Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 november 1997
gepubliceerd op 18 december 1997

Koninklijk besluit tot oprichting van het Secretariaat bij het college van procureurs-generaal

bron
ministerie van justitie
numac
1997010019
pub.
18/12/1997
prom.
27/11/1997
ELI
eli/besluit/1997/11/27/1997010019/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 NOVEMBER 1997. Koninklijk besluit tot oprichting van het Secretariaat bij het college van procureurs-generaal


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op de artikelen 143bis, § 8, tweede lid, en 185, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 mei 1997 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van de wet van 4 maart 1997 tot instelling van het college van de procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 april 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 13 oktober 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 13 oktober 1997;

Gelet op het protocol van het Sectorcomité III - Justitie, van 17 november 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989 en 4 juli 1989;

Gelet op de hoogdringendheid;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid om bij het college van procureurs-generaal een secretariaat op te richten teneinde dit toe te laten zijn wettelijk opdracht te vervullen;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Bij het college van procureurs-generaal wordt een Secretariaat opgericht, geleid door een directeur bijgestaan door twee adjunct-adviseurs die elk tot een ander taalstelsel behoren.

Art. 2.De directeur is belast met de ondersteuning van het college in de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in artikel 143bis, § 2, 1° en 2°, en § 3, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

De directeur zal daartoe onder meer : 1° samenwerken met de leden van het openbaar ministerie bij de hoven van beroep die het college bijstaan voor de uitvoering van zijn opdrachten;2° de redactie verzekeren van het jaarlijks verslag voorzien in artikel 143bis, § 7, van het Gerechtelijk Wetboek;3° deelnemen aan de vergaderingen van het college;4° instaan voor het bijhouden van de agenda en het maken van de verslagen van de vergaderingen van het college en de verspreiding ervan overeenkomstig artikel 143bis, § 8, van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 3.In het kader van zijn opdrachten informeert de directeur de voorzitter van het college van procureurs-generaal over alle elementen die van belang zijn voor het strafrechtelijk beleid van het college en doet hij de voorzitter alle voorstellen die hij nuttig acht.

Art. 4.De directeur en de adjunct-adviseurs worden op voordracht van de Minister van Justitie en op eensluidend advies van het college van procureurs-generaal door Ons benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.

Art. 5.Om benoemd te worden tot directeur, moet de kandidaat : 1° Belg zijn;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° minstens 35 jaar oud zijn;4° houder zijn van het diploma van doctor of licentiaat in de rechten uitgereikt door een universiteit van de Europese Unie;5° een grondige kennis van het Nederlands en het Frans bezitten;6° gedurende minstens vijf jaar gerechtelijke, juridische, academische of administratieve functies in België hebben uitgeoefend die betrekking hebben op de strijd tegen de criminaliteit;7° bekwaam zijn om een team te leiden;8° ervaring hebben in het houden van vergaderingen.

Art. 6.Om benoemd te worden tot adjunct-adviseur moet de kandidaat : 1° Belg zijn;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° minstens 30 jaar oud zijn;4° houder zijn van het diploma van doctor of licentiaat in de rechten uitgereikt door een universiteit van de Europese Unie.

Art. 7.De openstaande betrekkingen worden aangekondigd via een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Dat bericht nodigt de kandidaten uit hun titels en verdiensten te doen gelden, bepaalt de termijn waarin de kandidaturen moeten worden neergelegd en wijst de autoriteit aan bij wie de kandidaturen moeten worden ingediend. Bovendien worden in het bericht de functies beschreven die betrekking hebben op de openstaande betrekking en de voorwaarden aangegeven waaraan de kandidaten moeten voldoen om te kunnen worden benoemd.

Een selectiecommissie opgericht door de Minister van Justitie en geplaatst onder het voorzitterschap van de Vaste Wervingssecretaris en van de Secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie, wordt belast met het uitbrengen van een advies over de verschillende kandidaturen.

Art. 8.De directeur en de adjunct-adviseurs staan onder het gezag van de voorzitter van het college van procureurs-generaal.

Art. 9.§ 1. De directeur en de adjunct-adviseurs hebben als zodanig niet de hoedanigheid van Rijksambtenaar in de zin van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel. § 2. Overminderd de bepalingen van hun eigen statuut en van dit statuut gelden voor de directeur, evenals voor de adjunct-adviseurs evenwel de bepalingen welke voor het Rijkspersoneel regelen : 1° de plichten en de onverenigbaarheden;2° de persoonlijke aansprakelijkheid;3° de dienstanciënniteit;4° de jaarlijkse verloven voor vakantie en feestdagen;5° de indisponibiliteitstelling wegens persoonlijke aangelegenheden;6° de schorsing in het belang van de dienst;7° de tuchtregeling;8° het onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid;9° de beroepsongeschiktheid en de ambtsneerlegging.

Art. 10.Op voorstel van de Minister van Justitie kunnen Wij wegens ernstig plichtsverzuim een einde stellen aan het mandaat van de directeur of van de adjunct-adviseurs.

Bij dit voorstel is het eensluidend advies van het college van procureurs-generaal gevoegd.

De Minister van Justitie stelt daartoe vooraf een met redenen omkleed verslag op dat ter kennis wordt gebracht van de belanghebbende.

De belanghebbende wordt over dit verslag gehoord door de Minister van Justitie binnen de maand na kennisgeving. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.

Het definitieve voorstel wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed, en aan de belanghebbende medegedeeld binnen de tien dagen na het verhoor.

Tegen dit voorstel kunnen de directeur en de adjunct-adviseurs beroep instellen bij de interdepartementale raad van beroep volgens de nadere regels bepaald bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel.

Art. 11.De directeur en de adjunct-adviseurs worden uitgesloten van de toepassing van de bepalingen van : - het koninklijk besluit van 20 mei 1965 betreffende de samenstelling en de werking van de ministeriële kabinetten en betreffende het personeel van de ministeries aangewezen om van het kabinet van de voorzitter of van een lid van de Regering van een Gemeenschap of een Gewest deel uit te maken; - het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de Rijksambtenaren die met een opdracht worden belast; - het koninklijk besluit van 13 februari 1973 betreffende de kabinetten van de Staatssecretarissen; - het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en de andere diensten van de ministeries; - het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de rijksbesturen; - het koninklijk besluit van 10 april 1995 ter uitvoering van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector.

Art. 12.De ambtenaar die zich, op de datum van zijn eerste benoeming, in een statutair verband bevindt met de Staat of met enige andere rechtspersoon van publiek recht die onder de Staat ressorteert, wordt ter beschikking gesteld voor de gehele duur van zijn mandaat.

Deze periode wordt echter gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit gedurende dewelke hij zijn rechten op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal behoudt.

Indien de ambtenaar zich op de datum van zijn eerste benoeming in een contractueel verband bevindt met de Staat of met enige andere rechtspersoon van publiek recht die onder de Staat ressorteert, biedt zijn werkgever hem een schorsing van zijn arbeidsovereenkomst aan voor de gehele duur van zijn mandaat.

Gedurende deze periode behoudt hij evenwel zijn rechten op bevordering in zijn weddeschaal.

Art. 13.§ 1. Onverminderd de door de wet vastgestelde statutaire bepalingen zijn de volgende besluiten, zoals zij gewijzigd zijn, van toepassing op de directeur en op de adjunct-adviseurs : 1° koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten, toegekend aan de leden van het personeel der ministeries;2° koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;3° koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries;4° koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag toegekend aan sommige categorieën voor het door de Staat bezoldigd personeel;5° koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel der ministeries;6° koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries;7° koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur;8° koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt;9° koninklijk besluit van 18 november 1991 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige instellingen van openbaar nut in de vervoerkosten van de personeelsleden; § 2. De bepalingen die de hiervorengenoemde besluiten mochten wijzigen, aanvullen of vervangen zijn van rechtswege van toepassing op de directeur en op de adjunct-adviseurs.

Art. 14.§ 1. De directeur wordt gelijkgesteld met een ambtenaar van rang 13 in de hiërarchie van het Rijkspersoneel. § 2. Zijn weddeschaal is deze die hernomen wordt onder de rubriek 13B van de weddeschalen van de gemene graden van de Rijksambtenaren.

Na vijf jaar het ambt uitgeoefend te hebben, kan hij de weddeschaal 13D bekomen.

Art. 15.§ 1. De adjunct-adviseur wordt gelijkgesteld met een ambtenaar van rang 10 in de hiërarchie van het Rijkspersoneel. § 2. Zijn weddeschaal is deze die hernomen wordt onder de rubriek 10B van de weddeschalen van de gemene graden van de Rijksambtenaren.

Na vijf jaar het ambt uitgeoefend te hebben, kan hij de weddeschaal 10C bekomen.

Art. 16.Voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de directeur kan worden rekening gehouden met de uitgeoefende functies en de ervaring zoals vereist in het artikel 6 van het onderhavige besluit, met een maximum van zes jaar.

Art. 17.Onder voorbehoud van de bepalingen van dit besluit zijn de bepalingen inzake sociale zekerheid die van toepassing zijn op de Rijksambtenaren die nog niet definitief zijn benoemd, van toepassing op de directeur en op de adjunct-adviseurs.

Art. 18.§ 1. De Minister van Justitie stelt aan de directeur het administratief personeel alsook de middelen ter beschikking die nodig zijn voor de uitvoering van zijn opdracht.

Deze betrekkingen kunnen worden toegekend aan statutaire of contractuele ambtenaren van het Ministerie van Justitie of statutair of contractueel administratief personeel van de griffies en parketten. § 2. De ambtenaar die zich in een statutair verband bevindt met de Staat, wordt ter beschikking gesteld en vervangen in zijn oorspronkelijke betrekking.

Deze periode wordt echter gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit gedurende dewelke hij zijn rechten op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal behoudt. § 3. Indien de ambtenaar zich in een contractueel verband bevindt, biedt zijn werkgever hem een schorsing van zijn arbeidsovereenkomst aan voor de gehele duur van zijn terbeschikkingstelling.

Gedurende deze periode behoudt hij evenwel zijn rechten op bevordering in zijn weddeschaal.

Art. 19.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 20.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 november 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie : S. DE CLERCK

^