gepubliceerd op 11 oktober 2005
Koninklijk besluit houdende het statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen
26 SEPTEMBER 2005. - Koninklijk besluit houdende het statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, 1. Artikel 23 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten regelt het statuut van de instellingen die diensten van vereffening aanbieden aan gereglementeerde markten in financiële instrumenten.Onder vereffening (« settlement ») verstaat men de afwikkeling, in voorkomend geval na verrekening, van de verrichtingen in financiële instrumenten, via de overdracht van deze instrumenten en, desgevallend, contanten van rekening naar rekening (zie in dit verband de in artikel 2, 17°, van de wet van 2 augustus 2002 opgenomen begripsomschrijving van vereffeningsinstelling).
In het licht van de ontwikkelingen van herstructurering en consolidatie in de sector van de transactieverwerkende diensten heeft de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten deze regels vervolledigd. Met name wordt het prudentieel toezicht van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) op vereffeningsinstellingen en het oversight van de Nationale Bank van België (NBB) op door deze instellingen beheerde vereffeningssystemen uitgestrekt tot instellingen waarvan het bedrijf bestaat uit het operationele beheer van diensten verstrekt door vereffeningsinstellingen. Bedoeld worden instellingen die materiële en intellectuele taken verrichten ten behoeve van vereffeningsinstellingen die van substantieel en kritiek belang zijn voor het op een continue en bevredigende basis verrichten van vereffeningsdiensten. Deze instellingen, die met toepassing van voornoemd artikel 23, § 7, door U nominatim zullen worden aangeduid, worden mutatis mutandis onderworpen aan het regime van de vereffeningsinstellingen. Ze worden hierna aangeduid als met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen. De voornoemde door de wet voorgeschreven individuele aanduiding van de betrokken instellingen beantwoordt de zorg van de Europese Centrale Bank, in haar advies over dit besluit, dat enkel instellingen worden geviseerd die taken vervullen van substantieel en kritiek belang voor vereffeningsinstellingen. 2. In uitvoering van voornoemd artikel 23, als gewijzigd door de voormelde wet van 15 december 2004, beoogt het besluit dat u ter goedkeuring wordt voorgelegd de nadere regels vast te stellen in verband met het prudentieel toezicht van de CBFA op de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen. Het besluit houdt rekening met de adviezen geformuleerd door de ECB en door de Raad van State, in het bijzonder het advies van deze laatste om de regels voor de vereffeningsinstellingen en hiermee gelijkgestelde instellingen in de tekst van het besluit zelf te bepalen en niet via verwijzing naar andere wetgeving. 3. De vereffeningsinstellingen waarvoor het besluit geldt, omvatten de volgende twee categorieën van instellingen : - de instellingen die als centrale depositaris erkend zijn krachtens het gecoördineerd koninklijk besluit nr.62 betreffende de bewaargeving van vervangbare financiële instrumenten en de vereffening van transacties op deze instrumenten; - de instellingen aangeduid door de Koning om de dienst van vereffening met betrekking tot verrichtingen in gedematerialiseerde effecten te verstrekken krachtens artikel 468 van het Wetboek van vennootschappen.
Het toepassingsgebied van het besluit geldt daarentegen niet voor in België gevestigde kredietinstellingen, zelfs al zijn ze erkend als centrale depositaris en verrichten ze dus de activiteit van een vereffeningsinstelling.
Het besluit regelt evenmin de door artikel 22 van de wet van 2 augustus 2002 geviseerde verrekeninginstellingen die instaan voor de verrekening (« clearing ») van transacties in financiële instrumenten.
Hier zij op gewezen dat dit besluit geen afbreuk doet aan de bevoegdheden van de NBB inzake oversight op vereffeningssystemen.
Er kan ook worden aan herinnerd dat er momenteel nog geen communautaire richtlijnen met geharmoniseerde regels voor de vereffeningsdiensten als dusdanig bestaan. In dit verband kan er worden opgemerkt dat in haar advies over dit besluit de Europese Centrale Bank zich gunstig uitlaat over de uitvaardiging van nationale regelgeving betreffende het toezicht op niet-bancaire vereffeningsinstellingen, in afwachting van communautaire initiatieven. 4. Het besluit regelt in de eerste plaats de voorwaarden en de procedure van de vergunning voor met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen.Artikel 23, § 7, van de wet van 2 augustus 2002 bepaalt immers dat de instellingen die operationele beheersactiviteiten voor vereffeningsinstellingen verrichten, vooraf een vergunning van de CBFA dienen te bekomen. De wet schrijft dergelijke vergunningsplicht niet voor ten aanzien van vereffeningsinstellingen. De afwezigheid van een vergunningsplicht voor vereffeningsinstellingen zelf houdt verband met de omstandigheid dat zij reeds over een erkenning bij Koninlijk Besluit als centrale depositaris zullen beschikken. Vereffeningsinstellingen zijn echter wel onderworpen aan het continue prudentieel toezicht van de CBFA met betrekking tot de op hen toepasselijke wettelijke en reglementaire bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden. 5. De vergunningsvoorwaarden voor met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen zijn in belangrijke mate geïnspireerd door de regels die gelden voor de aan het prudentieel toezicht van de CBFA onderworpen kredietinstellingen.Deze aanpak wordt door de ECB in haar advies over dit besluit uitdrukkelijk gesteund. Het besluit inspireert zich daarvoor op de relevante bepalingen van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. De vergunningsvoorwaarden omvatten o.m. een test van de geschiktheid van de leiding en de belangrijke aandeelhouders. Er wordt in dit verband verwezen naar de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen (Parl. St., Senaat, 1992-1993, 616-1).
Het bedrag van het minimale aanvangskapitaal stemt overeen met het aanvangskapitaal dat wordt gevraagd vanwege beleggingsondernemingen die als bewaarder optreden voor bepaalde institutionele beleggers. Het werd bepaald rekening houdend met de omstandigheid dat de diensten die ten gunste van vereffeningsinstellingen worden verleend van verschillende aard en omvang kunnen zijn. Deze bepaling staat er niet aan in de weg dat de CBFA kan nagaan of er een redelijke verhouding bestaat tussen het bedrag van het aanvangskapitaal en de risico's verbonden aan de voorgenomen werkzaamheden. Is dit niet het geval dan kan de CBFA de vergunning weigeren omwille van de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid. Er wordt ook aan herinnerd dat de bepaling inzake het initieel minimumkapitaal moet worden samengelezen met artikel 13 dat de eigenvermogensverplichtingen bepaalt die op continue basis moeten worden nageleefd. 6. De vergunningsvoorwaarden van artikel 10 zijn bovendien geïnspireerd door de meest recente Europeesrechtelijke voorschriften betreffende het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen.Ze omvatten vereisten in verband met « compliance »-verplichtingen in hoofde van de instellingen (artikel 10, § 2). Voorts worden voorschriften gepreciseerd in verband met « outsourcing » van operationele functies (artikel 10, § 5) en betreffende gezonde beheerspraktijken inzake continuïteit van de activiteiten (« business continuity ») (artikel 10, § 4), naar het voorbeeld van de bepalingen van de Richtlijn 2004/ 39/EG betreffende markten voor financiële instrumenten.
Artikel 10, § 6, is geïnspireerd op de recente voorstellen van de Europese Commissie voor een richtlijn in verband met de kapitaaltoereikendheid voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Deze voorschriften strekken er toe dat de aan het besluit onderworpen instellingen beschikken over mechanismen tot identificatie, beheersing, controle en verslaggeving inzake de (potentiële) risico's die zij lopen. Gelet op de aard van hun bedrijf zullen in het bijzonder maatregelen en procedures vereist zijn tot beheersing van het operationeel risico, d.w.z. het risico van verlies dat gevolg is van onaangepaste of gebrekkige processen, menselijke middelen of systemen of van externe gebeurtenissen, met inbegrip van juridische risico's (« legal risk »). Voorts preciseert artikel 10, § 7, een aantal basisbeginselen op het vlak van een passende « corporate governance ». 7. De organatorische beginselen van het besluit kunnen nader worden uitgewerkt via reglement van de CBFA, dat U ter goedkeuring zal worden voorgelegd met toepassing van artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002.Deze werkwijze biedt het voordeel dat soepel kan worden ingespeeld op ontwikkelingen in de markt en op nieuwe internationale toezichtsstandaarden. 8. Het besluit bepaalt vervolgens specifieke bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden zowel voor de vereffeningsinstellingen als voor de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen naar Belgisch recht. In de eerste plaats moeten beide categorieën op continue wijze voldoen aan de in het besluit voorgeschreven vergunningsvoorwaarden.
Het besluit bepaalt tevens voorschriften inzake het vereiste eigen vermogen van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen. In afwachting van een reglement van de CBFA specifiek voor beide types instellingen, dienen zij - op grond van artikel 37 van het besluit - het reglement van de CBFA van 5 december 1995 inzake eigen vermogen van de kredietinstellingen na te leven. Deze overgangsregeling inzake solvabiliteitsverplichtingen geldt voor de betrokken instelling op solo-basis en op basis van haar geconsolideerde positie.
In afwachting van een definitieve regime dienen de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen bovendien, op niet-geconsolideerde basis, over toereikende beschikbare of op korte termijn te mobiliseren liquiditeiten of toereikende zekerheden te beschikken om de continuïteit van hun activiteiten te waarborgen voor een periode van tenminste zes maanden behoudens de betrokken instelling kan aantonen en motiveren dat de aard en het niveau van de (potentiële) risico's die zij loopt een kortere termijn verantwoorden. De CBFA zal beoordelen of een kortere termijn een gezond beheer en de beheersing van de risico's verzekert.
Gelet op de specifieke aard van de liquiditeitsnorm, zal de CBFA afwijkingen erop slechts toestaan na raadpleging van de NBB. Deze reglementaire voorschriften doen geen afbreuk aan mogelijke contractuele regelingen die, naar het model van de protocollen in de banksector (zie in dit verband : Parl. St., Senaat, 1992-1993, 616-1, p. 8-12), betrekking kunnen hebben op bijzondere engagementen van de belangrijke aandeelhouders van de betrokken instellingen. De financiële ratio's die bij reglement kunnen worden bepaald, kunnen slaan op vergelijkbare aspecten als de eigen-vermogensbesluiten die de CBFA t.a.v. kredietinstellingen kan treffen.
De aan de CBFA toegekende afwijkingsbevoegdheid in bijzondere gevallen beoogt te voorkomen dat een te strikte of onmiddellijke toepassing van sommige bepalingen de realisering van de globale doelstellingen van de regelgeving, met inbegrip van een op risico-beheersing gebaseerde aanpak, zou beletten of de oplossing van voorbijgaande moeilijkheden zou in de weg staan.
De door het besluit voorgeschreven toepassing van de bancaire boekhoudregels houdt in het bijzonder de toepassing in van de door de International Accounting Standards Board opgestelde internationale standaarden voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen, zodra deze standaarden toepasselijk worden gemaakt voor kredietinstellingen voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening.
Daarnaast mogen de door dit besluit geviseerde instellingen slechts met de goedkeuring van de CBFA andere activiteiten dan vereffening en hierbij aansluitende activiteiten ontwikkelen. 9. Hoofdstukken IV en V hebben betrekking op het toezicht van de CBFA op de vereffeningsinstellingen en de met deze instellingen gelijkgestelde instellingen naar Belgisch recht.Zonder afbreuk te doen aan de in de wet van 2 augustus 2002 bepaalde bevoegdheden van de CBFA preciseert het besluit de toezichtsinstrumenten van de CBFA, de uitzonderlijke maatregelen en de sancties die zij kan treffen. Dit kan voor met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen gaan tot de herroeping van de vergunning.
Het toezicht van de CBFA op de in het besluit geviseerde instellingen is zowel op solo-basis als op basis van hun geconsolideerde positie.
De regeling van het toezicht op geconsolideerde basis is geïnspireerd door de regeling bepaald door de wet van 22 maart 1993. De nadere regels van het groepstoezicht bepaald ter uitvoering van de bankwet worden van toepassing verklaard, met dien verstande dat men vereffeningsinstelling/met vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling moet lezen in plaats van kredietinstelling (zie het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen). Dit betekent dat wanneer een vereffeningsinstelling (of een hiermee gelijkgestelde instelling) een moederonderneming is, zij onderworpen is aan het toezicht op geconsolideerde basis voor het geheel dat zijn samen met haar Belgische of buitenlandse dochters vormt. Het geconsolideerde toezicht slaat op de geconsolideerde financiële positie, inclusief de conformiteit van de solvabiliteitspositie van de groep met de bancaire normen, het beleid, de organisatie en de interne controleprocedures voor het geconsolideerde geheel, en de invloed van de in de geconsolideerde positie opgenomen ondernemingen op derde ondernemingen. Wanneer de betrokken groep een kredietinstelling omvat, zijn de in dit besluit bepaalde regels cumulatief toe te passen met de voor de kredietinstellingen geldende regels.
Er wordt aan herinnerd dat het toezicht op geconsolideerde basis niet tot gevolg heeft dat de CBFA op elke in het geconsolideerd toezicht opgenomen onderneming die niet aan een prudentieel statuut is onderworpen, individueel toezicht houdt.
In een aantal gevallen (zoals het toezicht op bijkantoren in het buitenland) voorziet het besluit dat de CBFA met buitenlandse toezichthouders van vereffeningsinstellingen of hiermee gelijkgestelde instellingen samenwerkt. Het gaat echter louter om een mogelijkheid vermits deze categorieën van instellingen niet in alle lidstaten van de EER aan toezicht onderworpen zijn, zoals de ECB in haar advies terecht opmerkt. 10. Het hoofdstuk VI van het besluit regelt tenslotte het geval van een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling die is opgericht als een in België gevestigd bijkantoor van een buitenlandse instelling.Het gaat om door U nominatim aangeduide bijkantoren die geen bijkantoren van een kredietinstelling zijn. Ze zijn onderworpen aan gelijkaardige bepalingen als deze bepaaald in hoofdstukken II tot V voor Belgische instellingen met dezelfde activiteiten.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS
26 SEPTEMBER 2005. - Koninklijk besluit houdende het statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op artikel 23, gewijzigd bij de wet van 15 december 2004, en 41, 2°;
Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, gegeven op 22 februari 2005;
Gelet op het advies van de Nationale Bank van België, gegeven op 7 maart 2005;
Gelet op het advies van de Europese Centrale Bank, gegeven op 15 april 2005;
Gelet op het advies 38.137/2 van de Raad van State, gegeven op 7 maart 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet van 22 maart 1993 : de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;2° de wet van 2 augustus 2002 : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;3° CBFA : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen bedoeld in hoofdstuk III van de wet van 2 augustus 2002;4° de vereffeningsinstellingen : de vereffeningsinstellingen bedoeld in artikel 23, § 1, van de wet van 2 augustus 2002, die geen in België gevestigde kredietinstellingen zijn;5° de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen : de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen die door de Koning zijn aangeduid met toepassing van artikel 23, § 7, van de wet van 2 augustus 2002. HOOFDSTUK II. - Vergunning van de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen naar Belgisch recht Afdeling I. - Bedrijfsvergunning van een met een
vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling
Art. 2.De met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen naar Belgisch recht, die hun werkzaamheden in België wensen uit te oefenen, moeten, vooraleer die aan te vatten, een vergunning verkrijgen van de CBFA, ongeacht waar elders zij hun werkzaamheden uitoefenen.
Art. 3.Bij de vergunningsaanvraag wordt een programma van werkzaamheden gevoegd dat beantwoordt aan de door de CBFA gestelde voorwaarden en waarin met name de aard en de omvang van de voorgenomen verrichtingen alsook de organisatiestructuur van de instelling worden vermeld en de nauwe banden die zij heeft met andere personen. De aanvragers bezorgen de CBFA tevens een financiële planning voor de eerstvolgende drie jaar. Zij moeten aan de CBFA alle inlichtingen verstrekken die nodig zijn om hun aanvraag te kunnen beoordelen.
Art. 4.De CBFA verleent de aangevraagde vergunning aan instellingen die voldoen aan de voorwaarden van afdeling II. Zij spreekt zich uit over een aanvraag binnen drie maanden na voorlegging van een volledig dossier en uiterlijk binnen negen maanden na ontvangst van de aanvraag.
De beslissingen inzake vergunning worden binnen vijftien dagen met een ter post aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de aanvragers.
De CBFA kan, gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid van de instelling, in haar vergunning voorwaarden stellen voor de uitoefening van bepaalde van de voorgenomen werkzaamheden.
Art. 5.De CBFA maakt elk jaar een lijst op van de instellingen waaraan krachtens dit hoofdstuk een vergunning is verleend. Deze lijst en alle wijzigingen die er tijdens het jaar in werden aangebracht, worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Afdeling II.
Vergunningsvoorwaarden van met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen naar Belgisch recht
Art. 6.De met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen naar Belgisch recht moeten worden opgericht in de rechtsvorm van een handelsvennootschap, met uitzondering van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die is opgericht door één enkele persoon.
Art. 7.Om een vergunning te verkrijgen, moet het volgestorte gedeelte van het kapitaal ten minste 2.500.000 EUR bedragen.
Art. 8.Een vergunning wordt pas verleend nadat de CBFA in kennis is gesteld van de identiteit van de natuurlijke of rechtspersonen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, een al dan niet stemrechtverlenende deelneming van ten minste 5 pct. bezitten in het kapitaal van de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling. De kennisgeving moet vermelden welke kapitaalfracties en hoeveel stemrechten deze personen bezitten. Wanneer verschillende personen de deelneming gezamenlijk of in onderling overleg bezitten, zijn de artikelen 2, §§ 2 en 3, tweede zin, van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen van toepassing alsmede de maatregelen die met toepassing van deze artikelen krachtens genoemde wet zijn genomen. Artikel 2, § 1, van dezelfde wet is van toepassing.
De vergunning wordt geweigerd wanneer de CBFA, gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid van de instelling, niet overtuigd is van de geschiktheid van de in het eerste lid bedoelde natuurlijke of rechtspersonen.
Art. 9.De effectieve leiding van met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen moet worden toevertrouwd aan ten minste twee natuurlijke personen. Voor de uitoefening van deze functies moeten zij de vereiste professionele betrouwbaarheid en de passende ervaring bezitten.
Personen die worden bedoeld in één van de gevallen als beschreven in de artikelen 1 tot 3, 3bis, §§ 1 en 3, en 3ter van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken, mogen de functie van zaakvoerder, bestuurder of directeur niet uitoefenen, noch vennootschappen vertegenwoordigen die zo een functie uitoefenen.
De in het eerste lid opgesomde functies mogen evenmin worden uitgeoefend door : 1° personen die werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van minder dan drie maanden of een geldboete voor een misdrijf als bedoeld in voornoemd koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934; 2° personen die werden veroordeeld wegens overtreding van : a) de artikelen 104 en 105 van de wet van 22 maart 1993;b) artikel 25 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten;c) op de artikelen 31 tot 35 van de bepalingen betreffende de private spaarkassen, gecoördineerd op 23 juni 1967;d) de artikelen 13 tot 16 van de wet van 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden;e) de artikelen 100 tot 112ter van titel V van boek I van het Wetboek van koophandel of de artikelen 75, 76, 78, 150, 175, 176, 213 en 214 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;f) artikel 4 van het koninklijk besluit nr.41 van 15 december 1934 tot bescherming van het gespaard vermogen door reglementering van de verkoop op afbetaling van premie-effecten; g) de artikelen 18 tot 23 van het koninklijk besluit nr.43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatie-ondernemingen; h) de artikelen 200 tot 209 van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935;i) de artikelen 67 tot 72 van het koninklijk besluit nr.225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen of artikel 34 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet; j) de artikelen 4 en 5 van het koninklijk besluit nr.71 van 30 november 1939 betreffende het leuren met roerende waarden en demarchage met roerende waarden en goederen of eetwaren; k) artikel 31 van het koninklijk besluit nr.72 van 30 november 1939 tot regeling van de beurzen voor de termijnhandel in goederen en waren, van het beroep van de makelaars en tussenpersonen die zich met deze termijnhandel inlaten en van het regime van de exceptie van spel; l) artikel 29 van de wet van 9 juli 1957 tot regeling van de verkoop op afbetaling en van zijn financiering of de artikelen 101 en 102 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;m) artikel 11 van het koninklijk besluit nr.64 van 10 november 1967 tot regeling van het statuut van de portefeuille-maatschappijen; n) de artikelen 53 tot 57 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;o) de artikelen 11, 15, § 4, en 18 van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overname-aanbiedingen;p) de artikelen 148 en 149 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs;q) de artikelen 38 tot 42 van de wet van 2 augustus 2002.3° personen die werden veroordeeld door een buitenlandse rechtbank voor soortgelijke misdrijven als bedoeld in 1° en 2°;in deze gevallen is artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 van toepassing.
Voor de personen bedoeld in het 2° en, voor de veroordelingen vermeld in dit 2°, in het 3° van het derde lid van dit artikel kan de CBFA afwijkingen toestaan op de verbodsbepalingen waarvan sprake in dit derde lid.
Art. 10.§ 1. De met vereffenings-instellingen gelijkgestelde instelling moeten voldoen aan de in de §§ 2 tot en met 9 gestelde organisatorische eisen. § 2. Zij stellen adequate beleidslijnen en afdoende procedures vast om te garanderen dat zij, hun bestuurders en hun werknemers, de verplichtingen van dit besluit nakomen. § 3. Zij handhaven en passen doeltreffende organisatorische en administratieve regelingen toe om alle redelijke maatregelen te kunnen nemen teneinde te voorkomen dat belangenconflicten de belangen van dienstbetrekkers schaden. § 4. Zij treffen redelijke maatregelen om continuïteit en regelmatigheid bij het verrichten van hun diensten te waarborgen. Te dien einde maken zij gebruik van passende en evenredige systemen, middelen en procedures.
Ze voorzien in gepaste structurele maatregelen en urgentieplannen in geval van stoornissen in hun werking of betekenisvolle tekortkomingen in hoofde van deelnemers aan een vereffeningssysteem. § 5. Zij nemen, wanneer zij een beroep doen op derden voor de uitvoering van operationele taken die van kritiek belang zijn voor een continue en bevredigende dienstverlening aan de dienstbetrekkers en voor het verrichten van diensten op een continue en bevredigende basis, redelijke maatregelen om het operationele risico niet onverantwoord te vergroten.
Uitbesteding van belangrijke operationele taken mag niet wezenlijk afbreuk doen aan de kwaliteit van hun interne controle en aan het vermogen van de CBFA om te controleren of zij alle wettelijke en reglementaire verplichtingen nakomen. § 6. Zij beschikken over een voor hun werkzaamheden aangepaste administratieve en boekhoudkundige organisatie, effectieve mechanismen tot identificatie, beheersing, controle en verslaggeving inzake de risico's die ze lopen of zouden kunnen lopen, adequate interne controleprocedures, en effectieve controle- en beveiligingsvoorzieningen voor informatieverwerkingssystemen. § 7. Zij beschikken over een duidelijke en voor hun werkzaamheden passende en transparante beleidsstructuur, met inbegrip van een aangepaste organisatie van het bestuur en beleid van de vennootschap en precies vastgelegde, transparante en consistente verantwoordelijkheidslijnen. § 8. Zij zorgen ervoor dat gegevens over alle door hun verrichte diensten en transacties worden bijgehouden die voldoende zijn om de CBFA in staat te stellen na te gaan of de in dit besluit gestelde eisen worden nageleefd en in het bijzonder of zij alle verplichtingen jegens hun dienstbetrekkers zijn nagekomen. § 9. Als zij nauwe banden in de zin van artikel 3, § 1, 1°bis, van de wet van 22 maart 1993 hebben met andere natuurlijke of rechtspersonen, mogen die banden geen belemmering vormen voor het individueel of geconsolideerd prudentieel toezicht. § 10. De door de CBFA conform artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 genomen reglementen worden getroffen na advies van de Nationale Bank van België, voor het bepalen van de nadere regels betreffende de verplichtingen waarvan sprake in dit artikel.
Art. 11.Het hoofdbestuur van een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling moet in België zijn gevestigd. HOOFDSTUK III. - Bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden voor vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijk-gestelde instellingen naar Belgisch recht
Art. 12.De met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen moeten te allen tijde voldoen aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 6 en 9 tot 11.
De voorwaarden bepaald in de artikelen 6 en 9 tot 11 zijn als bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden van toepassing op de vereffeningsinstellingen.
De CBFA maakt elk jaar een lijst op van de vereffeningsinstellingen onderworpen aan dit hoofdstuk. Deze lijst en alle wijzigingen die er tijdens het jaar in werden aangebracht, worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Art. 13.De vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen moeten te allen tijde voor het toezicht op hun solvabiliteit en liquiditeit, op geconsolideerde en niet-geconsolideerde basis, voldoen aan de financiële ratio's die de CBFA, na advies van de Nationale Bank van België, bij een conform artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 genomen reglement kan bepalen.
Het eigen vermogen van de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen mag bovendien niet dalen onder het bedrag van het overeenkomstig artikel 7 vastgestelde aanvangskapitaal.
Het eigen vermogen van de vereffeningsinstellingen bedraagt bovendien tenminste 2.500.000 EUR.
Art. 14.§ 1. Onverminderd artikel 8 van dit besluit en de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overname-aanbiedingen, moet iedere natuurlijke of rechtspersoon die al dan niet stemrechtverlenende aandelen die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen van een vereffeningsinstelling of hiermee gelijkgestelde instelling, wenst te verwerven, zodanig dat hij rechtstreeks of onrechtstreeks ten minste 5 pct. van het kapitaal of van de stemrechten zou bezitten, de CBFA vooraf kennis geven van zijn voornemen alsook van de kapitaalfractie en het aantal stemrechten die zijn deelneming vertegenwoordigen. Een dergelijke kennisgeving aan de CBFA is ook vereist wanneer een natuurlijke of rechtspersoon voornemens is zijn deelneming zodanig te vergroten dat de kapitaalfractie of de stemrechten in zijn bezit de drempel zouden bereiken of overschrijden van 10 pct., 15 pct., 20 pct. en vervolgens per schijf van 5 procentpunten.
De artikelen 1, § 3, § 4, tweede lid, en 2 van voornoemde wet van 2 maart 1989 en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing. § 2. Binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de ontvangst van de bij § 1, eerste lid voorgeschreven kennisgeving, kan de CBFA zich verzetten tegen de voorgenomen verwerving, indien zij, gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid van de instelling, niet overtuigd is van de geschiktheid van de natuurlijke of rechtspersoon die de kennisgeving heeft verricht. Indien er geen bezwaar is, kan zij een termijn vaststellen voor de uitvoering van de voorgenomen verwerving. § 3. Iedere natuurlijke of rechtspersoon die aandelen in een vereffeningsinstelling of een met een vereffeninginstelling gelijkgestelde instelling bezit voor een kapitaalfractie van 5 pct. of meer of die ten minste 5 pct. van de stemrechten verlenen en die voornemens is deze aandelen geheel of gedeeltelijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, te vervreemden, waardoor zijn deelneming onder de in § 1, eerste lid bedoelde drempels zou dalen, moet ten minste één maand vóór deze vervreemding de CBFA mededelen welke kapitaalfractie en hoeveel stemrechten enerzijds bij deze vervreemding zijn betrokken en anderzijds na afloop hiervan nog in zijn bezit zullen zijn; voor zover de identiteit van de verwerver(s) bekend is, deelt hij die mee aan de CBFA. § 4. Zodra zij daarvan kennis hebben, stellen de vereffeningsinstellingen en de met vereffeninginstellingen gelijkgestelde instellingen de CBFA in kennis van de verwervingen of vervreemdingen van hun aandelen, die een stijging boven of daling onder één van de drempels als bedoeld in § 1, eerste lid, tot gevolg hebben.
Tevens delen zij de CBFA ten minste eens per jaar de identiteit mee van de aandeelhouders of vennoten die rechtstreeks of onrechtstreeks aandelen bezitten die ten minste 5 pct. van het kapitaal vertegenwoordigen of ten minste 5 pct. van de stemrechten verlenen alsook welke kapitaalfractie en hoeveel stemrechten zij aldus bezitten. Zij delen de CBFA eveneens mee voor hoeveel aandelen en voor hoeveel hieraan verbonden stemrechten zij een kennisgeving van verwerving of vervreemding hebben ontvangen overeenkomstig artikel 5 van voornoemde wet van 2 maart 1989, ingeval dergelijke kennisgeving aan de CBFA niet statutair is voorgeschreven.
Art. 15.§ 1. Onverminderd artikel 10 mogen de bestuurders, zaakvoerders of directeuren van een vereffeningsinstelling of met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling en alle personen die, onder welke benaming of in welke hoedanigheid ook, deelnemen aan het bestuur of het beleid van de instelling, al dan niet ter vertegenwoordiging van de instelling, op de voorwaarden en binnen de grenzen vastgesteld in dit artikel, mandaten als bestuurder of zaakvoerder waarnemen in dan wel deelnemen aan het bestuur of het beleid van een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm, een onderneming met een andere Belgische of buitenlandse rechtsvorm of een Belgische of buitenlandse openbare instelling met industriële, commerciële of financiële werkzaamheden. § 2. De externe functies als bedoeld in § 1 worden beheerst door de interne regels die de instelling moet invoeren en doen naleven teneinde : 1° te vermijden dat personen die deelnemen aan de effectieve leiding van de instelling, door de uitoefening van die functies niet langer voldoende beschikbaar zouden zijn om deze leiding waar te nemen;2° te voorkomen dat bij de instelling belangenconflicten zouden optreden alsook risico's die gepaard gaan met de uitoefening van die functies, onder andere op het vlak van transacties van ingewijden;3° te zorgen voor een passende openbaarmaking van die functies. § 3. De mandatarissen van een vennootschap die worden benoemd op voordracht van de instelling, moeten personen zijn die deelnemen aan de effectieve leiding van de instelling dan wel personen die zij aanwijst.
De bestuurders die niet deelnemen aan de effectieve leiding van de instelling, mogen slechts bestuurder zijn van een vennootschap waarin de instelling een deelneming bezit, wanneer zij niet deelnemen aan het dagelijks bestuur. Voor een beperkte duur van 6 jaar geldt dit verbod echter niet voor de bestuurders die worden benoemd naar aanleiding van de verwerving van een deelneming of de overname van de activiteiten van de vennootschap waarin diezelfde personen deelnemen aan de effectieve leiding.
De personen die deelnemen aan de effectieve leiding van de instelling mogen geen mandaat uitoefenen dat een deelname aan het dagelijks bestuur inhoudt, tenzij in een vennootschap als bedoeld in artikel 20, § 2, waarmee de instelling nauwe banden heeft, in een patrimoniumvennootschap waarin zij of hun familie, in het kader van het normale beheer van hun vermogen, een significant belang bezitten of in een vennootschap waarvan zij de enige leiders zijn en waarvan het bedrijf beperkt is tot het verlenen van beheersdiensten aan de voornoemde vennootschappen of tot dat van een patrimoniumvennootschap. § 4. De instellingen notifiëren zonder uitstel aan de CBFA de functies uitgeoefend buiten de instelling door de in § 1 bedoelde personen met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen voorzien in dit artikel.
Art. 16.De toestemming van de CBFA is vereist voor fusies tussen vereffeningsinstellingen, fusies tussen met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, fusies tussen vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen of voor fusies tussen dergelijke instellingen en andere in de financiële sector bedrijvige instellingen.
Worden gelijkgesteld met fusies voor de toepassing van dit artikel : overdrachten van het bedrijf en integrale of gedeeltelijke overdrachten van het net.
De CBFA kan haar toestemming enkel weigeren binnen drie maanden nadat zij van het project in kennis is gesteld, om redenen die verband houden met het gezond en voorzichtig beleid van de betrokken instelling(en). Als zij niet binnen voornoemde termijn optreedt, wordt de toestemming geacht te zijn verkregen.
Art. 17.De vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen die in het buitenland een bijkantoor wensen te vestigen, stellen de CBFA daarvan in kennis.
Bij deze kennisgeving wordt een programma van werkzaamheden gevoegd waarin met name de aard van de voorgenomen werkzaamheden, gegevens over de organisatiestructuur van het bijkantoor, de domiciliëring van de correspondentie in het buitenland en de naam van de leiders van het bijkantoor worden vermeld.
De CBFA kan zich verzetten tegen de uitvoering van het project bij beslissing die is ingegeven door de nadelige gevolgen van de opening van een bijkantoor op de organisatie, de financiële positie of de controle van de instelling.
De beslissing van de CBFA moet uiterlijk zes weken na ontvangst van het volledige dossier met alle in het tweede lid bedoelde gegevens, met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs ter kennis worden gebracht van de instelling. Indien de CBFA haar beslissing niet binnen deze termijn ter kennis heeft gebracht, wordt zij geacht geen bezwaar te maken tegen het project van de instelling.
Iedere instelling die in het buitenland een bijkantoor heeft geopend, stelt de CBFA ten minste één maand op voorhand in kennis van alle wijzigingen in de conform het tweede lid verstrekte gegevens. Het derde en vierde lid zijn van toepassing
Art. 18.Het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen en het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de geconsolideerde jaarrekening van de kredietinstellingen zijn bij analogie van toepassing op de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen.
Voor bepaalde categorieën van instellingen of in bijzondere gevallen kan de CBFA afwijkingen toestaan van de in het eerste lid bedoelde besluiten.
Afwijkingen voor bepaalde categorieën van instellingen worden pas na advies van de Nationale Bank van België toegestaan.
Art. 19.Wanneer de niet-naleving door haar deelnemers van de regels van de vereffeningsinstelling negatieve gevolgen kan hebben op de situatie van de vereffeningsinstelling, brengt zij dit onverwijld ter kennis van de CBFA. De CBFA brengt de Nationale Bank van België hiervan op de hoogte en bezorgt haar op passende wijze de informatie die nuttig is voor haar opdracht bedoeld in artikel 23, § 3, van de wet van 2 augustus 2002.
Art. 20.§ 1. Buiten de diensten die zij in hun hoedanigheid van vereffeningsinstelling of met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling verrichten en buiten de werkzaamheden die zich in dit kader situeren of hierbij rechtstreeks aansluiten of bijkomend of aanvullend zijn, mogen de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen geen andere werkzaamheden verrichten, tenzij met de toestemming van de CBFA. Gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid en een passende risicobeheersing kan de CBFA het verstrekken van diensten andere dan deze die zij in hun hoedanigheid van vereffeningsinstelling of hiermee gelijkgestelde instelling verrichten, aan voorwaarden onderwerpen. § 2. Vereffeningsinstellingen of met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen mogen geen deelnemingen bezitten in handelsvennootschappen of vennootschappen die de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, tenzij met de toestemming van de CBFA. Dit verbod geldt niet voor deelnemingen in vennootschappen die alle of een deel van de in § 1 bedoelde werkzaamheden uitoefenen en evenmin voor deelnemingen in kredietinstellingen, beleggings-ondernemingen of in vennootschappen waarvan het doel in hoofdzaak bestaat in het aanhouden van participaties in dergelijke vennootschappen.
Gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid en een passende risicobeheersing kan de CBFA het nemen van deelnemingen aan voorwaarden onderwerpen. HOOFDSTUK IV. - Toezicht op de vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen naar Belgisch recht
Art. 21.De vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen zijn, inclusief voor hun bijkantoren en diensten in het buitenland, onderworpen aan het prudentieel toezicht van de CBFA. Onverminderd afdeling 8 van hoofdstuk II van de wet van 2 augustus 2002 kan de CBFA zich alle inlichtingen doen verstrekken over de organisatie, de werking, de positie en de verrichtingen van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen.
Zij kan ter plaatse inspecties verrichten en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van elk gegeven in bezit van de instelling, 1° om na te gaan of de wettelijke en reglementaire bepalingen op het statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen zijn nageleefd en of de boekhouding en jaarrekening, alsmede de haar door de instelling voorgelegde staten en inlichtingen, juist en waarheidsgetrouw zijn;2° om het passende karakter te toetsen van de beleidsstructuren, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle van de instelling;3° om zich ervan te vergewissen dat het beleid van de instelling gezond en voorzichtig is en dat haar positie of haar verrichtingen haar liquiditeit, rendabiliteit of solvabiliteit niet in gevaar kunnen brengen.
Art. 22.Relaties tussen een vereffeningsinstelling en een bepaalde cliënt of tussen een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling en een bepaalde cliënt behoren niet tot de bevoegdheid van de CBFA tenzij het toezicht op de instelling dit vergt.
Art. 23.De CBFA kan bij de bijkantoren van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen naar Belgisch recht die in het buitenland zijn gevestigd, na voorafgaande kennisgeving aan de autoriteiten die toezicht houden op de betrokken instellingen van het betrokken land, de in artikel 21, derde lid bedoelde inspecties verrichten, alsook alle inspecties met als doel ter plaatse gegevens te verzamelen of te toetsen over de leiding en het beleid van het bijkantoor, alsook alle gegevens die het toezicht op de instelling kunnen vergemakkelijken, inzonderheid op het vlak van de liquiditeit, solvabiliteit, beperking van grote risico's, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle.
Met hetzelfde doel en na kennisgeving aan de in het eerste lid bedoelde autoriteiten, kan zij een deskundige die zij aanstelt, gelasten met alle nuttige controles en onderzoeken. De bezoldiging en de kosten van deze deskundige worden door de instelling gedragen.
Evenzo kan zij deze autoriteiten verzoeken bepaalde van de in het eerste lid bedoelde controles en onderzoeken te verrichten.
Art. 24.De met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen delen de CBFA onverwijld alle nodige gegevens mede opdat het vergunningsdossier permanent actueel zou zijn. De CBFA kan de vereffeningsinstellingen verzoeken haar een vergelijkbaar permanent bijgehouden dossier te bezorgen.
Na advies van de Nationale Bank van België kan de CBFA, bij een conform artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 genomen reglement, voorschrijven dat haar door vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen periodiek cijfergegevens of uitleg wordt verstrekt vereist voor het toezicht op de voorschriften van dit besluit en de in uitvoering ervan getroffen reglementen, op geconsolideerde en niet-geconsolideerde basis.
In bijzondere gevallen kan de CBFA afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel en het met toepassing ervan genomen reglement.
Art. 25.§ 1. Groepen van vereffenings-instellingen en van met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen zijn onderworpen aan een toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
Het in dit artikel bepaalde toezicht geldt onverminderd het groepstoezicht op groepen van ondernemingen met een kredietinstelling of een beleggingsonderneming overeenkomstig de wet van 22 maart 1993 of de voornoemde wet van 6 april 1995. § 2. Voor de toepassing van dit artikel, 1° wordt voor de definitie van de begrippen "exclusieve of gezamenlijke controle" en "consortium" verwezen naar de reglementering op de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening waarvan sprake in artikel 18;2° moet onder "financiële holding" een financiële instelling bedoeld in de wet van 22 maart 1993 worden verstaan, waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk een of meer kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, vereffeningsinstellingen of met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen of financiële instellingen zijn en waarvan ten minste één een kredietinstelling, beleggingsonderneming, een vereffeningsinstelling of een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling is, en die geen gemengde financiële holding is in de zin van artikel 49bis van de wet van 22 maart 1993, artikel 95bis van de voornoemde wet van 6 april 1995 of artikel 91 octies decies van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. § 3. Wanneer een vereffeningsinstelling of een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling een moederonderneming is, is zij onderworpen aan het toezicht op geconsolideerde basis door de CBFA, voor het geheel dat zij samen met haar Belgische en buitenlandse dochters vormt.
Het toezicht op geconsolideerde basis slaat op de financiële positie, de voorwaarden als bedoeld in artikel 20, het beleid, de organisatie en de interne controleprocedures voor het geconsolideerde geheel en op de invloed van de geconsolideerde ondernemingen op andere ondernemingen.
De door en krachtens artikel 13 bepaalde verhoudingen en grenzen kunnen worden opgelegd op basis van de geconsolideerde positie van de vereffeningsinstelling of de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling en haar dochters.
Voor het toezicht op geconsolideerde basis leggen de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen periodiek aan de CBFA en aan de Nationale Bank van België een geconsolideerde financiële staat voor. De CBFA bepaalt, na advies van de Nationale Bank van België, volgens welke regels deze staat moet worden opgemaakt en inzonderheid volgens welke regels de consolidatiekring wordt bepaald, consolidatie moet worden toegepast en hoe vaak deze staten moeten worden voorgelegd.
Wanneer zij dit voor het prudentiële toezicht noodzakelijk acht, kan de CBFA eisen dat de vennootschappen die geen dochter zijn maar waarin een vereffeningsinstelling of een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling deelneemt of waarmee zij een andere kapitaalbinding heeft, in de consolidatie worden opgenomen.
De CBFA kan voorschrijven of eisen dat de betrokken vereffeningsinstellingen of met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, hun dochters en alle andere geconsolideerde ondernemingen haar alle inlichtingen verstrekken die nuttig zijn voor haar toezicht op geconsolideerde basis. Voor dit toezicht kan de CBFA ter plaatse, in alle geconsolideerde ondernemingen, de inlichtingen toetsen die zij heeft ontvangen in het kader van het toezicht op geconsolideerde basis of, op kosten van de betrokken instellingen, erkende revisoren of in voorkomend geval, door haar daartoe erkende buitenlandse deskundigen hiermee gelasten. De CBFA verricht deze toetsing of laat die pas verrichten bij een onderneming die in het buitenland is gevestigd nadat zij de toezichthoudende autoriteit van de betrokken Staat hiervan in kennis heeft gesteld en voor zover de betrokken autoriteit die toetsing niet zelf verricht of toestaat dat een revisor of deskundige deze verricht.
Het toezicht op geconsolideerde basis heeft niet tot gevolg dat de CBFA op elke geconsolideerde onderneming individueel toezicht houdt.
Het toezicht op geconsolideerde basis doet geen afbreuk aan het individuele toezicht van elke geconsolideerde vereffeningsinstelling of hiermee gelijkgestelde instelling Er kan evenwel rekening worden gehouden met de implicaties van het toezicht op geconsolideerde basis bij de bepaling van de inhoud en de modaliteiten van het individueel toezicht van vereffeningsinstellingen of met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen of het toezicht op sub-geconsolideerde basis van een dergelijke instelling die de dochter is van een andere vereffeningsinstelling of met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling. § 4. Wanneer een vereffeningsinstelling of een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling een consortium vormt met een of meer andere ondernemingen, valt zij onder het toezicht op geconsolideerde basis dat geldt voor alle ondernemingen van het consortium en hun dochters.
De voorschriften van § 3 zijn van toepassing. § 5. Voor iedere vereffeningsinstelling of met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling waarvan de moederonderneming een Belgische of buitenlandse financiële holding is, geschiedt het toezicht op basis van de geconsolideerde financiële positie van de financiële holding. Dit toezicht slaat op de in het tweede en derde lid van § 3 bedoelde aspecten. § 6. Ondernemingen die uitsluitend of samen met andere de controle hebben over een vereffeningsinstelling of over een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling en de dochterondernemingen van deze ondernemingen moeten, indien die ondernemingen niet vallen binnen het toepassingsgebied van de §§ 2, 3 en 4 betreffende het toezicht op geconsolideerde basis of binnen het toepassingsgebied. van artikel 49bis van de wet van 22 maart 1993, artikel 95bis van de voornoemde wet van 6 april 1995 of artikel 91 octies decies van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, de CBFA en de bevoegde buitenlandse autoriteiten alle gegevens en inlichtingen verstrekken die nuttig zijn voor het toezicht op de vereffeningsinstelling of de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling waarover deze ondernemingen de controle hebben.
Dergelijke informatieplicht geldt ook voor ondernemingen die, hoewel zij dochters zijn van een vereffeningsinstelling of een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling of een financiële holding, niet in het toezicht op geconsolideerde basis zijn opgenomen.
Wanneer de betrokken dochter een vereffeningsinstelling of een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling is, kan de CBFA of de buitenlandse autoriteit die bevoegd is voor het toezicht op genoemde dochter, eisen dat de moederonderneming de vereiste inlichtingen en gegevens verstrekt die voor het toezicht op genoemde dochter dienstig zijn. § 7. Het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen is bij analogie van toepassing op de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen. § 8. In bijzondere gevallen kan de CBFA afwijkingen toestaan van de toepassing van dit artikel en van de in dit artikel vermelde besluiten en reglementen.
Art. 26.De opdracht van revisor zoals bedoeld in het Wetboek Vennootschappen mag in de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen enkel worden toevertrouwd aan één of meer revisoren of een of meer revisorenvennootschappen die daartoe zijn erkend door de CBFA overeenkomstig artikel 52 van de wet van 22 maart 1993.
Artikel 141, 2°, van het Wetboek van vennootschappen is niet van toepassing op de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen.
De vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen mogen plaatsvervangende revisoren aanstellen, die in geval van langdurige verhindering van de revisor diens taak waarnemen. De voorschriften van dit artikel en van artikel 27 zijn van toepassing op deze plaatsvervangers.
De overeenkomstig dit artikel aangestelde erkende revisoren certificeren de geconsolideerde jaarrekening van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen.
Art. 27.Erkende revisoren-vennootschappen doen, overeenkomstig artikel 33, § 2, van de wet van 22 juli 1953, voor de uitoefening van de taak van revisor als bedoeld in artikel 26, een beroep op een erkende revisor die zij aanduiden. De voorschriften van dit besluit en zijn uitvoeringsbesluiten, die de aanstelling, de taak, de verplichtingen en verbodsbepalingen voor revisoren alsmede de voor hen geldende, andere dan strafrechtelijke sancties regelen, gelden zowel voor de revisorenvennootschappen als voor de erkende revisoren die hen vertegenwoordigen.
Een erkende revisorenvennootschap mag een plaatsvervangend vertegenwoordiger aanstellen onder haar leden die voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden.
Art. 28.Het Instituut der Bedrijfsrevisoren brengt de CBFA op de hoogte telkens als een tuchtprocedure wordt ingeleid tegen een erkende revisor of een erkende revisorenvennootschap wegens een tekortkoming in de uitoefening van zijn taak bij een vereffeningsinstelling of een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling alsook telkens als een tuchtmaatregel wordt genomen tegen een erkende revisor of een erkende revisorenvennootschap, met opgave van de motivering.
Art. 29.Voor de aanstelling van erkende revisoren en plaatsvervangende erkende revisoren bij vereffeningsinstellingen of met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen is de voorafgaande instemming vereist van de CBFA. Deze instemming moet worden gevraagd door het vennootschapsorgaan dat de aanstelling voorstelt. Bij aanstelling van een erkende revisorenvennootschap slaat deze instemming zowel op de vennootschap als op haar vertegenwoordiger.
Deze instemming is ook vereist voor de hernieuwing van een opdracht.
Wanneer de aanstelling van de revisor krachtens de wet geschiedt door de voorzitter van de rechtbank van koophandel of het hof van beroep, kiest hij uit een lijst van erkende revisoren, die door de CBFA is goedgekeurd.
Art. 30.De CBFA kan haar instemming overeenkomstig artikel 29 met een erkende revisor, plaatsvervangend erkende revisor, een erkende revisoren-vennootschap of vertegenwoordiger of plaatsvervangende vertegenwoordiger van zo een vennootschap, steeds herroepen bij beslissing die is gemotiveerd door redenen die verband houden met hun statuut of hun opdracht als erkende revisor of erkende revisorenvennootschap, zoals bepaald door of krachtens dit besluit.
Met deze herroeping eindigt de opdracht van revisor.
Vooraleer een erkende commissaris-revisor ontslag neemt, worden de CBFA en de vereffeningsinstelling of de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling hiervan vooraf in kennis gesteld, met opgave van de motivering.
Het erkenningsreglement bedoeld in artikel 52 van de wet van 22 maart 1993 regelt de procedure.
Bij afwezigheid van een plaatsvervangende erkende revisor of een plaatsvervangende vertegenwoordiger van een erkende revisorenvennootschap, zorgt de vereffeningsinstelling, de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling of de erkende revisorenvennootschap, met naleving van artikel 29, binnen twee maanden voor zijn vervanging.
Het voorstel om een erkende revisor in een vereffeningsinstelling of een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling van zijn opdracht te ontslaan, zoals geregeld bij de artikelen 135 en 136 van het Wetboek vennootschappen wordt ter advies voorgelegd aan de CBFA. Dit advies wordt meegedeeld aan de algemene vergadering.
Art. 31.De erkende revisoren verlenen hun medewerking aan het toezicht van de CBFA, op hun eigen en uitsluitende verantwoordelijkheid en overeenkomstig dit artikel, volgens de regels van het vak en de richtlijnen van de CBFA. Daartoe : 1° vergewissen zij zich ervan dat de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen de passende maatregelen hebben getroffen voor de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle tot naleving van de wetten, besluiten en reglementen over het wettelijk statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen;2° bevestigen zij voor de CBFA dat de periodieke staten die haar aan het einde van het eerste halfjaar en aan het einde van het boekjaar worden bezorgd, volledig, juist en volgens de geldende regels zijn opgemaakt;3° brengen zij bij de CBFA periodiek verslag uit of, op haar verzoek, bijzonder verslag uit over de organisatie, de werkzaamheden en de financiële structuur van de vereffeningsinstelling of de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling;4° brengen zij, in het kader van hun opdracht bij de vereffeningsinstelling of de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling of een revisorale opdracht bij een met de instelling verbonden onderneming, op eigen initiatief verslag uit bij de CBFA, zodra zij kennis krijgen van : a) beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van de instelling financieel of op het vlak van haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of van haar interne controle, op betekenisvolle wijze beïnvloeden of kunnen beïnvloeden;b) beslissingen of feiten die kunnen wijzen op een overtreding van het Wetboek Vennootschapppen, de statuten, de wetten, besluiten en reglementen over het wettelijk statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen;c) andere beslissingen of feiten die kunnen leiden tot een weigering van de certificering van de jaarrekening of tot het formuleren van voorbehoud. Tegen erkende revisoren die te goeder trouw informatie hebben verstrekt als bedoeld in het eerste lid, 4°, kunnen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken.
De erkende revisoren delen aan de leiders van de vereffeningsinstelling of de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling de verslagen mee die zij aan de CBFA richten overeenkomstig het eerste lid, 3°. Voor deze mededeling geldt de geheimhoudingsplicht zoals geregeld bij artikel 74 van de wet van 2 augustus 2002. Zij bezorgen de CBFA een kopie van hun mededelingen die zij aan deze leiders richten en die betrekking hebben op zaken die van belang kunnen zijn voor het toezicht dat zij uitoefent.
De erkende revisoren en de erkende revisorenvennootschappen mogen bij de buitenlandse bijkantoren van de instelling waarop zij toezicht houden, het toezicht uitoefenen en de onderzoeken verrichten die bij hun opdracht horen.
Zij kunnen door de CBFA, op verzoek van de Nationale Bank van België of van de Europese Centrale Bank, worden gelast te bevestigen dat de gegevens die deze instellingen aan deze autoriteiten moeten verstrekken, volledig, juist en conform de geldende regels zijn opgesteld. HOOFDSTUK V. - Uitzonderlijke maatregelen en sancties ten aanzien van vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen naar Belgisch recht
Art. 32.Bij beslissing die met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs ter kennis wordt gebracht, trekt de CBFA de vergunning in van de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen die hun bedrijf niet binnen twaalf maanden na het verlenen van een vergunning hebben aangevat, afstand doen van hun vergunning, failliet zijn verklaard of hun bedrijf hebben stopgezet.
Art. 33.§ 1. Wanneer de CBFA vaststelt dat een vereffeningsinstelling of een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling niet werkt overeenkomstig de bepalingen van de wetten, besluiten en reglementen over het wettelijk statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, dat haar beleid of financiële positie de goede afloop van haar verbintenissen in het gedrang dreigt te brengen of niet voldoende waarborgen biedt voor haar solvabiliteit, liquiditeit of rendabiliteit, of dat haar beleidsstructuren, haar administratieve of boekhoudkundige organisatie of interne controle ernstige leemten vertonen, stelt zij de termijn vast waarbinnen deze toestand moet worden verholpen.
Indien de toestand na deze termijn niet is verholpen, kan de CBFA : 1° voor de termijn die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de instelling geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden. De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling of voor derden voortvloeit.
Indien de CBFA de schorsing in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig.
De CBFA kan een vereffeningsinstelling tevens gelasten de aandelen over te dragen die zij bezit overeenkomstig artikel 20, § 2. 2° de vervanging gelasten van bestuurders of zaakvoerders van de instelling binnen een termijn die zij bepaalt en, zo binnen deze termijn geen vervanging geschiedt, in de plaats van de voltallige bestuurs- en beleidsorganen van de instelling een of meer voorlopige bestuurders of zaakvoerders aanstellen die alleen of collegiaal, naar gelang van het geval, de bevoegdheden hebben van de vervangen personen.De CBFA maakt haar beslissing bekend in het Belgisch Staatsblad.
De bezoldiging van de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) wordt vastgesteld door de CBFA en gedragen door de instelling.
De CBFA kan op elk tijdstip de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) vervangen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een meerderheid van aandeelhouders of vennoten, wanneer zij aantonen dat het beleid van de betrokkenen niet meer de nodige waarborgen biedt. 3° in het geval van een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling : de vergunning herroepen. § 2. De in § 1 bedoelde beslissingen van de CBFA hebben voor de instelling uitwerking vanaf de datum van hun kennisgeving met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs en, voor derden, vanaf de datum van hun bekendmaking overeenkomstig de voorschriften van § 1. § 3. Wanneer de CBFA kennis heeft van het feit dat een instelling een bijzonder mechanisme heeft ingesteld met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen, zijn § 1, eerste en tweede lid, 1°, en § 2 van toepassing. § 4. Paragraaf 1, eerste lid, en § 2 zijn niet van toepassing bij intrekking van de vergunning van een failliet verklaarde met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling. § 5. Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de CBFA bepaald door afdeling 8 van hoofdstuk II van de wet van 2 augustus 2002.
Art. 34 De met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen waarvan de vergunning is ingetrokken of herroepen op grond van dit besluit blijven onderworpen aan dit besluit tot hun verbintenissen ten aanzien van hun dienstbetrekkers zijn vereffend, tenzij de CBFA hen vrijstelt van bepaalde voorschriften.
Dit artikel is niet van toepassing bij de intrekking van de vergunning van een failliet verklaarde met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling.
Art. 34.Onverminderd de afdelingen 8 en 9 van hoofdstuk II van de wet van 2 augustus 2002, worden met toepassing van artikel 41, 2°, van de wet van 2 augustus 2002 gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en een geldboete van 50 euro tot 10.000 euro of met één van die straffen alleen : 1° wie met opzet de kennisgevingen als bedoeld in artikel 14, §§ 1, 3 en 4 niet verricht of wie het verzet negeert als bedoeld in artikel 14, § 2;2° elke bestuurder, zaakvoerder of directeur en de andere in artikel 15 bedoelde personen die de bepalingen van dit artikel overtreden;3° de vereffeningsinstellingen, de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, hun bestuurders, zaakvoerders of directeuren die de artikelen 16, 20, § 2, 25, § 2, vierde lid, eerste zin en zesde lid en § 6, eerste en tweede lid en 26, eerste lid overtreden;4° de vereffeningsinstellingen, de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, hun bestuurders, zaakvoerders of directeuren die in het buitenland een bijkantoor openen, zonder de kennisgevingen te hebben verricht als bepaald in de artikel 17 of die zich niet conformeren aan artikel 17;5° de vereffeningsinstellingen, de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, hun bestuurders, zaakvoerders of directeuren die de in de artikelen 13, 18, 24, tweede lid, 25, § 3, vierde lid, tweede zin en § 7 en 29 bedoelde besluiten of reglementen overtreden;6° de vereffeningsinstellingen, de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, hun bestuurders, zaakvoerders of directeuren die zich niet conformeren aan de artikelen 19, 24 en 38;7° wie handelingen stelt of verrichtingen uitvoert die indruisen tegen een schorsingsbeslissing genomen overeenkomstig artikel 33, § 1, tweede lid, 1°;8° wie als revisor, erkende revisor of onafhankelijk deskundige, rekeningen, jaarrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van vereffeningsinstellingen of met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen dan wel periodieke staten of alle andere inlichtingen certificeert, goedkeurt of bekrachtigt terwijl niet is voldaan aan de voorschriften van de wetten, besluiten en reglementen over het wettelijk statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen en daarvan kennis heeft, of niet heeft gedaan wat hij normaal had moeten doen om zich te vergewissen of aan die bepalingen was voldaan;9° wie artikel 9, tweede en derde lid overtreedt;10° de vereffeningsinstellingen, de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, hun bestuurders, zaakvoerders of directeuren die artikel 37 of het besluit waarvan sprake in artikel 37 niet naleven. HOOFDSTUK VI. - Met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen in de vorm van bijkantoren van buitenlandse instellingen
Art. 35.Hoofdstukken II tot V zijn van toepassing op met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen die zijn opgericht als bijkantoren in België van buitenlandse instellingen.
De in het eerste lid bedoelde instellingen dienen bovendien aan te tonen dat aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° zij zijn in hun Staat van herkomst onderworpen aan een toezichtsregeling die door de CBFA toereikend wordt gevonden;2° de mogelijkheden tot informatie-uitwisseling tussen de CBFA en de bevoegde overheden of andere relevante instanties van de Staat onder wiens recht de instelling ressorteert, vormen geen beletsel voor een passend toezicht in de zin van dit besluit. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 36.Tot de inwerkingtreding van de uitvoeringsbepalingen van artikel 13 van dit besluit, zijn de regels bedoeld in het uitvoeringsbesluit van artikel 43 van de wet van 22 maart 1993, van toepassing op de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, op geconsolideerde en niet-geconsolideerde basis.
Bovendien beschikken de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, op niet-geconsolideerde basis, over toereikende beschikbare of op korte termijn te mobiliseren liquiditeiten of toereikende zekerheden om de continuïteit van hun activiteiten te waarborgen voor een periode van tenminste zes maanden behoudens de betrokken instelling kan aantonen dat de risico's een kortere termijn verantwoorden.
In bijzondere gevallen kan de CBFA afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel. De afwijkingen van het tweede lid worden toegestaan na raapleging van de Nationale Bank van België.
Art. 37.Tot de inwerkingtreding van de uitvoeringsbepalingen van artikelen 24 en 25, § 3, van dit besluit bezorgen de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen de CBFA, maandelijks en in de vorm en binnen de termijn die zij bepaalt, een boekhoudkundige positie, op geconsolideerde en niet-geconsolideerde basis. Zij bezorgen de CBFA, trimestrieel en in de vorm en binnen de termijn die zij bepaalt, een gedetailleerd overzicht van de verrichte diensten, inclusies cijfergegevens en uitleg. Zij bezorgen de CBFA de voor het prudentieel toezicht relevante managementverslagen en, in voorkomend geval, de voor het toezicht relevante verslagen van het auditcomité.
In bijzondere gevallen kan de CBFA afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel.
Art. 38.Bestaande vereffenings-instellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen die zijn onderworpen aan dit besluit dienen zich binnen een termijn van zes maanden te schikken naar de voorschriften van dit besluit.
Art. 39.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 40.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 september 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS