van Parijs over de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie. Dit Protocol, dat nog niet in voege is, voorziet een minimumbedrag van 70 miljoen euro voor de installaties met een laag risico. Het is eveneens hoger dan dat van andere installaties met beperkt risico, die voor 75 miljoen euro verzekerd zijn.
We hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en getrouwe dienaars, De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET
28 DECEMBER 2011. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 22/12/2000 pub. 24/01/2001 numac 2000011532 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit houdende erkenning van het Studiecentrum voor Kernenergie als exploitant van een kerninstallatie sluiten houdende erkenning van het Studiecentrum voor Kernenergie als exploitant van een kerninstallatie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 22 juli 1985Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/07/1985 pub. 14/08/2012 numac 2012000484 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie, artikel 7, tweede lid, 2°, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 2000 en 13 november 2011, en artikel 10;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 22/12/2000 pub. 24/01/2001 numac 2000011532 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit houdende erkenning van het Studiecentrum voor Kernenergie als exploitant van een kerninstallatie sluiten houdende erkenning van het Studiecentrum voor Kernenergie als exploitant van een kerninstallatie;
Gelet op het verzoek, ingediend op 14 juli 2011 door het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK?CEN), krachtens artikel 7, tweede lid, 2°, van de voormelde wet van 22 juli 1985Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/07/1985 pub. 14/08/2012 numac 2012000484 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten om de vermindering van zijn wettelijke aansprakelijkheid als exploitant van een kerninstallatie, gevestigd te Mol, Boeretang 200, op 1 januari 2012 te bekomen;
Overwegende dat op 1 januari 2012, het bedrag van de wettelijke aansprakelijkheid van de exploitanten van kerninstallaties van 297.472.229,73 euro tot 1,2 miljard euro wordt gebracht;
Overwegende dat de risico's op een kernongeval bij het SCK?CEN beduidend lager zijn dan bij een vermogenkerncentrale;
Overwegende dat de schade die uit een eventuele kernongeval bij het SCK?CEN zou kunnen voortvloeien veel lager is dan degene die door een ongeval bij een vermogenkerncentrale zou kunnen veroorzaakt worden;
Overwegende de risicoanalyse in het Verslag in bijlage;
Overwegende dat de belangrijkste bijdrage tot het globale risico voor de kerninstallaties van het SCK?CEN van de BR2-reactor komt, zowel voor wat betreft de ongevallen met interne oorsprong als deze met externe oorsprong. Rekening houdend met de volgende elementen : - het vermogen van de BR2 dat dertigmaal kleiner is dan dat van een PWR, met bijgevolg een veel kleinere inventaris aan radioactieve stoffen, - het specifieke ontwerp van de BR2, met een grotere intrinsieke veiligheid dan een PWR, - de werking van BR2 die zich tot ongeveer 120 dagen per jaar beperkt, - het feit dat het om een enkele reactor gaat, terwijl de sites van Doel en Tihange respectievelijk vier en drie eenheden tellen, kan besloten worden dat het risico verbonden aan de werking van BR2 en bijgevolg aan dat van alle installaties van het SCK?CEN, ver onder dat van de vermogenkerncentrales;
Overwegende dat het dus niet langer nodig is om voor het SCK?CEN hetzelfde regime toepassen als voor de voormelde installaties;
Overwegende dat de erkenning van het SCK?CEN als installatie met een beperkt risico, niet het effect mag hebben de bestaande dekking, dit wil zeggen 297.472.229,73 euro, te verminderen;
Op de voordracht van de Minister van Economie, van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Staatssecretaris voor Energie en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 22 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 22/12/2000 pub. 24/01/2001 numac 2000011532 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit houdende erkenning van het Studiecentrum voor Kernenergie als exploitant van een kerninstallatie sluiten houdende erkenning van het Studiecentrum voor Kernenergie als exploitant van een kerninstallatie wordt vóór het eerste lid een lid toegevoegd, luidende : « De nucleaire installaties bedoeld in artikel 1 worden beschouwd als een installatie met een gering risico, in de zin van artikel 7, tweede lid, 2° van de wet van 22 juli 1985Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/07/1985 pub. 14/08/2012 numac 2012000484 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie, gewijzigd bij de wet van 13 november 2011 ».
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2012.
Art. 3.De minister bevoegd voor de Verzekeringen en de minister bevoegd voor Energie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 28 december 2011.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET