gepubliceerd op 31 oktober 2000
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de ondernemingen voor ceramiekbekleding en vloertegels, betreffende de vormings- en arbeidsvoorwaarden
25 SEPTEMBER 2000. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de ondernemingen voor ceramiekbekleding en vloertegels, betreffende de vormings- en arbeidsvoorwaarden (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de ondernemingen voor ceramiekbekleding en vloertegels;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de ondernemingen voor ceramiekbekleding en vloertegels, betreffende de vormings- en arbeidsvoorwaarden.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 september 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.
Bijlage Paritair Subcomité voor de ondernemingen voor ceramiekbekleding en vloertegels Collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1999 Vormings- en arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 13 juli 1999 onder het nummer 51431/COF/113.02) AFDELING I. - Wettelijk kader De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst in afdeling I zijn gesloten bij toepassing van de inhoud van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en op grond van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan 1998 voor de werkgelegenheid en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999) en van het koninklijk besluit van 4 juni 1999 (vermelding van de vormings- en tewerkstellingsmaatregelen). HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden en werksters van de ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de ondernemingen voor ceramiekbekleding en vloertegels. HOOFDSTUK - II. Risicogroepen aanwending van de 0,10 pct. in 1999 en 0,10 pct. in 2000
Art. 2.De partijen komen overeen om in 1999 een percentage van 0,10 pct. van de loonsom aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan te wenden ten behoeve van het "Fonds voor bestaanszekerheid van het ceramiekbedrijf".
Dit bedrag blijft vastgesteld op 0,10 pct. in 2000. HOOFDSTUK III. - Loopbaanonderbreking
Art. 3.Het recht op loopbaanonderbreking wordt aan ten minste 3 pct. van de werknemers in de onderneming toegekend volgens de inhoud van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 (Belgisch Staatsblad van 8/09/1998).
Dit recht moet echter in de praktijk gebracht worden in al zijn aanvaardings- en toepassingsmodaliteiten door een bedrijfscollectieve overeenkomst. HOOFDSTUK IV. - Brugpensioen
Art. 4.Op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad van 19 december 1974 en van de inhoud van het koninklijk besluit van 7 december 1992 (Belgisch Staatsblad van 11/12/1992), maakt het stelsel het voor een oudere werknemer (ten minste 60 jaar) mogelijk om een vervroegde uittreding te genieten.
Door deze overeenkomst wordt de leeftijd onder de 60 jaar teruggebracht tot 58 jaar door naleving van de wettelijke bepalingen terzake. - de leeftijd van 58 jaar bereikt hebben uiterlijk bij het verstrijken van de collectieve arbeidsovereenkomst; - een beroepsloopbaan vervuld hebben van 25 jaar op het einde van de collectieve arbeidsovereenkomst.
Op deze regel zijn er uitzonderingen.
De leeftijd van 56 jaar wordt aan twee voorwaarden onderworpen : De ontslagen werknemer moet de leeftijd van 56 jaar bereikt hebben tijdens de geldigheidsduur van deze overeenkomst en hij moet 33 jaar beroepsverleden hebben als loontrekkende en 20 jaar bewijzen in een stelsel van nachtarbeid.
Dit recht moet echter aanvaard en in de praktijk gebracht worden in al zijn toepassingsmodaliteiten door een bedrijfscollectieve arbeidsovereenkomst.
AFDELING II Actualisering van de sectorale arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK V. - Toepassingsgebied
Art. 5.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden en werksters van de ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de ondernemingen voor ceramiekbekleding en vloertegels. HOOFDSTUK VI. - Indeling van de taken
Art. 6.De taken van de in artikel 1 bedoelde werklieden en werksters worden ingedeeld in vijf categorieën voor het personeel van de fabricatie en de verschillende diensten en in drie categorieën voor het geschoold onderhoudspersoneel.
Deze categorieën worden bepaald door de volgende algemene criteria : A. Fabricatie en verschillende diensten Categorie 1 : leertijd van minder dan drie maanden - licht lichamelijk werk.
Categorie 2 : a) leertijd van drie tot zes maanden - licht lichamelijk werk - of b) leertijd van minder dan drie maanden - normaal lichamelijk werk. Categorie 3 : a) opleiding van minder dan drie maanden - zwaar lichamelijk werk - of b) opleiding van drie tot zes maanden - normaal lichamelijk werk - of c) opleiding van meer dan zes maanden - licht lichamelijk werk. Categorie 4 : a) opleiding van meer dan zes maanden - normaal lichamelijk werk - of b) opleiding van drie tot zes maanden - zwaar lichamelijk werk. Categorie 5 : a) opleiding van meer dan zes maanden - zwaar lichamelijk werk - of b) beroepsarbeid waarvoor de vereiste leertijd moet zijn volbracht. B. Onderhoud Categorie 1 : halfgeschoolde onderhoudswerkman of -werkster Werkman of werkster met een zekere praktische ervaring en met voldoende kennis om eenvoudige of gespecialiseerde taken uit te voeren.
Categorie 2 : geschoolde onderhoudswerkman of -werkster Werkman of werkster met een algemene en technische opleiding welke overeenstemt met het programma van de dagvakscholen met volledig leerplan en aangevuld met een leertijd in het bedrijf. Zij zijn houder van een einddiploma van technische beroepsstudies A4, A3 of B2 of hebben een opleidingsniveau verworven dat vergelijkbaar is met dat van voormelde studies.
Categorie 3 : bijzonder geschoolde onderhoudswerkman of -werkster Werkman of werkster die bekwaam zijn om zeer moeilijke taken, zeer gevarieerde en eventueel heel nieuwe opdrachten volgens plannen, schetsen of onderrichtingen alleen uit te voeren.
De perfecte uitvoering van deze taken vereist een grondige kennis van het vak welke ten minste overeenstemt met de technische beroepsstudies van het niveau A3 of B2, aangevuld door een beroepservaring van verschillende jaren. HOOFDSTUK VII. - Minimumlonen
Art. 7.Er werd beslist de minimumuurlonen te verhogen met 2 BEF op 1 juni 1999 en nog eens met 2 BEF op 1 januari 2000.
Daarbij worden de minimumuurlonen van de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder vanaf 1 juni 1999, in een arbeidstijdregeling van zesendertig uur per week als volgt vastgesteld, tegen indexcijfer 103,63, spil van de stabilisatieschijf 101,59 tot 105,70 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bij hun indiensttreding mogen de werklieden en werksters, aangeworven voor ongeschoolde arbeid, worden betaald op basis van 95 pct. van de eerste categorie per uur in een arbeidstijdregeling van zesendertig uur per week. Deze regeling geldt gedurende de proeftijd.
Deze minimumuurlonen moeten staan tegenover het indexcijfer 103,63, spil van de stabilisatieschijf 101,59 tot 105,70.
Art. 8.De jongere werklieden en werksters, die een als identiek erkende bekwaamheid en rendement hebben als deze van de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder van dezelfde beroepencategorie, genieten het loon van de meerderjarige werklieden en werksters van deze categorie.
B. Stuklonen
Art. 9.Het stukloontarief is zo vastgesteld dat men voor een normale activiteit een minimumtoeslag van 10 pct. op de minimumuurlonen van de categorie verkrijgt. HOOFDSTUK VIII. - Koppeling van de lonen aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen
Art. 10.De bij de artikelen 7 en 8 vastgestelde minimumuurlonen worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen maandelijks vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Art. 11.De in artikel 7 bedoelde lonen stemmen overeen met het indexcijfer 103,63, spil van de stabilisatieschijf 101,59 tot 105,70.
Art. 12.De in artikel 10 bedoelde lonen worden gestabiliseerd per schijven van het referte-indexcijfer, zodanig dat de hoogste of laagste grens van elke stabilisatieschijf gelijk is aan het spilindexcijfer vermenigvuldigd met of gedeeld door de constante coëfficiënt 1,02.
Indien de derde decimaal van deze bewerking gelijk is aan of hoger dan vijf, wordt de tweede decimaal van de grens tot een hogere eenheid afgerond. Indien zij minder dan vijf bedraagt, wordt zij weggelaten.
Art. 13.Indien het maandelijks indexcijfer van de consumptieprijzen de grens van een stabilisatieschijf overschrijdt, wordt deze grens de spil van een nieuwe stabilisatieschijf waarvan de grenzen worden berekend zoals in artikel 12 is aangegeven.
Art. 14.Het overschrijden van de grens van een stabilisatieschijf brengt de aanpassing mede van de laatste minimumuurlonen. Deze aanpassing geschiedt bij stijging door ze te vermenigvuldigen met de coëfficiënt 1,02; bij daling door ze te delen door de coëfficiënt 1,02.
Art. 15.De loonaanpassingen treden in werking de eerste dag van de maand welke volgt op deze waarvan het indexcijfer van de consumptieprijzen buiten de van kracht zijnde stabilisatieschijf valt.
Art. 16.Bij toepassing van de bepalingen van de artikelen 10 tot en met 14, wordt de volgende tabel opgemaakt op 1 juni 1999 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 17.De lonen van de werklieden en werksters die geheel of gedeeltelijk per stuk, met premie of tegen rendement worden betaald, worden aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Hetzelfde geldt voor de uurlonen welke de minimumuurlonen werkelijk overschrijden. HOOFDSTUK IX. - Overloon voor de arbeidsprestaties op zaterdag
Art. 18.Voor de gewone arbeidsprestaties op zaterdag, worden de uurlonen van de werklieden en werksters verhoogd met 20 pct. HOOFDSTUK X. - Ploegenpremie
Art. 19.Zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bepalingen van artikel 36 van de arbeidswet van 16 maart 1971, zullen de werklieden en werksters die in ploegen werken een premie genieten van 13,56 BEF per uur voor de ochtendploeg in het stelsel van 36 uren/week en van 13,56 BEF per uur voor de middagploeg in het stelsel van 36 uren/week.
De arbeiders van de nachtploeg genieten een premie van 50,53 BEF per uur in het stelsel van 36 uren/week.
Deze bepaling mag niet tornen aan gunstiger akkoorden welke in sommige ondernemingen zijn gesloten.
De voornoemde bedragen staan tegenover het referte-indexcijfer 103,63.
Ze worden geïndexeerd volgens de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. HOOFDSTUK XI. - Bijkomend dubbel vakantiegeld
Art. 20.Voor 1999 en 2000 wordt een jaarlijks bijkomend dubbel vakantiegeld van 26.000 BEF toegekend aan de meerderjarige werklieden en werksters die een werkelijke aanwezigheid in de onderneming van ten minste twaalf maanden rechtvaardigen.
Deze bedragen worden verhoogd met 700 BEF per jaar anciënniteit in de onderneming, die hoger is dan die welke is vastgesteld in het vorige lid, met een maximum van twaalf jaren anciënniteit.
Voor de jongere werklieden en werksters worden de in artikel 8 bepaalde percentages toegepast op de voormelde bedragen.
De toepassingsmodaliteiten, met inbegrip van de toekenning prorata temporis, worden vastgesteld door de onderneming, in overleg met de werkgever en de vertegenwoordigers van de werknemers. HOOFDSTUK XII. - Syndicale en/of vormingspremie
Art. 21.Aan de werklieden en werksters, die lid zijn van een van de representatieve interprofessionele werknemersorganisaties welke in nationaal vlak zijn verenigd, wordt een premie voor georganiseerden met een jaarlijks bedrag van 3 750 BEF voor het jaar 1999 en op 4 000 BEF voor het jaar 2000, erin begrepen het bedrag van de premie voor syndicale vorming uitbetaald voor de betrokken jaren.
De te dien einde verschuldigde werkgeversbijdrage en haar betalingsmodaliteiten worden op het vlak van elke onderneming vastgesteld in gemeen overleg tussen de werkgever en de werknemersvertegenwoordigers.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de ondernemingen welke het probleem van de syndicale premie reeds hebben opgelost volgens andere modaliteiten, welke voordeliger zijn voor de begunstigden. HOOFDSTUK XIII. - Arbeidsduur
Art. 22.De wekelijkse arbeidsduur blijft vastgesteld op zesendertig uur voor al de ondernemingen.
Voor de ondernemingen die de zevenendertig uur/week zouden toepassen, worden 6 compensatiedagen toegekend. HOOFDSTUK XIV. - Terugbetaling van de vervoerkosten
Art. 23.De werklieden die gebruik maken van een gemeenschappelijke vervoerdienst tussen hun verblijfplaats en hun werkplaats hebben recht, ten laste van de werkgever, op een terugbetaling van de gedragen kosten overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19quinquies gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 22 december 1992, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19ter van 5 maart 1991, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 van 26 maart 1975 betreffende de financiële bijdrage van de werkgever in de prijs van het vervoer van de werknemers, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 11 februari 1993, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 maart 1993 en het koninklijk besluit van 18 maart 1993 houdende vaststelling van het bedrag van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden (Belgisch Staatsblad van 24 maart 1993) (actualisering met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19quinquies gesloten op 22 december 1992).
Art. 24.De werklieden die woonachtig zijn op 5 kilometer en meer van de werkplaats en die gebruik maken van andere dan de in artikel 23 bedoelde vervoermiddelen, hebben eveneens recht, ten laste van de werkgever, op een terugbetaling van de gedragen kosten ten belope van de werkgeverstussenkomst in de prijs van de treinkaart geldend als sociaal abonnement voor de afgelegde afstand. Voor de berekening van deze afstand wordt het aantal kilometers in aanmerking genomen dat door een gemeenschappelijke vervoerdienst over die afstand, heen en terug, wordt afgelegd, en zo er geen is, het aantal kilometers langs de baan, heen en terug, berekend van de werkplaats tot het stad- of gemeentehuis van de woonplaats.
Art. 25.De terugbetaling heeft minstens maandelijks plaats. HOOFDSTUK XV. Bijkomende aanwerving
Art. 26.Dit punt zal op het vlak van de ondernemingen besproken worden. HOOFDSTUK XVI. - Tewerkstelling
Art. 27.De partijen verbinden zich ertoe om alles in het werk te stellen om afdankingen tegen te gaan, en dit door gebruik te maken van alle nieuwe beschikkingen van de federale en regionale overheden. HOOFDSTUK XVII. - Uitzendarbeid Precaire arbeidsovereenkomst - Beperking van de overuren
Art. 28.a) Uitzendarbeid De uitzendwerknemer zal globaal dezelfde loon- en arbeidsvoorwaarden als het ingeschreven personeel genieten.
Uitzendarbeid zal worden verricht in overleg met de vakbondsafvaardigingen met inachtneming van de wetten en overeenkomsten.
Elke uitzendwerknemer heeft het recht zich te laten bijstaan door de vakbondsafvaardigingen van de onderneming.
Ingeval de duur van de arbeidsovereenkomsten voor uitzendarbeid één jaar bereikt of overschrijft, zal de directie van de onderneming de vakbondsafvaardigingen ontmoeten om hierover te discussiëren. b) Beperking van de overuren Verbintenis om alles in het werk te stellen om zo veel mogelijk de niet gerecupereerde overuren verricht op eenzelfde arbeidsplaats te beperken, in overleg met de vakbondsafvaardiging. HOOFDSTUK XIX. - Opzeggingstermijn
Art. 29.Bij afwijking van de bepalingen van artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt de opzeggingstermijn vastgesteld op : - 4 weken ( 28 dagen ) voor de werknemers die minder dan 10 jaar dienst in de sector hebben; - 7 weken ( 49 dagen ) voor de werknemers die tussen 10 jaar en 20 jaar dienst in de sector hebben; - 10 weken ( 70 dagen ) voor de werknemers die 20 jaar of meer dienst in de sector hebben. HOOFDSTUK XX. - Geldigheid
Art. 30.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op31 december2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 september 2000.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX.