gepubliceerd op 01 februari 2006
Koninklijk besluit tot regeling van de samenstelling en de werking van de Deontologische Commissie Bemiddeling zoals bepaald door artikel 554, § 2, van het Wetboek van strafvordering
26 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit tot regeling van de samenstelling en de werking van de Deontologische Commissie Bemiddeling zoals bepaald door artikel 554, § 2, van het Wetboek van strafvordering
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik U ter ondertekening voorleg, beoogt uitvoering te geven aan het 554, § 2, van het Wetboek van Strafvordering. Deze bepaling - die werd ingevoegd door artikel 7 van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering - voorziet dat er ten behoeve van de bemiddelingsdiensten een Deontologische Commissie Bemiddeling zal worden opgericht. Voorliggend koninklijk besluit regelt de samenstelling en de werking van deze commissie.
Overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, is de ontworpen tekst voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en voor akkoord aan de Minister van Begroting. Er is bovendien over beraadslaagd in Ministerraad, zoals is opgelegd door artikel 554, § 2, van het Wetboek van strafvordering.
Tevens is het ontwerp aan de Raad van State voorgelegd voor advies binnen een termijn van één maand.
Toelichting bij de artikelen.
Het artikel 1 omvat een definitie van bewoordingen die veelvuldig in het koninklijk besluit voorkomen.
De opmerking van de Raad van State betreffende het punt 3° inzake de verwijzing die moet gebeuren naar de desbetreffende artikelen van het Wetboek van strafvordering en niet naar de wijzigingwet, werd gevolgd.
Tevens werd het opschrift van het besluit in dezelfde zin aangepast.
Het artikel 2 omschrijft de opdrachten die aan de Commissie worden toebedeeld. De Commissie zal een algemene ondersteunende, informerende en adviserende functie hebben aangaande deontologische kwesties. Opdat de bemiddelingsdiensten dezelfde deontologische principes zouden hanteren, zal de Commissie een deontologische code opstellen. De tekst van het besluit werd niet aangepast aan de opmerking van de Raad van State inzake deze punten 1° en 2°. Deze punten herhalen wat reeds wordt gezegd in artikel 554, § 2, van het Wetboek van strafvordering, maar er werd voor geopteerd deze parafrasering te behouden zodat de taken die aan de Commissie worden toebedeeld gegroepeerd zijn terug te vinden in één artikel wat de duidelijkheid en de coherentie ten goede komt. Naast deontologische vragen van algemene aard, zullen de bemiddelingsdiensten zich ook tot de Commissie kunnen richten indien zij advies wensen in een concrete zaak. Ook personen die van de diensten van een bemiddelingsdienst gebruik hebben gemaakt kunnen zich tot de Commissie richten wanneer zij menen dat er zich bij de behandeling van hun dossier een probleem van deontologische aard heeft gesteld. Dit punt 5° werd volgend op de op de opmerking van de Raad van State geherformuleerd. De bepaling beoogt aan te geven dat de Commissie tevens een aanspreekpunt is voor individuele klachten van personen die van de diensten van de bemiddelingsdienst gebruik hebben gemaakt en die daarbij geconfronteerd zijn geweest met deontologische problemen die zich stelden bij de behandeling van hun dossier. Artikel 554, § 2, bepaalt dat de Commissie ook deontologische problemen opvolgt. Indien de Commissie een dergelijke individuele klacht ontvangt, moet zij deze opvolgen. De oorspronkelijk gehanteerde term onderzoeken' werd vervangen door de term opvolgen teneinde geen verwarring op dit punt mogelijk te maken. Teneinde deze opvolging van een zich mogelijks gesteld deontologisch probleem op een zo transparant mogelijke wijze te realiseren, spreekt het voor zich dat ook de dienst ten aanzien van dewelke de klacht wordt geuit de mogelijkheid moet worden geboden om uitleg ter zake te verschaffen.
Vandaar dat in artikel 6, vierde streepje wordt bepaald dat de Commissie voor het opvolgen van deze klachten een tegensprekelijke procedure moet bepalen in haar huishoudelijk reglement.De Commissie zal deze klachten opvolgen. Hiertoe zal zij in haar huishoudelijk reglement een tegensprekelijke procedure opstellen. De Commissie kan deze klachten en haar adviezen ter zake meedelen aan de Minister. De Commissie zal haar adviezen steeds motiveren.
Het artikel 3 van het besluit heeft tot doel een zo groot mogelijke toegankelijkheid en publiciteit van de deontlogische code tot stand te brengen. Dit is in het belang niet enkel van de bemiddelingsdiensten zelf maar ook van alle gerechtelijke en alle andere relevante actoren en de rechtsonderhorigen.
Het ontwerp voorzag daarom dat het ontwerp van deontologische code en de actualisering daarvan, ter goedkeuring moesten worden voorgelegd aan de Minister. Teneinde aan de opmerking van de Raad van State tegemoet te komen, werd dit artikel volledig geherformuleerd De samenstelling van de Commissie wordt bepaald door het artikel 4. De leden worden ten persoonlijke titel aangesteld door de Minister van Justitie. De multidisciplinaire samenstelling van de Commissie garandeert de aanwezigheid van de noodzakelijke expertise en ervaring om een antwoord te bieden op deontologische vraagstukken.
Het artikel werd aangepast aan de opmerkingen van de Raad van State.
De artikelen 5 tot en met 11 bepalen de werking van de Commissie. Een belangrijke factor in de werking van de Commissie zal het huishoudelijk reglement zijn. In het huishoudelijk reglement moet de Commissie onder meer een tegensprekelijke procedure voor klachten met betrekking tot het verloop van bemiddelingsprocessen vaststellen. De formulering van deze bepaling werd enigszins aangepast gezien de opmerking van de Raad van State onder artikel 2. De Commissie zal ook een procedure van verschoning of wraking dienen op te stellen indien er bij de behandeling van een bepaalde zaak feiten of omstandigheden worden vastgesteld waardoor de onafhankelijkheid of de onpartijdigheid van het oordeel van het lid van de Commissie in het gedrang komt.
Gezien de diversiteit van de zaken die door de Commissie kunnen worden behandeld, opteert het besluit voor een gevalsbenadering eerder dan voor het vaststellen van een limitatieve lijst van verschonings - en wrakingsgronden. Volgend op de opmerking van de Raad van State voorziet het ontwerp dat het huishoudelijk reglement ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Minister.
De opmerking van de Raad van State inzake het toepasselijk maken van artikel 458 van het Strafwetboek werd gevolgd zodat de verwijzing hiernaar werd geschrapt.
In haar werkzaamheden zal de Commissie worden bijgestaan door een secretariaat - met name één of meerdere personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Justitie - die door de Minister van Justitie zullen worden aangeduid. In functie van de concrete behoeften van de Commissie zullen deze persoon of, in voorkomend geval deze personen, voor deze opdracht halftijds of voltijds ter beschikking van de Commissie worden gesteld.
Dit is de strekking van het koninklijk besluit dat ik u ter ondertekening voorleg.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.
De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX
26 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit tot regeling van de samenstelling en de werking van de Deontologische Commissie Bemiddeling zoals bepaald door artikel 554, § 2, van het Wetboek van strafvordering ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 554, § 2, van het Wetboek van strafvordering;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 12 september 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 23 september 2005;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies 39.155/2. van de Raad van State, gegeven op 24 oktober 2005., in toepassing van artikel 84, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de Minister » : de Minister van Justitie;2° « de Commissie » : de Deontologische Commissie Bemiddeling;3° « bemiddeling » : bemiddeling zoals gedefinieerd door artikel 3 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering en artikel 553, § 1, van het Wetboek van strafvordering;4° « de bemiddelingsdiensten » : de door de Minister van Justitie overeenkomstig artikel 554, § 1, van het Wetboek van strafvordering erkende diensten die bemiddeling aanbieden. HOOFDSTUK II. - Opdracht van de Commissie
Art. 2.§ 1. De Commissie heeft een ondersteunende en adviserende functie ten aanzien van de bemiddelingsdiensten en de Minister inzake deontologische aspecten in het kader van bemiddeling. § 2. Hiertoe worden aan de Commissie de volgende opdrachten toebedeeld : 1° het opstellen van een deontologische code;2° het actualiseren van de deontologische code wanneer dit nodig wordt geacht;3° het kennis nemen van deontologische knelpunten die zich in de praktijk stellen en het innemen van een standpunt ter zake;4° het ambtshalve of op verzoek advies geven aan de bemiddelingsdiensten en de Minister inzake deontologische vragen of problemen in individuele dossiers;5° het kennis nemen en opvolgen van individuele klachten inzake problemen van deontologische aard die worden meegedeeld door personen die van de diensten van een bemiddelingsdienst gebruik hebben gemaakt en hierover advies uitbrengen aan de Minister;6° het verstrekken van algemene informatie inzake de deontologie aan de bemiddelingsdiensten en aan de Minister;7° het inhoudelijk opvolgen van de opleidingsprogramma's voor bemiddelaars teneinde toe te zien op de deontologische aspecten die aan bod komen. § 3. De met toepassing van het eerste lid door de Commissie gegeven adviezen worden gemotiveerd.
Art. 3.De Commissie ziet toe op de toegankelijkheid en de publiciteit van de deontologische code. HOOFDSTUK III. - Samenstelling van de Commissie
Art. 4.De Minister wijst de leden van de Commissie aan op basis van hun kennis en ervaring inzake de materies die tot de bevoegdheid van de Commissie behoren. De Minister zorgt er voor dat in de Commissie de kennis en ervaring inzake psychosociale, juridische, ethische en bemiddelingsaangelegenheden op evenwichtige wijze vertegenwoordigd zijn.
De leden worden aangesteld voor een duur van drie jaar en het mandaat kan tweemaal hernieuwd worden.
Bij de aanvang van hun mandaat mogen de leden niet ouder zijn dan 65 jaar.
Bij overlijden of ontslag van een lid wordt voor de duur van het resterende mandaat in de vervanging ervan voorzien.
De Minister wijst onder de leden één lid aan als voorzitter en één lid als ondervoorzitter. De voorzitter en de ondervoorzitter moeten van een verschillende taalrol zijn. HOOFDSTUK IV. - Werking van de Commissie
Art. 5.De Commissie houdt ten minste twee vergaderingen per jaar, op bijeenroeping van de voorzitter. De Commissie kan slechts vergaderen als een meerderheid van de leden aanwezig is. De beslissingen worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
De Commissie komt samen telkens de voorzitter dit nodig acht of wanneer twee derden van de leden dit vragen.
Art. 6.De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op dat in het bijzonder het volgende moet bepalen : - de wijze van oproeping; - de wijze van beraadslaging; - de mogelijkheid tot het horen van deskundigen; - het vaststellen van een tegensprekelijke procedure voor het behandelen van individuele klachten inzake de deontologische handelwijze van een bemiddelingsdienst; - het vaststellen van een procedure van verschoning of wraking van een lid indien er feiten of omstandigheden bestaan waardoor de onafhankelijkheid of de onpartijdigheid van het oordeel van een lid van de Commissie in het gedrang komt bij de behandeling van een bepaalde zaak.
Het huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister.
Art. 7.De leden van de Commissie en het secretariaat zijn bij de behandeling van individuele dossiers tot geheimhouding verplicht inzake de gegevens die hen in de uitoefening van hun opdracht worden toevertrouwd en die hiermee verband houden.
Art. 8.De Commissie stelt jaarlijks een beknopt werkingsverslag op dat uiterlijk voor eind maart aan de Minister wordt overhandigd.
Art. 9.De Commissie wordt bijgestaan door een secretariaat, zijnde een rijksambtenaar of indien de noodzaak zich stelt rijksambtenaren, van de Federale Overheidsdienst Justitie en aangewezen door de Minister.
Art. 10.Er wordt aan de leden van de Commissie een presentiegeld toegekend, waarvan het bedrag vastgesteld is op 50 EUR per dag van vergadering.
De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten, geldt ook voor het presentiegeld bedoeld in het eerste lid. Het wordt aan het spilindexcijfer 113,87 gekoppeld (basis 1996 = 100).
Art. 11.De leden van de Commissie hebben recht op de terugbetaling van hun reis - en verblijfskosten, overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de federale overheidsdiensten.
Voor de toepassing van de bepalingen in het eerste lid, worden de leden die geen ambtenaar zijn, gelijkgesteld met ambtenaren die bekleed zijn met de klasse A3.
Art. 12.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 26 januari 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX