gepubliceerd op 29 juni 1999
Koninklijk besluit tot vaststelling van het bedrag van de presentiegelden en vergoedingen toegekend aan de leden van de Nationale Coördinatie- en Controlecel
26 MAART 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bedrag van de presentiegelden en vergoedingen toegekend aan de leden van de Nationale Coördinatie- en Controlecel
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, inzonderheid Hoofdstuk II van Titel II;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, inzonderheid artikel 16;
Gelet op het akkoord van de Inspectie van Financiën, gegeven op 5 februari 1999;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 18 maart 1999;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat de Nationale Coördinatie en Controlecel haar werkzaamheden heeft aangevat op 19 januari 1999;
Op de voordracht van Onze Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het bedrag van het presentiegeld per zitting wordt vastgesteld op 1.000 F voor de leden of de plaatsvervangende leden, en de deskundigen, voor zover zij niet zijn onderworpen aan de bepalingen van de bezoldigingsregeling van het Rijkspersoneel.
Art. 2.De leden of de plaatsvervangende leden, en de deskundigen die hun woon- of verblijfplaats hebben buiten de agglomeratie waar de Nationale Coördinatie en Controlecel bijeenkomt, hebben per zitting recht op terugbetaling van hun reiskosten, onder de voorwaarden vastgesteld door de algemene regeling inzake reiskosten; zij worden daarvoor gelijkgesteld met de ambtenaren van de ministeriële departementen met een graad van rang 13.
De agglomeraties die voor de toepassing van dit artikel in acht moeten worden genomen, zijn die welke worden bepaald in artikel 8bis van het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel van de ministeries, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 februari 1967 en 2 maart 1989.
Art. 3.De bepalingen van de artikelen 1 en 2 zijn eveneens van toepassing op de vergaderingen van de werkgroepen
Art. 4.De in dit besluit vastgestelde presentiegelden en vergoedingen vallen ten laste van de begroting van het Ministerie van Middenstand en Landbouw.
Art. 5.De Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 maart 1999 ALBERT Van Koningswege : De Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN