gepubliceerd op 31 december 1998
Koninklijk besluit houdende maatregelen met het oog op de aanpassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling voor de sociale en fiscale schulden met toepassing van artikel 43 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
26 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit houdende maatregelen met het oog op de aanpassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling voor de sociale en fiscale schulden met toepassing van artikel 43 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd beoogt uitvoering te geven aan artikel 43 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Het betreft wijzigingen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en aan het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met name een nieuwe regeling inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid.
De maatregelen inzake de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling en het toezicht beogen specifieke doelstellingen.
Een extra waarborg wordt ingebouwd met betrekking tot de correcte inning van de sociale en fiscale schulden.
Deze regeling vertrekt van de artikelen 30bis en 30ter van de wet van 27 juni 1969 en de artikelen 400 tot 408 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, waarbij gestreefd wordt naar een éénduidige reglementering.
Er wordt een aansprakelijkheidsregeling uitgewerkt die stoelt op de volgende principes : - de hoofdelijke aansprakelijkheid van de contractant; - de ketenaansprakelijkheid van de contractanten; - de inhoudingsplicht; - de vrijstelling; - de registratie als aannemer.
In wezen betekent dit dat ieder, behoudens de opdrachtgever-natuurlijke persoon voor louter privé-doeleinden, die beroep doet op een niet-geregistreerde aannemer, hoofdelijk aansprakelijk is voor diens sociale en fiscale schulden.
Deze verantwoordelijkheid is uitgebreider in een keten van aannemingen (professionele keten).
De registratie als aannemer is een waarmerk van bonafide aannemer en wordt pas toegekend na onderzoek. Daartoe zal de werking van de registratiecommissies worden geoptimaliseerd.
Onderzoek van de artikelen
Art. 1.Dit artikel herziet artikel 30bis van voormelde wet van 27 juni 1969 en integreert een aantal herwerkte beginselen van artikel 30ter van deze wet.
Paragraaf 1 legt definities vast van begrippen die in de §§ 2 tot 11 voorkomen en waarvoor een eenduidige en ondubbelzinnige interpretatie noodzakelijk is.
Het gaat meer bepaald om de definitie van de begrippen "werken", "opdrachtgever", "aannemer", "onderaannemer" en "iemand die niet als aannemer is geregistreerd".
Paragraaf 2 legt de regeling vast inzake de registratie als aannemer en de schrapping daarvan.
Deze regeling valt uiteen in twee delen : 1° de oprichting, samenstelling en werking van registratiecommissies en van een stuurgroep. Aan de Koning wordt delegatie gegeven om : a) de voorwaarden, de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de registratie gebeurt, vast te leggen;b) de opdracht, de samenstelling en de werking van de registratiecommissies en de samenstelling en de werking van de stuurgroep te bepalen. Beide punten zullen worden uitgewerkt in een globaal uitvoeringsbesluit, dat het huidige koninklijk besluit van 5 oktober 1978 tot uitvoering van de artikelen 400 tot 404 en van artikel 408, § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de artikelen 30bis en 30ter, § 9,2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders moet vervangen.
Wat de opdracht van de stuurgroep betreft, bepaalt de wet hoe dan ook dat hij inzonderheid de eenvormigheid van de beslissingen moet waarborgen. Zonder dat aan de autonomie van de registratiecommissies op het vlak van de beslissing over ieder individueel dossier wordt geraakt, impliceert zulks onder meer dat de Koning de stuurgroep de mogelijkheid kan geven tot het verstrekken van bindende adviezen omtrent de toepassingssfeer, de toekenning van de registratiecategorieën en de algemene uitleg van de voorwaarden tot registratie of van de redenen tot schrapping van registratie. De registratiecommissies behouden evenwel het recht die adviezen omtrent de algemene beginselen te toetsen aan de feitelijke omstandigheden van elk individueel dossier.
Tenslotte wordt ook de eedaflegging door de leden van de registratiecommissies en van de stuurgroep wettelijk geregeld. 2° de procedure m.b.t. de bekendmaking van de beslissingen van de commissies, het verhaal en beroep tegen die beslissingen.
Het past deze regels, die de werking van de registratiecommissies als administratief rechtscollege vastleggen, bij wet te regelen.
De procedure komt in essentie hierop neer dat : - van de beslissing wordt kennis gegeven bij ter post aangetekende brief; - de beslissing van de registratiecommissie is uitvoerbaar bij voorraad vanaf de kennisgeving ervan, ongeacht welk rechtsmiddel er zou tegen worden aangevoerd; - de betrokkene kan, binnen twintig dagen na de kennisgeving, bij de registratiecommissie een herziening van de beslissing vragen; - tegen de beslissing en tegen de herziening of de bevestiging van de beslissing kan verhaal worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg; - de beslissing is definitief hetzij indien binnen 20 dagen na de kennisgeving ervan geen verhaal werd ingesteld, hetzij indien binnen 20 dagen na de kennisgeving van de bevestiging of herziening ervan geen verhaal werd ingesteld, hetzij wanneer de gerechtelijke uitspraken in kracht van gewijsde zijn gegaan; - de beslissingen tot registratie of tot schrapping en het beschikkend gedeelte van de in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke uitspraken worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt; - tegenover derden hebben de beslissingen tot schrapping van de registratie slechts uitwerking met ingang van de tiende dag van de eerste maand volgend op de bekendmaking van de beslissing in het Belgisch Staatsblad.
Paragraaf 3 regelt de hoofdelijke aansprakelijkheid : - de opdrachtgever of de aannemer die beroep doet op een niet geregistreerd aannemer of onderaannemer is hoofdelijk aansprakelijk voor diens sociale schulden ten belope van 50 pct. van de totale prijs van de aan die niet geregistreerde aannemer of onderaannemer toevertrouwde werken (= algemene regel); - wanneer bepaalde werken in onderaanneming worden gegeven, wordt iedere aannemer of onderaannemer aan wie werken zijn toevertrouwd, eveneens hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de sociale schulden van iedere na hem komende niet geregistreerde onderaannemer waarop voor de uitvoering van die werken een beroep wordt gedaan. Die hoofdelijke aansprakelijkheid is ook beperkt tot 50 pct. van de totale prijs van de aan de niet geregistreerde onderaannemer toevertrouwde werken (= bijzondere regel); - bij het uitoefenen van de aansprakelijkheid wordt de volgorde van de keten gerespecteerd. Dit betekent dat eerst de aannemer die een beroep heeft gedaan op de niet geregistreerde onderaannemer wordt aangesproken vooraleer verder op te klimmen in de keten; - de toepassing van de aansprakelijkheid in chronologische volgorde ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, doet geen afbreuk aan de uitoefening van een regresvordering van deze aannemers tegen de aannemers die nagelaten hebben de schulden van de niet geregistreerde onderaannemer te vereffenen; - deze hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de sociale schulden van vennoten van tijdelijke verenigingen en van verenigingen in deelneming.
De sociale schulden omvatten : 1° de betaling aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de bedragen verschuldigd bij toepassing van de socialezekerheidswetgeving en reglementering der werknemers met betrekking tot de kwartalen tijdens dewelke de betrokken werken zijn uitgevoerd en de voorafgaande kwartalen;2° de betaling van de bijdragen die verschuldigd zijn aan een Fonds voor bestaanszekerheid in de zin van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid met betrekking tot de kwartalen tijdens dewelke de betrokken werken zijn uitgevoerd en de voorafgaande kwartalen. Paragraaf 4 regelt de inhoudingen en de storting daarvan.
Onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever die een beroep heeft gedaan op een niet geregistreerde aannemer, rust op die opdrachtgever tevens de verplichting bij elke betaling aan een niet geregistreerde aannemer 15 pct. van het verschuldigde bedrag in te houden en te storten aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid.
Onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aannemer die een beroep heeft gedaan op een niet geregistreerde onderaannemer, rust op die aannemer tevens de verplichting bij elke betaling aan een onderaannemer 35 pct. van het verschuldigde bedrag in te houden en te storten aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid.
De aannemer die een factuur betaalt aan een onderaannemer die geregistreerd is op het ogenblik van de betaling, is vrijgesteld van de inhoudingsplicht indien de onderaannemer op het ogenblik van de betaling geen schuldenaar is. De Rijksdienst voor sociale zekerheid stelt te dien einde een publiek toegankelijke gegevensbank in, die bewijskracht heeft.
De verplichting tot het verrichten van een inhouding is niet van toepassing op de niet in België gevestigde werkgevers die geen sociale schulden in België hebben en waarvan alle werknemers in het bezit zijn van een geldig detacheringsbewijs.
Als er hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat bij het afsluiten van de overeenkomst, worden de latere inhoudingen in mindering gebracht. §5. Deze paragraaf bevat, onverminderd de strafrechtelijke sancties, bepalingen voor de gevallen waarin de storting niet is verricht.
De opdrachtgever die de storting niet verricht heeft, is, benevens de betaling van het te storten bedrag, aan voormelde Rijksdienst bovendien een bijslag verschuldigd gelijk aan het te betalen bedrag.
De aannemer die de storting niet verricht heeft, is, indien de onderaannemer niet geregistreerd was op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, benevens de betaling van het te storten bedrag, aan voormelde Rijksdienst een bijslag verschuldigd gelijk aan het te betalen bedrag.
Als de storting niet werd verricht en de onderaannemer op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst was geregistreerd, is de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van de onderaannemer.
Paragraaf 6 bepaalt dat de vennoten van een tijdelijke vereniging of een vereniging in deelneming onderling hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de sommen die in uitvoering van dit artikel door de tijdelijke vereniging of de vereniging in deelneming verschuldigd zijn.
De paragrafen 7 t.e.m. 11 hernemen grotendeels bepalingen die reeds waren opgenomen in de artikelen 30bis en 30ter van voormelde wet van 27 juni 1969.
De sancties bij het niet melden van de werken, bedoeld in § 8, worden herzien. Enerzijds is de aannemer die de werken niet meldt aan de Rijksdienst een som verschuldigd die gelijk is aan 5 pct. van de werken. Anderzijds is de aannemer die een gedeelte van de werken (bijvoorbeeld toevertrouwd aan één onderaannemer) niet meldt aan de Rijksdienst een som verschuldigd die gelijk is aan 5 pct. van het gedeelte dat niet werd gemeld. De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de som kan worden verminderd of kwijtgescholden.
Krachtens § 10 is dit artikel niet van toepassing op de opdrachtgever-natuurlijke persoon in de mate dat hij voor louter privé-doeleinden in § 1 vermelde werken laat uitvoeren.
De uitzondering geldt, bijvoorbeeld in de bouwsector, dus niet voor beroepsmatig gebruikte gebouwen of gedeelten van gebouwen. Zij wordt beperkt tot de opdrachtgever-natuurlijke persoon die werken laat uitvoeren aan een woongelegenheid ongeacht of hij die zelf bewoont of privé verhuurt.
Ook in de relatie aannemer-onderaannemer kan de uitzondering nooit worden ingeroepen.
In het navolgend voorbeeld betreffende de sociale schulden wordt de toepassing van het stelsel praktisch toegelicht.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld A = opdrachtgever B = aannemer (geregistreerd) C = aannemer (niet geregistreerd) D = onderaannemer (geregistreerd) E = onderaannemer (niet geregistreerd) F = onderaannemer (geregistreerd) G = onderaannemer (niet geregistreerd) H = onderaannemer (geregistreerd, geschrapt tijdens uitvoering) Er is : 1° hoofdelijke aansprakelijkheid tussen : - A en C (50 pct.van de prijs van het werk toevertrouwd aan C, excl.
BTW); - B en E (50 pct. van de prijs van het werk toevertrouwd aan E, excl.
BTW); - F en G (50 pct. van de prijs van het werk toevertrouwd aan G, excl.
BTW). 2° hoofdelijke aansprakelijkheid tussen : B en G en D en G ten belope van 50 pct.van de prijs van het werk toevertrouwd aan G, excl. BTW. 3° inhoudingsplicht tussen : A en C ( 15 pct.), B en E en F en G (35 pct. van de betalingen, excl.
BTW, aan resp. C, E en G). 4° inhoudingsplicht tussen : E en H (35 pct.van de betalingen, excl. BTW, aan H vanaf de tiende dag van de eerste maand volgend op de publicatie van de schrapping van H in het B.S.). 5° inhoudingsplicht indien de vrijstellingsregel niet kan worden toegepast tussen : - B en D en D en F (35 pct.van de betalingen, excl. BTW, aan respectievelijk D en F); - E en H (35 pct. van de betalingen, excl. BTW, aan H voorafgaand aan de tiende dag van de eerste maand volgend op de publicatie van de schrapping van H in het B.S.).
Art. 2.Gelet op de integratie van de artikelen 30bis en 30ter in één enkele bepaling, wordt dit laatste artikel opgeheven.
Art. 3.Het betreft een loutere aanpassing van de tekst tengevolge van onderhavige wijziging.
Dit brengt geen inhoudelijke wijzigingen teweeg.
Art. 4.Artikel 400 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) legt definities vast van begrippen die in de artikelen 401 tot 408 WIB 92 voorkomen en waarvoor een eenduidige en ondubbelzinnige interpretatie noodzakelijk is.
Het gaat meer bepaald om de definitie van de begrippen "werken", "opdrachtgever", "aannemer", "onderaannemer" en "iemand die niet als aannemer is geregistreerd".
Art. 5.Artikel 401 WIB 92 legt de regeling vast inzake registratie als aannemer en schrapping daarvan.
Deze regeling valt uiteen in twee delen : 1° de oprichting, samenstelling en werking van registratiecommissies en van een stuurgroep. Aan de Koning wordt delegatie gegeven om : a) de voorwaarden, de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de registratie gebeurt, vast te leggen;b) de opdracht, de samenstelling en de werking van de registratiecommissies en de samenstelling en de werking van de stuurgroep te bepalen. Beide punten zullen worden uitgewerkt in een globaal uitvoeringsbesluit, dat het huidige koninklijk besluit van 5 oktober 1978 tot uitvoering van de artikelen 400 tot 404 en van artikel 408, § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de artikelen 30bis en 30ter, § 9, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders moet vervangen.
Wat de opdracht van de stuurgroep betreft, bepaalt de wet hoe dan ook dat hij inzonderheid de eenvormigheid van de beslissingen moet waarborgen. Zonder dat aan de autonomie van de registratiecommissies op het vlak van de beslissing over ieder individueel dossier wordt geraakt, impliceert zulks onder meer dat de Koning de stuurgroep de mogelijkheid kan geven tot het verstrekken van bindende adviezen omtrent de toepassingssfeer, de toekenning van de registratiecategorieën en de algemene uitleg van de voorwaarden tot registratie of van de redenen tot schrapping van registratie. De registratiecommissies behouden evenwel het recht die adviezen omtrent de algemene beginselen te toetsen aan de feitelijke omstandigheden van elk individueel dossier.
Tenslotte wordt ook de eedaflegging door de leden van de registratiecommissies en van de stuurgroep wettelijk geregeld. 2° de procedure m.b.t. de bekendmaking van de beslissingen van de commissies, het verhaal en beroep tegen die beslissingen.
Het past deze regels, die de werking van de registratiecommissies als administratief rechtscollege vastleggen, bij wet te regelen.
De procedure komt in essentie hierop neer dat : - van de beslissing wordt kennis gegeven bij ter post aangetekende brief; - de beslissing van de registratiecommissie is uitvoerbaar bij voorraad vanaf de kennisgeving ervan, ongeacht welk rechtsmiddel er zou tegen worden aangevoerd; - de betrokkene kan, binnen 20 dagen na de kennisgeving, bij de registratiecommissie een herziening van de beslissing vragen; - tegen de beslissing en tegen de herziening of de bevestiging van de beslissing kan verhaal worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg; - de beslissing is definitief hetzij indien binnen 20 dagen na de kennisgeving ervan geen verhaal werd ingesteld, hetzij indien binnen 20 dagen na de kennisgeving van de bevestiging of herziening ervan geen verhaal werd ingesteld, hetzij wanneer de gerechtelijke uitspraken in kracht van gewijsde zijn gegaan; - de beslissingen tot registratie of tot schrapping en het beschikkend gedeelte van de in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke uitspraken worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt; - tegenover derden hebben de beslissingen tot schrapping van de registratie slechts uitwerking met ingang van de tiende dag van de eerste maand volgend op de bekendmaking van de beslissing in het Belgisch Staatsblad.
Art. 6.Artikel 402 WIB 92 regelt de hoofdelijke aansprakelijkheid : - de opdrachtgever of de aannemer die beroep doet op een niet geregistreerd aannemer of onderaannemer is hoofdelijk aansprakelijk voor diens fiscale schulden ten belope van 35 pct. van de totale prijs van de aan die niet geregistreerde aannemer of onderaannemer toevertrouwde werken (= algemene regel); - wanneer bepaalde werken in onderaanneming worden gegeven, wordt iedere aannemer of onderaannemer aan wie werken zijn toevertrouwd, eveneens hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de belastingschulden van iedere na hem komende niet geregistreerde onderaannemer waarop voor de uitvoering van die werken een beroep wordt gedaan. Die hoofdelijke aansprakelijkheid is ook beperkt tot 35 pct. van de totale prijs van de aan de niet geregistreerde onderaannemer toevertrouwde werken (= bijzondere regel); - bij het uitoefenen van de aansprakelijkheid wordt de volgorde van de keten gerespecteerd. Dit betekent dat eerst de aannemer die een beroep heeft gedaan op de niet geregistreerde onderaannemer wordt aangesproken vooraleer verder op te klimmen in de keten; - de toepassing van de aansprakelijkheid in chronologische volgorde ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, doet geen afbreuk aan de uitoefening van een regresvordering van deze aannemers tegen de aannemers die nagelaten hebben de schulden van de niet geregistreerde onderaannemer te vereffenen; - deze hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de belastingschulden van vennoten van tijdelijke verenigingen en van verenigingen in deelneming.
De hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden aangewend voor de betaling van het totaalbedrag, d.i. hoofdsom, verhogingen, kosten en interesten, van de volgende fiscale schulden : - de inkomstenbelastingen (personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en de belasting van de niet-inwoners) en de daarmee verbandhoudende voorheffingen; - de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen; - de buitenlandse belastingschulden waarvoor invorderingsbijstand is gevraagd.
Belangrijk is dat de datum van vestiging van de fiscale schulden daarbij zonder belang is.
Art. 7.Artikel 403 WIB 92 regelt de inhoudingen en de storting daarvan.
Onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever die een beroep heeft gedaan op een niet geregistreerde aannemer, rust op die opdrachtgever tevens de verplichting bij elke betaling aan een niet geregistreerde aannemer 15 pct. van het verschuldigde bedrag in te houden en in de Schatkist te storten. De Koning bepaalt de modaliteiten daarvoor en duidt de ambtenaar aan waarbij die storting moet gebeuren.
Onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aannemer die een beroep heeft gedaan op een niet geregistreerde onderaannemer, rust op die aannemer tevens de verplichting bij elke betaling aan een onderaannemer 15 pct. van het verschuldigde bedrag in te houden en in de Schatkist te storten. De Koning bepaalt de modaliteiten daarvoor en duidt de ambtenaar aan waarbij die storting moet gebeuren.
De aannemer is evenwel, bij de door de Koning bepaalde voorwaarden en modaliteiten, vrijgesteld van de verplichting tot inhouding en storting, indien de onderaannemer op het ogenblik van de betaling als aannemer is geregistreerd.
Art. 8.Artikel 404 WIB 92 bevat strafbepalingen voor de gevallen waarin de storting niet is verricht.
Als de storting niet werd verricht door de opdrachtgever, wordt het verschuldigde bedrag verdubbeld en als administratieve boete ten name van de opdrachtgever ingekohierd.
Als de storting niet werd verricht door de aannemer en de onderaannemer niet geregistreerd was op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, wordt het verschuldigde bedrag verdubbeld en als administratieve boete ten name van de aannemer ingekohierd.
De Koning kan de voorwaarden bepalen waaronder de boete kan worden verminderd, bijvoorbeeld door het opstellen van een schaal ad hoc.
Als de storting niet werd verricht door de aannemer en de onderaannemer op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst was geregistreerd, is de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van de onderaannemer.
Art. 9.Een bijzondere bepaling is opgenomen die tot doel heeft de vennoten van een tijdelijke vereniging of van een vereniging in deelneming onderling hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de naleving van alle verplichtingen die in toepassing van de artikelen 402 tot 404 op die vereniging rusten, ongeacht in welke hoedanigheid die vereniging optreedt.
Art. 10.Artikel 406 WIB 92 regelt de aanwending van de gestorte sommen. Meer bepaald kunnen de gestorte sommen worden gebruikt voor de aanzuivering van de in artikel 402 aangeduide fiscale schulden, in de daar voorgeschreven volgorde, en vervolgens van de BTW-schulden.
Art. 11.Artikel 407 WIB 92 bevat de uitzonderingen waarop de regeling niet van toepassing is. Die uitzonderingen worden beperkt tot de opdrachtgever-natuurlijke persoon die werken laat uitvoeren voor louter privé-doeleinden.
Voor de bouwsector bijvoorbeeld betekent dit dat de uitzondering niet geldt voor beroepsmatig gebruikte gebouwen of gedeelten van gebouwen en evenmin voor aan meerdere eigenaars toebehorende delen van een gebouw.
Ook in de relatie aannemer-onderaannemer kan de uitzondering nooit worden ingeroepen.
Art. 12.Artikel 408 WIB 92 legt een regeling vast ingeval van samenloop van schuldvorderingen. Daardoor kan de toepassing van de artikelen 402 tot 407 van het WIB 92 niet worden verhinderd door andere wetten.
In het navolgend praktisch voorbeeld betreffende de fiscale schulden wordt de toepassing van het stelsel praktisch toegelicht.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld A = opdrachtgever B = hoofdaannemer (geregistreerd) C = hoofdaannemer (niet geregistreerd) D = onderaannemer (geregistreerd) E = onderaannemer (niet geregistreerd) F = onderaannemer (geregistreerd) G = onderaannemer (niet geregistreerd) H = onderaannemer (geregistreerd, geschrapt tijdens uitvoering) Er is : 1° hoofdelijke aansprakelijkheid tussen : - A en C (35 pct.van de prijs van het werk toevertrouwd aan C, excl.
BTW); - B en E (35 pct. van de prijs van het werk toevertrouwd aan E, excl.
BTW); - F en G (35 pct. van de prijs van het werk toevertrouwd aan G, excl.
BTW). 2° bijkomende hoofdelijke aansprakelijkheid tussen : B en G en D en G ten belope van 35 pct.van de prijs van het werk toevertrouwd aan G, excl BTW. 3° inhoudingsplicht tussen : A en C, B en E en F en G (15 pct.van de betalingen, excl. BTW, aan resp. C, E en G). 4° inhoudingsplicht tussen : E en H (15 pct.van de betalingen, excl. BTW, aan H vanaf de tiende dag volgend op de publicatie van de schrapping van H in het B.S.). 5° inhoudingsplicht indien de vrijstellingsregel niet kan worden toegepast tussen : - B en D en D en F (15 pct.van de betalingen, excl. BTW, aan respectievelijk D en F); - E en H (15 pct. van de betalingen, excl. BTW, aan H voorafgaand aan de tiende dag van de eerste maand volgend op de publicatie van de schrapping van H in het B.S.).
Art. 13.Dit artikel betreft de inwerkingtreding van dit besluit.
Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State over de bevoegdheid die aan de Koning wordt gegeven inzake de oprichting van een stuurgroep.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 19 november 1998 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende maatregelen met het oog op de aanpassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling voor de sociale en fiscale schulden met toepassing van artikel 43 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels" en, op 8 december 1998, bij brief door de Minister verzocht om mededeling van het advies, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, heeft op 11 december 1998 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag inzonderheid de redenen worden opgegeven tot staving van de spoedeisendheid ervan.
In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief aldus : « (l'urgence est motivée) ... par le fait que l'introduction de la nouvelle carte d'identité sociale au 1er janvier 1999 va entraîner la suppression de la carte d'identité sociale spécifique au secteur de la Construction, ce qui rendra les dispositions actuelles de l'article 30ter inapplicables à partir de cette date. En effet, le nouveau système mis en place pour la lutte contre le travail au noir dans le secteur de la Construction repose dorénavant sur la déclaration immédiate de l'emploi au moyen des données figurant sur la nouvelle carte d'identité sociale dont l'octroi a été généralisé alors que l'octroi de la carte d'identité sociale dans le secteur de la Construction était subordonné au fait que l'employeur était débiteur ou non de l'Office national de sécurité sociale et/ou du Fonds de sécurité d'existence de la Construction. Dans le nouveau système de retenue, la notion de débiteur est déduite de la banque de données gérée par l'Office national de sécurité sociale. L'introduction de ce nouveau dispositif au 1er janvier 1999 exige par conséquent que les dispositions prévues par le présent arrêté entrent impérativement en vigueur au même moment, et ce afin d'éviter un vide juridique.
L'urgence se justifie également par le fait que les employeurs concernés doivent être informés au plus vite de leurs nouvelles obligations en matière de responsabilité solidaire et de retenue qui sont d'application à partir du 1er janvier 1999. » Overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State zich beperkt tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.
I. Voorafgaande vormvereisten 1. Uit de stukken die aan de Raad van State zijn bezorgd, blijkt dat de Ministerraad op 16 oktober 1998 voor het eerst over het onderhavige ontwerp heeft overlegd. De Ministerraad (1), die verzocht was nog eens over het ontwerp te overleggen nadat het op basis van bepaalde opmerkingen van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid (2) was aangepast, heeft de Raad van State op 4 december 1998 gevraagd binnen drie dagen advies uit te brengen.
Volgens de gegevens die aan de Raad van State zijn verstrekt, is het ontwerp van koninklijk besluit op 13 oktober 1998 om advies aan de inspecteur van financiën voorgelegd.
Volgens de uitleg van de gemachtigde van de minister is de uitdrukkelijke akkoordbevinding van de Minister van Begroting, voorgeschreven bij het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, niet aangevraagd op de grond dat de inspecteur van financiën een advies had gegeven.
Het collegiale overleg in de Ministerraad over het thans onderzochte ontwerp compenseert het ontbreken van die akkoordbevinding echter niet. In het voornoemde koninklijk besluit van 16 november 1994 wordt overigens bepaald dat de datum ervan in de aanhef moet worden vermeld.
Dit advies wordt gegeven op voorwaarde dat aan dat vormvereiste wordt voldaan. 2. Aangezien de wet van 27 juni 1969 en het wetboek van de inkomstenbelastingen bij het ontworpen besluit worden gewijzigd, maakt de Raad van State de stellers van het ontwerp attent op de verplichtingen die bij artikel 3bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State worden voorgeschreven : « (...) De besluiten, het advies, het verslag aan de Koning en de tekst van de ontwerpen van besluiten die zijn voorgelegd aan de afdeling wetgeving, worden, voor hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, medegedeeld aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. » II. Rechtsgrond 1. De aandacht van de stellers van het ontwerp wordt erop gevestigd dat het ontworpen besluit, als het niet door de wetgever bekrachtigd wordt, toch zes maanden juridisch zal hebben bestaan en tegelijk onbeperkt bloot zal staan aan mogelijke excepties van onwettigheid (Grondwet, artikel 159).2. In de aanhef van het ontwerp van koninklijk besluit wordt als rechtsgrond inzonderheid artikel 43 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels opgegeven.Daarnaast moeten ook de artikelen 49 en 51, § 1, tweede lid, van dezelfde wet als rechtsgrond worden opgegeven.
III. Omvang van de bevoegdheden van de Koning Het grondwettelijk beginsel van de wettelijkheid van de belasting houdt in dat niet alleen het feit dat aanleiding geeft tot de belasting, de belastinggrondslag en het tarief van de belasting moeten worden bepaald, maar ook wie de belasting verschuldigd is, om te voorkomen dat de kring van personen die de belasting moeten betalen, bij besluit onbeperkt wordt uitgebreid (3).
Dat grondwettelijk bezwaar wordt ondervangen door het besluit bij de wet te bekrachtigen. De tekst staat daaraan niet in de weg, aangezien het bij de opdracht van bevoegdheden letterlijk gaat om een "hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale en fiscale schulden".
IV. Opdracht van bevoegdheden aan de Koning bij koninklijk besluit De gemachtigde ambtenaar wijst van tevoren op die onregelmatigheid en legt uit dat ze volgens hem slechts schijnbaar is omdat het ontworpen koninklijk besluit alleen maar opdrachten van bevoegdheid overneemt die tegenwoordig vervat zijn in de wetteksten die moeten worden vervangen.
Zulk een uitleg kan niet worden aangenomen. Als de Koning gebruik maakt van de bevoegdverklaring vervat in de artikelen 43 en 49 van de wet, dan moet Hij de grondbeginselen van de zaak in het thans onderzochte besluit regelen.
Alleen de normale uitvoeringsmaatregelen mag Hij aan de uitvoerende macht overlaten.
Die regel wordt onder meer over het hoofd gezien bij het instellen van de stuurgroep. In het Verslag aan de Koning staat daarover het volgende : « Wat de opdracht van de stuurgroep betreft, bepaalt de wet hoe dan ook dat hij inzonderheid de eenvormigheid van de beslissingen moet waarborgen. Zonder dat aan de autonomie van de registratiecommissies op het vlak van de beslissing over ieder individueel dossier wordt geraakt, impliceert zulks onder meer dat de Koning de stuurgroep de mogelijkheid kan geven tot het verstrekken van bindende adviezen omtrent de toepassingssfeer, de toekenning van de registratiecategorieën en de algemene uitleg van de voorwaarden tot registratie of van de redenen tot schrapping van registratie. De registratiecommissies behouden evenwel het recht die adviezen omtrent de algemene beginselen te toetsen aan de feitelijke omstandigheden van elk individueel dossier. » Artikel 1, § 2, eerste lid, van het ontwerp bepaalt zich tot het volgende : « De stuurgroep waarborgt inzonderheid de eenvormigheid van de getroffen beslissingen. » Voor het overige wordt de bevoegdheid voor het bepalen van de taak, de samenstelling en de werkwijze van de stuurgroep volledig aan de Koning opgedragen.
De taak van de stuurgroep en de aard van de rechtsverhouding tussen de stuurgroep en de registratiecommissies zijn fundamentele zaken die in het thans onderzochte koninklijk besluit moeten worden geregeld, omdat dit koninklijk besluit bij de wet moet worden bekrachtigd; de aldus vastgestelde maatregelen moeten het gevaar voor machtsoverschrijding dat uit de toepassing van een inadequate procedure kan voortvloeien, zoveel mogelijk voorkomen.
V. Terugwerkende kracht Volgens artikel 13 van het besluit treedt het besluit in werking op 1 januari 1999. De stellers van het ontwerp moeten erop toezien dat het besluit door de uiteindelijk gekozen datum van inwerkingtreding geen terugwerkende kracht krijgt, want de Koning wordt bij de wet van 26 juli 1996 niet gemachtigd tot het verlenen van terugwerkende kracht aan het ontworpen besluit.
VI. Slotopmerking De Nederlandse tekst van het ontwerp is uit een oogpunt van correct taalgebruik onvoldoende zorgvuldig gesteld, niet alleen omdat hij "klassieke" taalfouten bevat die door middel van een handboek voor correct taalgebruik gemakkelijk verbeterd kunnen worden, maar ook omdat er termen in gebezigd worden die juridisch gezien een heel andere betekenis hebben als die waarin ze in het ontwerp gebruikt worden. Zo bijvoorbeeld is in het ontwerp meermaals sprake van "verhaal" en van "het instellen van verhaal", terwijl het duidelijk om "beroep" gaat en niet om "verhaal", dat mogelijkheid of gelegenheid tot schadeloosstelling betekent. Evenzo is sprake van een betrokkene die zich "bij de hoorzitting door een raadsman kan laten bijstaan of vertegenwoordigen", terwijl met "bij de hoorzitting" "op de zitting" bedoeld wordt, aangezien "hoorzitting" een synoniem is van "hearing".
De kamer was samengesteld uit : de heren : Y. Kreins, staatsraad, voorzitter, P. Lienardy, P. Quertainmont, staatsraden, Mevr. B. Vigneron, toegevoegd griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de H. J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. C. Nikis, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. J.-J. Stryckmans, eerste voorzitter.
De griffier, B. VIGNERON De voorzitter, Y. KREINS _______ Nota (1) Het overleg in de Ministerraad wordt voorgeschreven bij artikel 43 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.(2) Dit advies wordt voorgeschreven bij artikel 15 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg. (3)In het advies over het voorontwerp van wet tot modernisering van de sociale zekerheid, inzonderheid bij artikel 47, dat artikel 43 van de wet geworden is, had de Raad van State, eerste kamer, al opgemerkt dat dit artikel "zeer ruime en vage bevoegdheden" aan de Koning verleent; voorts is in dat advies opgemerkt dat "de term "werken in aanneming" naar het zeggen van de gemachtigde van de regering naar artikel 1779, 3°, van het Burgerlijk Wetboek verwijst, wat betekent dat de in het vooruitzicht gestelde reglementering een zeer ruim toepassingsgebied zal hebben" (Gedr. St., Kamer, 607/1-95/96, blz. 76).
26 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit houdende maatregelen met het oog op de aanpassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling voor de sociale en fiscale schulden met toepassing van artikel 43 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikelen 43, 49 en 51, § 1, tweede lid;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 13 oktober 1998;
Gelet op het akkooord van de Minister van Begroting, gegeven op 21 december 1998;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van 30 oktober 1998;
Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd met name door het feit dat de invoering van de nieuwe sociale identiteitskaart op 1 januari 1999 tot gevolg heeft dat de specifieke sociale identiteitskaart voor de bouwsector wordt afgeschaft, wat de toepassing van de huidige bepalingen van het artikel 30ter onmogelijk maakt vanaf deze datum.
Immers, het nieuwe ingevoerde systeem in het kader van de strijd tegen het zwartwerk in de bouwsector berust voortaan op de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling met gebruik van de gegevens die voorkomen op de nieuwe sociale identiteitskaart waarvan de toekenning werd veralgemeend, terwijl de toekenning van de sociale identiteitskaart in de bouwsector afhankelijk was van het feit dat de werkgever al dan niet schuldenaar was van de Rijksdient voor sociale zekerheid en/of het Fonds voor Bestaanszekerheid in de Bouwsector. In het nieuwe inhoudingssysteem wordt het begrip schuldenaar afgeleid uit de gegevensbank beheerd door de Rijskdienst voor sociale zekerheid. De invoering van dit nieuwe mechanisme op 1 januari 1999 vereist bijgevolg dat de bepalingen van onderhavig besluit noodzakelijkerwijs op datzelfde ogenblik in werking moeten treden, zodat een juridisch vacüum wordt vermeden;
De hoogdringendheid wordt eveneens gemotiveerd door het feit dat de werkgevers zo snel mogelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de nieuwe verplichtingen inzake hoofdelijke aansprakelijkheid en inhoudingen die op hen van toepassing zijn met ingang van 1 januari 1999;
Gelet op het advies van de Raad van State, uitgebracht op 11 december 1998 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Financiën, en op het advies van Onze in raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1978 en gewijzigd bij de wet van 6 juli 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° Werken : de door de Koning bepaalde werkzaamheden;2° Opdrachtgever : eenieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren;3° Aannemer : - eenieder die er zich toe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever werken uit te voeren of te laten uitvoeren; - iedere onderaannemer ten overstaan van de na hem komende onderaannemers; 4° Onderaannemer : eenieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs het aan de aannemer toevertrouwde werk of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen;5° Iemand die niet als aannemer is geregistreerd : de aannemer of onderaannemer die geen registratie als aannemer heeft bekomen of van wie de registratie als aannemer is geschrapt. § 2. De registratie als aannemer en de schrapping ervan worden verricht onder de voorwaarden, in de gevallen en volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt. Daartoe richt de Koning commissies op waarvan Hij de opdracht, de samenstelling en de werking bepaalt.
Bovendien richt de Koning een stuurgroep op waarvan Hij de samenstelling en de werking bepaalt. De stuurgroep heeft als opdracht de eenvormigheid van de door de commissies getroffen beslissingen waarborgen, de goede werking van de secretariaten van de commissies regelen en de commissies bijstaan in geval van verhaal tegen een beslissing. De commissies behouden niettemin het recht de adviezen van de stuurgroep die betrekking hebben op algemene beginselen, te toetsen aan de feitelijke omstandigheden van elk individueel dossier.
Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de leden van de commissie of van de stuurgroep in de handen van de voorzitter de eed af hun opdracht in volle onpartijdigheid te vervullen en de beraadslagingen waaraan zij deelnemen geheim te houden.
De beslissingen van de commissies zijn vanaf de kennisgeving aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven, uitvoerbaar bij voorraad.
Tegen deze beslissingen kan binnen twintig dagen na de in het vierde lid bedoelde kennisgeving een verhaal worden ingesteld. Dit verhaal wordt ingesteld voor de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig de algemene bevoegdheid welke aan deze rechtbank wordt toegekend door artikel 568 van het Gerechtelijk Wetboek.
Alvorens dit verhaal wordt ingesteld, kan de betrokkene, binnen twintig dagen na de in het vierde lid bedoelde kennisgeving, bij een ter post aangetekend schrijven, aan de commissie vragen om te worden gehoord; hij kan zich op de zitting door een raadsman laten bijstaan of vertegenwoordigen. Wanneer de betrokkene of zijn raadsman niet verschijnt na bij een ter post aangetekend schrijven te zijn uitgenodigd om tijdens de zitting van de commissie zijn recht om te worden gehoord, uit te oefenen, wordt hij geacht aan dat recht te verzaken. De commissie bevestigt of herziet haar beslissing en de in het vijfde lid vermelde verhaaltermijn van twintig dagen gaat slechts in op de dag waarop de betrokkene kennis is gegeven van die bevestiging of herziening.
De beslissingen van de commissies worden definitief indien binnen de in het vijfde of zesde lid beoogde termijn, geen verhaal is ingesteld door de betrokkene of door of vanwege de door de Koning aangeduide Ministers.
De beslissingen tot registratie en de beslissingen tot schrapping, met uitzondering van de motivering van deze laatsten, en het beschikkend gedeelte van de in kracht van gewijsde gegane uitspraken over het in het vijfde lid bedoelde verhaal worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De publicatie van de registratie als aannemer vermeldt de toegekende categorieën van werken en of de aannemer al dan niet de hoedanigheid van werkgever heeft.
Onverminderd het vierde lid hebben de beslissingen tot schrapping van de registratie als aannemer tegenover derden slechts uitwerking met ingang van de tiende dag van de eerste maand volgend op de bekendmaking van die beslissingen in het Belgisch Staatsblad. § 3. De opdrachtgever die voor de in § 1 vermelde werken een beroep doet op een aannemer die niet is geregistreerd op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van zijn medecontractant.
De aannemer die voor de in § 1 vermelde werken een beroep doet op een onderaannemer die niet geregistreerd is op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van zijn medecontractant.
Wanneer daarenboven voor de in § 1 vermelde werken een beroep is gedaan op een of meerdere onderaannemers die niet geregistreerd zijn op het ogenblik van het afsluiten van de hen betreffende overeenkomst, is elke aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van elke niet geregistreerde onderaannemer die tussenkomt in de uitvoering van de werken die aan die aannemer zijn toevertrouwd.
Onder voorbehoud van de in het vijfde en het zesde lid vermelde bepalingen, zijn de artikelen 1200 tot en met 1216 van het Burgerlijk Wetboek toepasselijk op de in de vorige leden bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid.
De in het derde lid vermelde aansprakelijkheid wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de niet geregistreerde onderaannemer.
Ze wordt in chronologische volgorde toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, als de in het vorig lid vermelde aannemer nagelaten heeft de schulden van de niet geregistreerde onderaannemer binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen.
De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot 50 pct. van de totale prijs van de werken toevertrouwd aan de niet geregistreerde aannemer of onderaannemer, exclusief belasting over de toegevoegde waarde.
De hiervoor vermelde sociale schulden omvatten : 1° de betaling aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de bedragen verschuldigd bij toepassing van de socialezekerheidswetgeving en reglementering der werknemers met betrekking tot de kwartalen tijdens dewelke de betrokken werken zijn uitgevoerd en de voorafgaande kwartalen;2° de betaling van de bijdragen die verschuldigd zijn aan een Fonds voor bestaanszekerheid in de zin van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid met betrekking tot de kwartalen tijdens dewelke de betrokken werken zijn uitgevoerd en de voorafgaande kwartalen. De in deze paragraaf vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de sociale schulden van de niet geregistreerde vennoten van een tijdelijke vereniging of vereniging in deelneming die optreedt als aannemer of onderaannemer. § 4. De opdrachtgever die voor de in § 1 vermelde werken aan een aannemer die op het ogenblik van de betaling niet is geregistreerd, een deel of het geheel van de prijs betaalt, is verplicht bij die betaling 15 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten aan voormelde Rijksdienst, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning.
De aannemer die, voor de in § 1 vermelde werken aan een onderaannemer een deel of het geheel van de prijs betaalt, is verplicht bij die betaling 35 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten aan voormelde Rijksdienst, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning.
De aannemer is evenwel vrijgesteld van de verplichting tot inhouding en storting als vermeld in het vorig lid, indien de onderaannemer, volgens de door de Koning te bepalen modaliteiten, op het ogenblik van de betaling geen schuldenaar is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid of bij een Fonds voor bestaanszekerheid of voor de verschuldigde bedragen uitstel van betaling heeft gekregen zonder gerechtelijke procedure of bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing en de opgelegde termijnen strikt naleeft en als aannemer is geregistreerd. De Rijksdienst voor sociale zekerheid stelt te dien einde een publiek toegankelijke gegevensbank in, die bewijskracht heeft voor de toepassing van dit lid.
Wanneer de niet-geregistreerde aannemer een niet in België gevestigde werkgever is, die geen sociale schulden in België heeft en waarvan alle werknemers in het bezit zijn van een geldig detacheringsbewijs, zijn de inhoudingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, niet van toepassing op de aan hem verschuldigde betaling.
In voorkomend geval worden de bedragen die ter uitvoering van deze paragraaf zijn gestort, in mindering gebracht van het bedrag waarvoor de opdrachtgever of de aannemer, bij toepassing van § 3 aansprakelijk wordt gesteld.
De Koning bepaalt de inhoud en de voorwaarden en modaliteiten inzake toezending van de inlichtingen die de personen, bedoeld in het eerste en tweede lid van deze paragraaf, moeten verstrekken aan voormelde Rijksdienst.
De Koning bepaalt de nadere regelen volgens welke voormelde Rijksdienst de in toepassing van het eerste en tweede lid gestorte bedragen verdeelt ter betaling, aan de Rijksdienst of aan een Fonds voor bestaanszekerheid in de zin van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid, van de bijdragen, de bijdrageopslagen, de verwijlintresten en de gerechtskosten die in welk stadium ook door de medecontractant verschuldigd zijn.
De Koning bepaalt binnen welke termijn dit bedrag kan worden aangerekend, alsook de modaliteiten van terugbetaling of aanwending van het eventueel saldo.
De Koning bepaalt binnen welke termijn de medecontractant het gestorte bedrag recupereert in de mate dat het niet aangewend wordt voor de in deze paragraaf bepaalde doeleinden. § 5. Onverminderd de toepassing van de sancties voorzien in artikel 35, eerste lid, 3°, is de opdrachtgever die de in § 4, eerste lid, bedoelde storting niet verricht heeft, benevens de betaling van het te storten bedrag, aan voormelde Rijksdienst bovendien een bijslag verschuldigd gelijk aan het te betalen bedrag.
Onverminderd de toepassing van de sancties voorzien in artikel 35, eerste lid, 3°, is de aannemer die de in de § 4, tweede lid, bedoelde storting niet verricht heeft, indien de onderaannemer niet geregistreerd was op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, benevens de betaling van het te storten bedrag, aan voormelde Rijksdienst bovendien een bijslag verschuldigd gelijk aan het te betalen bedrag.
De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de bijslag kan worden verminderd.
Als de in § 4, tweede lid, bedoelde storting niet werd verricht en de onderaannemer op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst was geregistreerd, is de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van de onderaannemer binnen de grenzen en voor de schulden vermeld in § 3.
De in het vorig lid vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de sociale schulden van de vennoten van een tijdelijke vereniging of een vereniging in deelneming die optreedt als onderaannemer. § 6. De vennoten van een tijdelijke vereniging of een vereniging in deelneming zijn onderling hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sommen die in uitvoering van dit artikel door de tijdelijke vereniging of de vereniging in deelneming verschuldigd zijn. § 7. Alvorens de werken aan te vatten, moet de aannemer, op wie de opdrachtgever beroep heeft gedaan, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten, aan voormelde Rijksdienst alle inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de belangrijkheid van de werken te ramen en er de opdrachtgever en, in voorkomend geval, in welk stadium ook, de onderaannemers van te identificeren. Indien tijdens de uitvoering van de werken andere onderaannemers tussenkomen, moet deze aannemer voorafgaandelijk de voormelde Rijksdienst hiervan verwittigen.
Daartoe moet iedere onderaannemer die op zijn beurt een beroep doet op een andere onderaannemer, voorafgaandelijk de aannemer daarvan schriftelijk in kennis stellen. § 8. De aannemer die niet handelt overeenkomstig de verplichtingen van § 7, is aan voormelde Rijksdienst een som verschuldigd die gelijk is aan 5 pct. van het totaal bedrag der werken, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, die niet aan de Rijksdienst werden gemeld.
De som die van de aannemer geëist wordt, wordt verminderd met het bedrag dat daadwerkelijk werd betaald aan de Rijksdienst door de onderaannemer met toepassing van de bepaling van het hierna volgende lid.
De onderaannemer die zich niet schikt naar de bepalingen van § 7, tweede lid, is aan de Rijksdienst een som verschuldigd gelijk aan 5 pct. van het totaal bedrag der werken, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, die hij heeft toevertrouwd aan zijn onderaannemer of aan zijn onderaannemers. § 9. De Koning kan de toepassing van §§ 7 en 8 van dit artikel beperken tot de werken waarvan het totaal bedrag hoger is dan een door Hem te bepalen bedrag en waarvoor geen beroep is gedaan op een onderaannemer.
De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de som, die verschuldigd is ingevolge § 8, kan worden verminderd of kwijtgescholden. § 10. Dit artikel is niet van toepassing op de opdrachtgever-natuurlijke persoon in de mate dat hij voor louter privé-doeleinden de in § 1 vermelde werken laat uitvoeren. § 11. Dit artikel blijft van toepassing in geval van faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers alsook bij cessie, beslag onder derden, inpandgeving, inbetalinggeving of in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtstreekse vordering. »
Art. 2.Artikel 30ter van dezelfde wet, vervangen door de wet van 6 juli 1989 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 20 juli 1991, 6 augustus 1993 en 30 maart 1994, wordt opgeheven.
Art. 3.In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1978 en 6 juli 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 2°, worden de woorden "artikel 30bis, § 3, en zijn medecontractanten" vervangen door de woorden "artikel 30bis, § 4,";2° in het eerste lid, 3°, worden de woorden "artikel 30bis, § 3," vervangen door de woorden "artikel 30bis, § 4,";3° in het vierde lid worden de woorden "de hoofdaannemer bedoeld bij artikel 30ter, wat betreft de personen tewerkgesteld door de onderaannemer op de werf van de hoofdaannemer" vervangen door de woorden "de hoofdelijk aansprakelijke aannemer bedoeld bij artikel 30bis, § 3, tweede lid, wat betreft de personen tewerkgesteld door zijn medecontractant bij de uitvoering van de werken".
Art. 4.Artikel 400 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 400.Voor de toepassing van de artikelen 401 tot 408 wordt verstaan onder : 1° Werken : de door de Koning bepaalde werkzaamheden;2° Opdrachtgever : eenieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren;3° Aannemer : - eenieder die er zich toe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever werken uit te voeren of te laten uitvoeren; - iedere onderaannemer ten overstaan van de na hem komende onderaannemers; 4° Onderaannemer : eenieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs het aan de aannemer toevertrouwde werk of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen;5° Iemand die niet als aannemer is geregistreerd : de aannemer of onderaannemer die geen registratie als aannemer heeft bekomen of van wie de registratie als aannemer is geschrapt.»
Art. 5.Artikel 401 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 401.§ 1. De registratie als aannemer en de schrapping ervan worden verricht onder de voorwaarden, in de gevallen en volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt. Daartoe richt de Koning commissies op waarvan Hij de opdracht, de samenstelling en de werking bepaalt.
Bovendien richt de Koning een stuurgroep op waarvan Hij de samenstelling en de werking bepaalt. De stuurgroep heeft als opdracht de eenvormigheid van de door de commissies getroffen beslissingen waarborgen, de goede werking van de secretariaten van de commissies regelen en de commissies bijstaan in geval van verhaal tegen een beslissing. De commissies behouden niettemin het recht de adviezen van de stuurgroep die betrekking hebben op algemene beginselen, te toetsen aan de feitelijke omstandigheden van elk individueel dossier.
Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de leden van de commissie of van de stuurgroep in de handen van de voorzitter de eed af hun opdracht in volle onpartijdigheid te vervullen en de beraadslagingen waaraan zij deelnemen geheim te houden. § 2. De beslissingen van de commissies zijn vanaf de kennisgeving aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven, uitvoerbaar bij voorraad.
Tegen deze beslissingen kan binnen twintig dagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving een verhaal worden ingesteld. Dit verhaal wordt ingesteld voor de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig de algemene bevoegdheid welke aan deze rechtbank wordt toegekend door artikel 568 van het Gerechtelijk Wetboek.
Alvorens dit verhaal wordt ingesteld, kan de betrokkene, binnen twintig dagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, bij een ter post aangetekend schrijven, aan de commissie vragen om te worden gehoord; hij kan zich op de zitting door een raadsman laten bijstaan of vertegenwoordigen. Wanneer de betrokkene of zijn raadsman niet verschijnt na bij een ter post aangetekend schrijven te zijn uitgenodigd om tijdens de zitting van de commissie zijn recht om te worden gehoord, uit te oefenen, wordt hij geacht aan dat recht te verzaken. De commissie bevestigt of herziet haar beslissing en de in het tweede lid vermelde verhaaltermijn van twintig dagen gaat slechts in op de dag waarop de betrokkene kennis is gegeven van die bevestiging of herziening.
De beslissingen van de commissies worden definitief indien binnen de in het tweede of het derde lid beoogde termijn, geen verhaal is ingesteld door de betrokkene of door of vanwege de door de Koning aangeduide Ministers. § 3. De beslissingen tot registratie en de beslissingen tot schrapping, met uitzondering van de motivering van deze laatsten, en het beschikkend gedeelte van de in kracht van gewijsde gegane uitspraken over het in § 2, tweede lid, bedoelde verhaal worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De publicatie van de registratie als aannemer vermeldt de toegekende categorieën van werken en of de aannemer al dan niet de hoedanigheid van werkgever heeft.
Onverminderd § 2, eerste lid, hebben de beslissingen tot schrapping van de registratie als aannemer tegenover derden slechts uitwerking met ingang van de tiende dag van de eerste maand volgend op de bekendmaking van die beslissingen in het Belgisch Staatsblad. »
Art. 6.Artikel 402 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 402.§ 1. De opdrachtgever die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep doet op een aannemer die niet is geregistreerd op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van zijn medecontractant. § 2. De aannemer die, voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep doet op een onderaannemer die niet geregistreerd is op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van zijn medecontractant.
Wanneer daarenboven voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep is gedaan op een of meerdere onderaannemers die niet geregistreerd zijn op het ogenblik van het afsluiten van de hen betreffende overeenkomst, is elke aannemer, hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van elke niet geregistreerde onderaannemer die tussenkomt in de uitvoering van de werken die aan die aannemer zijn toevertrouwd. § 3. Onder voorbehoud van de in § 4 vermelde bepalingen, zijn de artikelen 1200 tot en met 1216 van het Burgerlijk Wetboek toepasselijk op de in de §§ 1 en 2 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid. § 4. De in § 2, tweede lid, vermelde aansprakelijkheid, wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de niet geregistreerde onderaannemer.
Ze wordt in chronologische volgorde toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, als de in het eerste lid, vermelde aannemer nagelaten heeft de schulden van de niet geregistreerde onderaannemer binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen. § 5. De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot 35 pct. van de totale prijs van de werken toevertrouwd aan de niet geregistreerde aannemer of onderaannemer, exclusief belasting over de toegevoegde waarde.
Zij kan worden aangewend voor de betaling in hoofdsom, verhogingen, kosten en interesten, ongeacht hun datum van vestiging, van : 1° alle schulden inzake directe en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen op de inkomsten met betrekking tot de belastbare tijdperken tijdens dewelke de betrokken werken zijn uitgevoerd en de voorafgaande belastbare tijdperken;2° alle schulden inzake voorheffingen met betrekking tot de periodes tijdens dewelke de werken zijn uitgevoerd en de voorafgaande periodes;3° de buitenlandse belastingschuldvorderingen waarvoor in het kader van een internationale overeenkomst de invorderingsbijstand is gevraagd. § 6. De in dit artikel vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de belastingschulden van de niet geregistreerde vennoten van een tijdelijke vereniging of vereniging in deelneming die optreedt als aannemer of onderaannemer. »
Art. 7.Artikel 403 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 403.§ 1. De opdrachtgever die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken, aan een aannemer die op het ogenblik van de betaling niet is geregistreerd, een deel of het geheel van de prijs betaalt, is verplicht bij die betaling 15 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten bij de door de Koning aan te wijzen ambtenaar volgens de door Hem te bepalen modaliteiten. § 2. De aannemer die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken, aan een onderaannemer een deel of het geheel van de prijs betaalt, is verplicht bij die betaling 15 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten bij de door de Koning aan te wijzen ambtenaar volgens de door Hem te bepalen modaliteiten.
De aannemer is evenwel, bij de door de Koning bepaalde voorwaarden en modaliteiten, vrijgesteld van de verplichting tot inhouding en storting als vermeld in het eerste lid, indien de onderaannemer op het ogenblik van de betaling als aannemer is geregistreerd. § 3. In voorkomend geval worden de bedragen die ter uitvoering van dit artikel zijn gestort, in mindering gebracht van het bedrag waarvoor de opdrachtgever of de aannemer, bij toepassing van artikel 402 aansprakelijk wordt gesteld. »
Art. 8.Artikel 404 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 404.§ 1. Als de in artikel 403, § 1, bedoelde storting niet werd verricht, wordt het verschuldigde bedrag verdubbeld en binnen de in artikel 354 bedoelde termijn als administratieve boete ten name van de opdrachtgever ingekohierd.
Als de in artikel 403, § 2, bedoelde storting niet werd verricht en de onderaannemer niet geregistreerd was op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, wordt het verschuldigde bedrag verdubbeld en binnen de in artikel 354 bedoelde termijn als administratieve boete ten name van de aannemer ingekohierd.
De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de boete kan worden verminderd. § 2. Als de in artikel 403, § 2, bedoelde storting niet werd verricht en de onderaannemer op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst was geregistreerd, is de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van de onderaannemer binnen de grenzen en voor de schulden vermeld in artikel 402, § 5.
De in het eerste lid, vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de belastingschulden van de vennoten van een tijdelijke vereniging of een vereniging in deelneming die optreedt als onderaannemer. » .
Art. 9.Artikel 405 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 405.De vennoten van een tijdelijke vereniging of een vereniging in deelneming zijn onderling hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sommen die in uitvoering van de artikelen 402 tot 404 door de tijdelijke vereniging of de vereniging in deelneming verschuldigd zijn. »
Art. 10.Artikel 406 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd wat de Franse tekst betreft bij de wet van 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 406.§ 1. Het ter uitvoering van artikel 403 gestorte bedrag wordt eerst aangewend tot aanzuivering van de in artikel 402 vermelde belastingschulden, de boeten en vervolgens voor de schulden inzake de belasting over de toegevoegde waarde. § 2. Voor ieder van de in § 1, bedoelde schulden wordt de aanwending in de navolgende volgorde toegerekend : eerst op de kosten, daarna op de nalatigheidsinteresten, vervolgens op de belastingverhogingen en tenslotte op de nog verschuldigde belastingen. § 3. De Koning bepaalt op welke wijze, onder welke voorwaarden en binnen welke termijn, de persoon op wiens schuldvordering het gestorte bedrag werd ingehouden, dit bedrag terugkrijgt in de mate dat het niet werd aangewend voor de gestelde doeleinden. »
Art. 11.Artikel 407 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 407.De artikelen 402 en 403 zijn niet van toepassing op de opdrachtgever-natuurlijke persoon in de mate dat hij voor louter privé-doeleinden de in artikel 400, 1°, vermelde werken laat uitvoeren. »
Art. 12.Artikel 408 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 408.De artikelen 402 tot 407 blijven van toepassing in geval van faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers alsook bij cessie, beslag onder derden, inpandgeving, inbetalinggeving of in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtstreekse vordering. »
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.
Evenwel treden de bepalingen van artikel 30bis, § 4, tweede en derde lid van de genoemde wet van 27 juni 1969, zoals zij door artikel 3 van dit besluit worden vervangen, en van artikel 403, § 2 van het genoemde Wetboek, zoals zij door artikel 7 van dit besuit worden vervangen, voor zover de werken niet onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf vallen, slechts in werking op een door de Koning te bepalen datum. Tot die datum blijven de huidige bepalingen van artikel 30bis, § 3 van de genoemde wet en van artikel 402 van het genoemde Wetboek van kracht.
Art. 14.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 december 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR