Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 maart 2014
gepubliceerd op 22 april 2014

Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten betreffende de geldelijke anciënniteit

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie
numac
2014000224
pub.
22/04/2014
prom.
26/03/2014
ELI
eli/besluit/2014/03/26/2014000224/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 MAART 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/03/2001 pub. 31/03/2001 numac 2001000327 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten betreffende de geldelijke anciënniteit


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, artikel 121, vervangen bij de wet van 26 april 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/03/2001 pub. 31/03/2001 numac 2001000327 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol);

Gelet op de protocollen van onderhandelingen nr. 299/7 en nr. 337/7 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten van 25 april 2012 en 29 januari 2014;

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 20 september 2012;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, d.d. 24 oktober 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 5 december 2013;

Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is, dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op advies 54.970/2 van de Raad van State, gegeven op 29 januari 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Wijzigingsbepalingen

Artikel 1.Afdeling 1 van hoofdstuk II van titel II van deel XI RPPol, die de artikelen XI.II.3 tot XI.II.10 omvat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 23/03/2007 pub. 30/03/2007 numac 2007000266 bron federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten, wordt vervangen als volgt : « AFDELING 1. - DE BASISWEDDE, DE GELDELIJKE ANCIENNITEIT EN DE TUSSENTIJDSE VERHOGINGEN Onderafdeling 1. - Basiswedde Art. XI.II.3. Onverminderd de artikelen II.II.6, tweede lid, en II.II.7, tweede lid, geniet het in een graad of klasse benoemde of als aspirant aangestelde personeelslid de minimumwedde van de aan die graad of klasse verbonden loonschaal waarop het aanspraak kan maken met toepassing van de regels betreffende de baremische loopbaan, alsook de tussentijdse verhogingen verkregen volgens de regels van dit besluit.

Het personeelslid aangeworven bij arbeidsovereenkomst, geniet de minimumwedde van de aan zijn graad of klasse verbonden loonschaal, evenals de tussentijdse verhogingen verworven volgens de regels van dit besluit.

In afwijking van het tweede lid, en mits toestemming van de minister wat de federale politie betreft en van de gemeenteraad of de politieraad wat de lokale politie betreft, kunnen voor alle niveaus van het administratief en logistiek kader experten met een bijzondere kwalificatie waarvan de bijdrage onontbeerlijk is voor de realisatie van bepaalde taken, worden aangeworven bij arbeidsovereenkomst met een bezoldiging berekend in een hogere loonschaal dan de schaal van het begin van de loopbaan die, rekening houdend met de graad of klasse die hem kan worden verleend, hem normaal zou moeten worden toegekend met toepassing van de bepalingen van dit besluit. Voor wat de federale politie betreft, worden de verantwoording voor de aanwerving en het gunstig advies van de Inspecteur van Financiën gevoegd bij de aanvraag tot afwijking aan de minister. Voor wat de lokale politie betreft, wordt de verantwoording voor de aanwerving gevoegd bij de aanvraag tot afwijking aan de gemeenteraad of de politieraad.

Onderafdeling 2. - Geldelijke anciënniteit Art. XI.II.4. Het personeelslid geniet op elk ogenblik de wedde die overeenstemt met de anciënniteit gevormd door het totaal van de in aanmerking komende diensten zoals bedoeld in de artikelen XI.II.5, XI.II.7 en XI.II.8 en die "geldelijke anciënniteit" wordt genoemd.

Deze geldelijke anciënniteit is opgebouwd uit twee componenten : 1° deze die erkend wordt als verworven op het tijdstip van de indiensttreding van het personeelslid;2° deze die verworven is als personeelslid na de indiensttreding. Wanneer een reeds in dienst zijnd personeelslid een betrekking bekomt in het raam van een externe aanwerving, maakt zijn geldelijke anciënniteit het voorwerp uit van een nieuwe berekening.

Buiten het geval bedoeld in het derde lid, kan de component van de geldelijke anciënniteit bedoeld in het tweede lid, 1°, enkel gewijzigd worden wanneer wordt vastgesteld dat een vergissing of bedrog werd begaan op het ogenblik van zijn initiële berekening. Indien dit effectief het geval is, dient deze laatste herberekend te worden op basis van de regelgeving die van toepassing was op het ogenblik van de indiensttreding van het betrokken personeelslid.

Onderafdeling 3. - De in aanmerking komende diensten op het ogenblik van de indiensttreding van het personeelslid Art. XI.II.5. § 1. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit verworven op het tijdstip van de indiensttreding, worden ambtshalve aangenomen de diensten verricht in de openbare diensten van de Staten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat. § 2. De personeelsleden aangeworven door privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen die niet bedoeld zouden worden in § 1, in een rechtspositie die eenzijdig bepaald is door de bevoegde overheid of krachtens de machtiging van de overheid, door hun bevoegde bestuursorgaan, worden beschouwd als behorend tot de openbare diensten bedoeld in § 1. § 3. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit verworven op het tijdstip van de indiensttreding, kan de gemeenteraad of de politieraad of de burgemeester of het politiecollege in geval van de delegatie bedoeld in artikel 56, tweede en derde lid, van de wet, voor wat betreft de lokale politie, en de commissaris-generaal of de door hem aangewezen overheid, voor wat betreft de federale politie, eveneens de diensten verricht in andere overheidsdiensten of in de privésector of als zelfstandige erkennen indien hij van mening is dat deze diensten een beroepservaring vormen die bijzonder nuttig is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangeworven of in dienst wordt genomen bij arbeidsovereenkomst.

Voor de erkenning van een bijzonder nuttige ervaring van meer dan negen jaar, wint de in het eerste lid bedoelde overheid het advies in van een commissie, die als volgt is samengesteld : 1° een lid van het Administratief en Technisch secretariaat Binnenlandse Zaken aangewezen door de minister, voorzitter;2° een personeelslid van de lokale politie aangewezen door de Vaste Commissie van de lokale politie, bijzitter;3° een personeelslid van de federale politie aangewezen door de commissaris-generaal, bijzitter. De beroepservaring die bijzonder nuttig is voor een functie is deze die aan de betrokkene die erover beschikt een klaarblijkelijk voordeel verschaft in termen van competenties, in het bijzonder technische competenties, voor de uitoefening van de functie.

De valorisering van de bijzonder nuttige ervaring gebeurt bij de aanwerving van het personeelslid van het administratief en logistiek kader of van de aspirant- hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit politieassistent. Die valorisering blijft naderhand ongewijzigd, met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel XI.II.4, derde en vierde lid.

Het personeelslid van het administratief en logistiek kader of de aspirant-hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit politieassistent die de erkenning vraagt van een beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de functie, levert het bewijs ervan.

Behoudens een bijzondere termijn toegekend door de gemeenteraad of de politieraad of de burgemeester of het politiecollege in geval van de delegatie bedoeld in artikel 56, tweede en derde lid, van de wet, voor wat betreft de lokale politie, en de commissaris-generaal of de door hem aangewezen overheid, voor wat betreft de federale politie, is deze erkenningsaanvraag niet meer ontvankelijk vanaf de vierde maand na de indiensttreding.

De erkenning kan ook vóór de indiensttreding gebeuren maar ze geldt pas bij de indiensttreding.

Het in aanmerking nemen van de erkende diensten bedoeld in deze paragraaf wordt berekend overeenkomstig artikel XI.II.6, § 1, § 3, eerste lid, en §§ 4 tot 7.

Art. XI.II.6. § 1. De diensten worden enkel in aanmerking genomen als ze de volledige maand of, ten minste, alle werkdagen van de maand bestrijken, in voorkomend geval bij meerdere werkgevers. De onvolledige maanden worden niet in aanmerking genomen. § 2. De voltijds gepresteerde diensten in het onderwijs over perioden korter dan 12 opeenvolgende maanden worden in aanmerking genomen volgens de volgende formule : het aantal dagen van een periode van prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2 en de uitkomst wordt gedeeld door 30. Het quotiënt bepaalt het aantal maanden; met de cijfers na de komma en de rest wordt geen rekening gehouden. De deeltijds gepresteerde diensten worden naar rato gevaloriseerd, volgens dezelfde berekening. § 3. De diensten die niet overeenstemmen met voltijdse prestaties worden prorata in aanmerking genomen. Het eindresultaat van het prorata wordt afgerond naar het hogere geheel getal.

Wanneer het personeelslid echter deeltijds gepresteerde diensten doet gelden en deze voltijds in aanmerking werden genomen voor de berekening van zijn geldelijke anciënniteit in de overheidsdienst waar ze gepresteerd werden, wordt de geldelijke anciënniteit erkend als voltijds verworven.

Ook wanneer periodes waarin het personeelslid niet daadwerkelijk diensten heeft gepresteerd in aanmerking werden genomen voor de berekening van zijn geldelijke anciënniteit in de overheidsdienst waar ze gepresteerd werden, wordt de geldelijke anciënniteit als voltijds verworven erkend.

De in het tweede en het derde lid bedoelde erkenning wordt echter beperkt tot de erkenning die het personeelslid genoten zou hebben indien het voor dezelfde periode en dezelfde diensten was aangeworven door een federale dienst. § 4. Het resultaat van de berekening van de verworven geldelijke anciënniteit kan nooit tot gevolg hebben dat er meer maanden in aanmerking worden genomen dan die waarin de diensten gepresteerd werden. De tien maanden van het schooljaar in het onderwijs tellen echter voor een jaar. § 5. In het raam van een externe aanwerving, het geval bedoeld in artikel XI.II.4, derde lid, inbegrepen, komen de diensten van de titularis van een loonschaal van het officierskader van het operationeel kader of van het niveau A van het administratief en logistiek kader, slechts voor twee derden van hun totale duur in aanmerking voor zover het diensten betreft die werden gepresteerd in niveaus die vergelijkbaar zijn met de niveaus B, C en D of in het middenkader, het basiskader en het kader van agenten van politie.

De toepassing van de in het eerste lid bedoelde regel kan echter niet als gevolg hebben dat de duur van de in dat lid bedoelde lagere diensten met meer dan twee jaar wordt verminderd wanneer het personeelslid een loonschaal van niveau B genoot of deel uitmaakte van het middenkader en met meer dan vijf jaar wanneer het personeelslid een loonschaal van niveau C genoot of deel uitmaakte van het basiskader.

De toepassing van de in het eerste lid bedoelde regel kan ook niet als gevolg hebben dat een vermindering van in totaal meer dan vijf jaar wordt opgelegd.

Voor de toepassing van het eerste tot het derde lid, worden de eventueel vereiste graadgelijkstellingen bepaald door de minister met akkoord van de minister tot wiens bevoegdheid het openbaar ambt behoort.

Indien het overeenkomstig het eerste lid berekende aantal maanden geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de hogere hele maand. § 6. De bepaling bedoeld in het tweede lid, wordt voorafgaand aan die bedoeld in § 5, eerste lid, toegepast.

De omvang van de in aanmerking komende diensten, bedoeld in artikel XI.II.5 hangt maand na maand af van de graad of klasse welke het personeelslid bekleedde of waarin het door een formele terugwerking van zijn benoeming in die graad of klasse, reeds rang ingenomen had met het oog op de bevordering tot een hogere wedde. De diensten die geen volledige kalendermaand omvatten, komen niet in aanmerking.

Voor de toepassing van het tweede lid wordt geen rekening gehouden met de graad of klasse die de ambtenaar voorlopig bekleedde wegens de uitoefening van een hoger ambt. § 7. Voor de vaststelling van de omvang van de in aanmerking komende diensten, bedoeld in artikel XI.II.5, wordt elke verandering van graad of klasse die zich voordoet op een andere dag dan de eerste van de maand, uitgesteld naar de eerste van de volgende maand.

Onderafdeling 4. - De in aanmerking komende diensten na de indiensttreding van het personeelslid Art. XI.II.7. Behoudens andersluidende bepaling in dit besluit, komen enkel de werkelijke of de daarmee gelijkgestelde diensten die het personeelslid, als titularis van een ambt met volledige prestaties vervult bij de politiediensten, in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit.

Het personeelslid wordt geacht werkelijke diensten te presteren zolang het zich in de administratieve stand bevindt van dienstactiviteit of disponibiliteit.

Zijn volledig, de prestaties waarvan het volume een normale beroepsactiviteit volledig omvat of die hiermee zijn gelijkgesteld.

Art. XI.II.8. § 1. Voor de contractuele personeelsleden, evolueert de geldelijke anciënniteit per volledige maand indien ze daadwerkelijk hun arbeidsovereenkomst uitvoeren. § 2. Hoewel niet bezoldigd, worden evenwel voor het contractueel personeelslid voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen in aanmerking genomen : 1° de periodes van verlof of werkonderbreking bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot en met 43bis, van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten;2° het vaderschapsverlof verkregen met toepassing van het koninklijk besluit van 17 oktober 1994 betreffende de omzetting van het moederschapsverlof in vaderschapsverlof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder;3° de periodes van verminderde prestaties wegens ziekte;4° de dagen van afwezigheid verkregen met toepassing van het koninklijk besluit van 11 oktober 1991 tot vaststelling van de nadere regelen van de uitoefening van het recht op een verlof om dwingende redenen;5° de afwezigheid in het raam van een arbeidsonderbreking op basis van artikel 126, § 1, van de wet;6° de periode van verlof bedoeld in artikel 30, § 2, derde lid, van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten;7° de deeltijdse loopbaanonderbreking;8° de voltijdse loopbaanonderbreking voor ouderschapverlof; 9° het ouderschapverlof bedoeld in artikel VIII.VII.1.

Art. XI.II.9. De geldelijke anciënniteit die verworven wordt na de indiensttreding evolueert per volledige maand. De onvolledige maanden worden niet in aanmerking genomen.

De duur van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid kan doen gelden, mag nooit de werkelijke duur overschrijden van de periodes waardoor ze gedekt worden.

Onderafdeling 5 - Tussentijdse verhogingen Art. XI.II.10. De jaarlijkse of tweejaarlijkse verhogingen worden respectievelijk toegekend bij het verstrijken van de periode van één of twee jaar geldelijke anciënniteit. ».

TITEL II. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 2.De geldelijke anciënniteit verworven door de personeelsleden op de datum van 1 december 2008 blijft verworven. Zij kan enkel gewijzigd worden bij toepassing van artikel XI.II.4, derde en vierde lid, RPPol, ingevoegd bij artikel 1 van dit besluit.

Art. 3.Voor wat de personeelsleden betreft die in dienst zijn getreden tussen 1 januari 2014 en de publicatiedatum van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, is de erkenningsaanvraag, bedoeld in artikel XI.II.5, § 3, zesde lid, RPPol, ingevoegd bij artikel 1 van dit besluit, in afwijking van artikel 5, niet meer ontvankelijk vanaf de vierde maand die volgt op die publicatiedatum.

Art. 4.Voor wat de contractuele personeelsleden betreft die in dienst zijn getreden tussen 1 december 2008 en 31 december 2013, worden de onvolledige diensten gepresteerd tussen die twee data, in afwijking van artikel 5, pro rata aangenomen naar verhouding tot volledige diensten, met dien verstande dat de diensten die ten minste de helft van de volledige diensten omvatten, beschouwd worden als volledige diensten.

Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 december 2008 met uitzondering van de artikelen XI.II.5, § 3, zesde en zevende lid, XI.II.6, § 3, tweede lid tot vierde lid en § 5, derde lid, en XI.II.8, § 1 en § 2, 8° en 9°, ingevoegd bij artikel 1 van dit besluit, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2014.

Art. 6.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 maart 2014.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM

^